Bzzlletin. Jaargang 27
(1997-1998)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 60]
| |
Pieter de Nijs
| |
[pagina 61]
| |
land vaak zag en waarvan in de periode van de opbouw van de Ideale Sovjet Staat opnieuw vele voorbeelden zijn aan te geven. Zoals auteurs als Dostojevski hun werk zagen ontsierd door de vette potloodstrepen van de tsaristische censors, zo werd ook Boelgakov steevast dwarsgezeten door (kunst)ambtenaren die, ditmaal niet uit naam van de Tsaar, maar van de Partij, zijn verhalen enthousiast met het censuurschaar te lijf gingen. Het meeste van zijn werk werd, op een enkele uitzondering in het begin van zijn carrière na, door partijgetrouwe collega-literatoren en journalisten verketterd als in strijd met het revolutionair ideaal. Pas in de nadagen van het Sovjetregime werd de ban die er op rustte opgeheven, maar toen was de auteur al jaren dood. Michail Boelgakov werd geboren in Kiev, waar zijn vader professor was in de theologie. Aanvankelijk koos hij voor hij de geneeskunde en was hij werkzaam als arts, maar in 1920 besloot hij dat hij zich nog uitsluitend aan de literatuur zou wijden. Hij vond werk als journalist en schreef feuilletons. In 1924 publiceerde het tijdschrift Rossija, zij het gecensureerd, zijn eerste roman, De witte garde. Het was een publicatie die meteen het einde van het blad betekende. Het Moskouse Kunsttheater bracht desondanks, en onder heftige kritiek van de communistische partijpers, een bewerking van de roman op de planken. Dat stuk werd jarenlang met veel succes opgevoerd en bleef, ondanks het politiek gevoelig onderwerp (de roman toonde als uitzondering op de regel de Witten, tegenstanders van de bolsjewisten, nu eens niet als eendimensionale slechteriken)tot 1941 op het repertoire. Naar het schijnt was dat vooral mogelijk omdat Stalin zelf het stuk zo graag zag. De rest van Boelgakovs werk (waaronder de bekende novellen Hondehart en De eieren der Ramppspoed en zijn onvoltooid gebleven ‘theaterroman’ Zwarte sneeuw) werd echter bij voortduring getroffen door de censuur. Ten einde raad richtte Boelgakov zich rond 1929 eerst tot Gorki en daarna tot de maarschalk zelf met een verzoek om te mogen emigreren of in ieder geval te mogen schrijven voor het toneel. Dat laatste verzoek had succes: door bemiddeling van Stalin kreeg Boelgakov werk als regieassistent bij het Moskouse Kunsttheater (van 1930 tot 1936) en als operalibrettist en vertaler bij het Bolsjoi-ballet. In deze periode schreef hij stukken over Molière, Gogol, Poesjkin en Cervantes en de roman De meester en Margarita. | |
Evangelie van de duivelDe meester en Margarita is zonder twijfel Boelgakovs meesterwerk en magnum opus. De auteur werkte eraan van 1928 tot zijn dood op 10 maart 1940. Toch leverde dat geen definitieve versie op, omdat hij bleef wijzigen, redigeren en uitbreiden. Dat verklaart ook de vele loss eindjes en incongruïteiten in de roman. Boelgakov voltooide de oerversie van De meester en Margarita in 1928, maar in 1930 vernietigde hij, uit wanhoop over de desastreuze loop van zijn literaire carrière, zijn manuscript. In 1932 begon hij opnieuw. In datzelfde jaar trouwde hij met Jelena Sjilovskaja, die daarvoor een scheiding verkreeg van haar toenmalige echtgenoot. Beide autobiografische elementen -de vernietiging van een roman en de liefde van een auteur voor een vrouw die voor hem haar echtgenoot in de steek laat - hebben in de roman een literaire vertaling gekregen. Er zijn in het boek nóg enkele autobiografische elementen aanwijsbaar. Boelgakov schreef aan een vriend dat, waar hij bij zijn roman Witte Garde was aangezet tot schrijven door zijn moeder, ‘de figuur van mijn vader het startpunt moet worden voor een ander boek dat ik van plan ben te schrijven.’ Boelgakovs vader was, zoals vermeld, professor in de theologie. Wellicht heeft dat mede de aanzet gevormd voor zijn plan om ‘een evangelie van de duivel’ te schrijven. Het is waarschijnlijk dat hem in eerste opzet slechts een nieuwe ‘diaboliade’ voor ogen stond, in de trant van Hondehart en De eieren der Rampp-spoed, of het verhaal met de titel Diabolade, dat in 1924 gepubliceerd werd in het tijdschrift Nedra. Getuige deze verhalen speelt het duivelse bij Boelgakov net zo'n belangrijke rol als dat het geval was bij Gogol of bij Dostojewski. Net als in de verhalen van Gogol, zoals ‘De Mantel’ of ‘De neus’, is er in die van Boelgakov vaak sprake van eenzame en verlegen hoofdpersonen die worden achtervolgd door het noodlot in de persoon van een ongrijpbare diabolische figuur. Meestal wordt het gevaar dat van deze ‘duivelse’ personages uitgaat alleen onderkend door de protagonist; diens waarschuwingen zijn aan anderen echter niet besteed en worden afgedaan als voortgekomen uit waanideeën en gevoelens van paranoïa. De uitzonderingspositie van de protagonist van zijn verhaal levert de auteur de gelegenheid om zonder | |
[pagina 62]
| |
een blad voor de mond te nemen maatschappelijke kritiek en persoonlijke satire in zijn beschrijving op te nemen - een handige manier om te zeggen wat je wilt, zonder daarvoor verantwoordelijk gesteld te kunnen worden, want je hoofdfiguur is immers geestelijk labiel en daarom als waar nemer onbetrouwbaar. Een dergelijk concept ligt ook ten grondslag aan De meester en Margarita, zij het dat daarin verschillende zaken worden omgekeerd. In de roman van Boelgakov krijgt het slachtoffer eindelijk de kans om wraak te nemen op zijn domme kwelgeesten. Boelgakov draait ook de traditionele goed-kwaad tegenstelling om: in zijn roman zijn de diabolische krachten wezenlijk goed: zij helpen een arme auteur die in de verdrukking is geraakt door domme bureaucraten en jaloerse medeburgers. Het zijn die laatsten die in de roman als ‘het kwaad’ worden ontmaskerd. Ook is de duivel, hier Woland genaamd, geen traditionele, slechte duivel; hij bewerkstelligt eerder het goede dan het slechte, zij het alleen voor hen die in hem geloven. In die zin is het optreden van de magiër Woland te interpreteren als een alternatieve invulling van de bekende passage uit de Faust van Goethe, waarin Mephistofeles zich aan Faust voorstelt en dat als motto is opgenomen in de roman: Maar goed, wie zijt ge dan?
Deel van die kracht en sterkt’
die steeds het kwade wil
en steeds ten goede werkt.
| |
Magische machinatiesDe meester en Margarita vertelt het verhaal van het kortstondige bezoek dat de duivel in de Goede Week -de week voor Pasen -aan Moskou aflegt. Als ingebed verhaal functioneert de roman van een schrijver die ‘de meester’ wordt genoemd, over de Romeinse landvoogd Pontius Pilatus, die ene jesjoea Ha-Notsri ter dood veroordeelt. In feite functioneert dit verhaal als spiegel voor het relaas van de gebeurtenissen in Moskou. De eersten die met de duivelse krachten van Woland kennis maken, zijn de dichter Ivan Nikolajevitsj Ponyrjov, die publiceert onder het pseudoniem Bezdomny, en Michail Aleksandrovitsj Berlioz, redacteur van een literair tijdschrift en voorzitter van het letterkundige gezelschap Massolit (een afkorting van massaliteratuur?). Boelgakov voert beide letterkundigen op als trouwe aanhangers van de communistische leer en als ideologische ‘cultuurambtenaren’. Bezdomny heeft in opdracht van Berlioz een gedicht over Jezus Christus geschreven, maar Berlioz is over het resultaat niet tevreden. Jezus komt in het gedicht van Bezdomny naar zijn idee veel levendiger naar voren dan hem voor ogen stond (en dan in de ogen van de communistische machthebbers waarschijnlijk wenselijk is). Een vreemdeling mengt zich in hun gesprek, stelt zich voor als ‘professor’ Woland en vraagt of de beide letterkundigen dan niet geloven dat Jezus werkelijk heeft bestaan. Wanneer ze hem bezweren dat ze atheïst zijn, vertelt hij hen het verhaal van de veroordeling van jesjoea door Pilatus. Dat kan volgens hem als bewijs gelden dat jezus werkelijk heeft bestaan; het is immers waar gebeurd en hij was er zelf bij. En als jezus bestaat, of heeft bestaan, dan bestaat ook de duivel, niet? De letterkundigen zijn verbijsterd. Berlioz wil de politie waarschuwen, maar komt onder een tram te- | |
[pagina 63]
| |
recht en verliest zijn hoofd -precies zoals Woland hem even daarvoor heeft voorspeld. Bezdomny achtervolgt Woland, maar raakt hem kwijt. Vanwege zijn verwarde verhalen en vreemde gedrag -hij zet op zoek naar Woland onder meer het Schrijvershuis op stelten -wordt hij uiteindelijk afgevoerd naar een psychiatrische kliniek. Daar maakt hij 's nachts kennis met ‘de meester’. Die vertelt hem dat hij een roman heeft geschreven over Pilatus, die door uitgeverijen is geweigerd en die vervolgens het onderwerp is geworden van een lastercampagne in de pers. De meester kwam daardoor in een psychische crisis terecht en heeft, ondanks de protesten van zijn minnares Margarita, zijn roman verbrand. Hij is nu tevreden met een rustig verblijf in de psychiatrische kliniek. Woland en zijn trawanten Azazello, Korovjov (ook wel Fagot genoemd), de reusachtige zwarte kater Behemoth en de mooie heks Hella, hebben ondertussen het appartement betrokken van de directeur van het Varietétheater. De directeur, die daartegen protesteerde, wordt enkele dagen later teruggevonden op het strand van Jalta. 's Avonds verzorgt het diabolisch gezelschap een séance van zwarte magie in het theater. Korovjov tovert roebelbiljetten tevoorschijn die onder de toeschouwers worden verspreid en nodigt de aanwezige dames uit zich in de luxe dameskleding te steken, die hij als uit het niets heeft gecreëerd. Helaas voor de hebberige aanwezigen blijken de bankbiljetten buiten het theater weer waardeloze vodjes papier, terwijl de dames die hun oude kleren hebben ingeruild voor nieuwe, opeens in hun ondergoed op straat staan. De theateremployés raken danig in de war van het optreden van de ‘illusionisten’ en sommigen van hen eindigen in de kliniek waar ook de meester en Bezdomny vertoeven. Deel II centreert rond Margarita en haar liefde voor de meester. Azazello nodigt Margarita uit om aanwezig te zijn op het bal dat Woland zal geven. Margarita realiseert zich dat ze met de duivel te maken heeft, maar stemt toe. Azazallo geeft haar een balsem, waarmee ze zich moet insmeren. Door die balsem ondergaat ze een soort verjongingskuur; bovendien wordt ze erdoor onzichtbaar en blijkt ze opeens te kunnen vliegen. Onderweg naar het bal jaagt ze iedereen in het huis dat als zetel dient van de schrijversvakbond en waar de venijnigste critici van de meester hun luxueuze appartementen bewonen, de stuipen op het lijf door, vliegend op haar bezemsteel, alle ruiten kapot te slaan. Woland ontvangt haar op hoofse manier en benoemt haar tot koningin van het (heksen)bal. Een eindeloze stoet gasten bezoekt dat bal: beruchte moordenaars, gifmengers enzovoort. Als dank voor haar optreden verleent Woland Margarita een gunst: de meester vindt zijn verstand terug en zijn manuscript blijkt niet verbrand, maar volstrekt onbeschadigd. Terug in het huis van de meester leest Margarita het vervolg van het relaas over Pilatus. Jesjoea is gekruisigd, maar zijn leerling Mattheus Levi ontfermt zich over het lichaam. Pilatus verhindert een complot om Jehoeda van Karioth, die jejsoea heeft verraden, te doden; om iets van zijn spijt over de dood van Jesjoea te betuigen, laat hij Jehoeda zelf ombrengen. In Moskou is ondertussen een ware veldslag ontstaan: de politie is op jacht naar de trawanten van Woland maar dankzij hun miraculeuze gaven ontkomen deze steeds opnieuw, terwijl ze ondertussen een ware chaos veroorzaken. Dan schuiven de twee verhaallijnen in elkaar: Mattheus Levi vraagt Woland om de meester en Margarita nu eindelijk ‘rust’ te schenken. Woland stemt toe en het hele gezelschap verlaat, op vliegende zwarte paarden gezeten, de stad. De meester bevrijdt daarop ook Pilatus van zijn ‘schuld’ en de eeuwige slapeloosheid die hem als straf gold en Woland leidt de meester en Margarita naar hun ‘huis voor de eeuwigheid’. In Moskou wordt het onderzoek naar de ‘bende’ gestaakt en keert de rust weer, maar degevolgen van de magische machinaties van Woland en zijn gezellen blijft bij de verschillende ‘slachtoffers’ nog lang voelbaar. | |
Gelaagde romanDe eerste ‘definitieve’ versie van de roman dateert van 1928. Opvallend genoeg ontbrak daarin het verhaal van de meester en Margarita. In deze versie is de duivel de auteur van het verhaal van Pilatus en Jesjoea. Het was dit manuscript dat Boelgakov in 1930 vernietigde.Ga naar eindnoot1. In 1932 begon hij opnieuw. Geleidelijk aan verschuift in de verschillende versies de primaire aandacht van de duivel naar Margarita. Interessant is ook dat er in eerdere versies sprake is van een personage dat aanvankelijk ‘Faust’ wordt genoemd en ook van een fi- | |
[pagina 64]
| |
guur die ‘de dichter’ wordt genoemd. Onduidelijk is of Boelgakov met die twee figuren doelde op hetzelfde personage - het personage namelijk dat uiteindelijk in de meester zijn definitieve gestalte zou krijgen. In 1939 dicteerde Boelgakov de epiloog aan zijn echtgenote. Toch bleef hij ook daarna, tot aan zijn dood, schaven en timmeren aan het manuscript. Jelena fungeerde als eerste tekstbezorger. Van 1946 tot 1966 heeft zij zes keer vergeefs geprobeerd om het boek door de censuur te krijgen. Pas in dat laatste jaar publiceerde het tijdschrift Moskva het eerste boek in een zwaar gecensureerde lezing; het tweede boek verscheen in februari 1967. Niet alleen politiek gevoelige passages werden geschrapt, ook passages die als een aanval op de goede zeden werden beschouwd - bijvoorbeeld die waarin sprake is van vrouwelijk naakt -werden verknipt. Ondanks dat was de roman een groot succes. Toch verscheen er pas in 1973 een ongecensureerde versie in Moskou, gebaseerd op het laatste typoscript van Jelena Sjilovskaja uit 1963. De roman valt op verschillende niveaus te lezen. Allereerst is er het realistisch-satirische niveau. Boelgakov levert ongezouten kritiek op de misstanden in de ‘socialistische’ Sovjetsamenleving: op de corruptie en de omkoperij, op de speculatie in buitenlandse valuta en op het verschil in materiële welvaart, waarbij sommigen een groots appartement bewonen, terwijl anderen het moeten doen met een ‘communale’ woning, maar ook heel eenvoudig op de ook door de socialistische heilstaat blijkbaar onuitroeibare lagere lusten, het sluwe eigenbelang en de hebzucht van de gewone ‘kameraden’. Subtieler zijn de toespelingen op de almacht van de (geheime) politie, die zonder vorm van proces iedereen van zijn bed kan lichten en hem of haar kan doen ‘verdwijnen’ (de meester is zelf opgepakt op grond van een valse beschuldiging, tegen hem ingebracht tegen zijn buurman die op zijn appartement aasde). Maar de bulk van de kritiek komt neer op de cultuurambtenaren en literatoren die het bewind welgezind zijn en die in luxe en (redelijke) welstand kunnen leven omdat ze zich aan het regime hebben geconformeerd en dat ten dienste staan, terwijl kunstenaars met werkelijk talent en een afwijkende visie leven en werken onmogelijk wordt gemaakt. Wat iemand in de periode van het stalinistisch regime tot schrijver maakt, is het lidmaatschap van de schrijversbond, en niet het feit of hij talent toont en goede boeken schrijft, zo blijkt het Woland en zijn gezellen. Maar, zo stelt Korovjov ergens, Dostojevski heeft nooit een schrijverskaart bezeten: maakt dat hem dan opeens schrijver-af? Dat Korovjov en de kater Behemoth het bij hun laatste vernietigingstocht door Moskou net als Margarita eerder het eveneens op het Schrijvershuis hebben voorzien is dan ook tekenend. Het tweede niveau is het fantastische niveau. Wanneer de duivel het in Moskou in de Goede Week in Moskou voor het zeggen heeft, leidt dat tot een ware heksenketel. Grotesk-fantastisch bijvoorbeeld is het optreden van de sprekende en wodkadrinkende kater, van een ambtenaar die opeens volstrekt onzichtbaar is, maar in zijn functie wordt vervangen door zijn kostuum, van een spreekstalmeester die zijn hoofd kwijtraakt, maar later weer terugkrijgt enzovoort. Grappig is in dit verband de reactie van de officiële autoriteiten: terwijl ze toch duidelijk worden geconfronteerd met onverklaarbare en magische gebeurtenissen, blijven ze die als rechtgeaarde materialisten ontkennen en zoeken ze naar rationalistische verklaringen. Wanneer ze het werk van de duivel, dus van het kwaad erkennen, moeten ze immers ook dat van het goede, dus van God erkennen - en dat past uiteraard niet in de ideologie van de Sovjetstaat (een idee dat Boelgakov ook al verwoordde in het verhaal Diabolade). Ook dit is wezenlijk een verhaalgegeven met een satirisch element: juist doordat ze niet aan het immateriële (durven) geloven, loopt het met velen in de roman zo slecht af, zo suggereert Boelgakov, dit in tegenstelling tot diegenen die zich onvoorwaardelijk aan de magische krachten overleveren, zoals de meester en Margarita. Op een derde niveau ontpopt de roman zich als een al-ternatief lijdensverhaal, als een anti-evangelie, waarin vrijelijk wordt omgesprongen met het (verondersteld) ware bestaan en de kruisdood van Christus. Boelgakov spiegelde zich wellicht aan een van zijn grote voorbeelden, Tolstoj, die de vier evangelies uit het Nieuwe Testament bewerkte en (opnieuw) vertaalde. Hij suggereert dat veel van wat er in de bijbel over Jezus is verteld misschien wel op fabulatie en verzinsels berust. Dat zegt jesjoea tenminste over de aantekeningen die Mattheus Levi over hém gemaakt heeft. Mattheus maakt een mythe van de man die Jesjoea heet, en het lijkt erop alsof Boelgakov juist die man weer van zijn mythische proporties wil ontdoen. Want Jesjoea ver- | |
[pagina 65]
| |
toont bij Boelgakov maar weinig van de Jezus uit de bijbel: hij is geen Messias die de verlossing predikt, geen goddelijke Christus, maar een wat naïef-aan-doende, voorzichtige lekenprediker, die het hinderlijk vindt dat hij steeds maar wordt nagelopen door Matteus Levi die zijn woorden opschrijft en daarbij naar eigen believen verdraait. Het is een Jezus die wonderlijk menselijk aandoet. Jesjoea's wonderen zijn bescheiden en beperken zich tot enkele momenten van helderziendheid (zo voorspelt hij dat Pilatus' helse migraineaanvallen zullen stoppen). In niets vertoont hij kortom de trekken van de zoon van God uit de testamenten die zich bewust is van zijn missie. En passant wordt duidelijk dat Pilatus - ondanks die spreekwoordelijke handwassing waarmee hij wil aangeven dat het de joden zijn die Christus aan het kruis hebben gebracht - wel degelijk schuld heeft aan de dood van Jesjoea. Boelgakov moet zich goed hebben gedocumenteerd omtrent de ware aard van de toenmalige landvoogd van Palestina, die uit de geschiedenisboeken van bijvoorbeeld Tacitus en Flavius naar voren komt als een meedogenloos onderdrukker en handig manipulator van (vooral zijn joodse) tegenstanders. Boelgakov zet in zijn alternatieve visie Christus/Jesjoea neer als een onschuldig slachtoffer van de machtspelletjes tussen de Romeinse landvoogd en de joodse hogepriesters. Interessant zijn in dit verband de overwegingen die Pilatus brengen tot het laten terechtstellen van Jesjoea. Het blijktGa naar eindnoot2. dat Boelgakov in het korte gesprek tussen Pilatus en Jesjoea een schat aan verborgen argumenten en overwegingen heeft verwerkt. De verhouding tussen Pilatus en de joodse autoriteiten, in het bijzonder Kajafas, is uiterst gespannen. Pilatus heeftdoor dat jesjoea in de val is gelopen die de joodse priesters voor hem hebben gespannen; Kajafas daarentegen denkt dat jesjoea door de Romeinen wordt gebruikt als provocateur - immers, wie anders mag zeggen wat Jesjoea heeft gezegd - zodat Pilatus opnieuw een reden vindt om een revolte tegen het Romeins gezag wreed te onderdrukken, iets wat hij al eerder heeft gedaan. Wat Kajafas betreft mag Jesjoea onmiddellijk terecht gesteld worden -dat schaadt immers alleen de procurator zelf. Pilatus begrijpt dat en is bereid om Jesjoea vrij te spreken. De beschuldiging van de hogepriesters dat hij opgeroepen zou hebben de tempel te vernietigen deert hem als Romein niets. Onvergeeflijk daarentegen is de beschuldiging in een tweede perkament waarin wordt gerapporteerd wat Jesjoea tegen Jehoeda heeft gezegd. Immers, wanneer Pilatus Jesjoea vraagt of hij de soevereiniteit van het gezag van de Romeinse keizer in twijfel heeft durven trekken, antwoordt Jesjoea slechts: ‘Onder meer heb ik gezegd, [...] dat ieder gezag een vorm van tegen de mensen gericht geweld vertegenwoordigt en dat er een tijd zal aanbreken, waarin er geen gezag van keizers of wie ook zal zijn. De mens zal overgaan in een koninkrijk van waarheid en gerechtigheid, waarin geen behoefte meer zal zijn aan enigerlei gezag.’ Wanneer Pilatus deze, waarschijnlijk door Jehoeda in sterkere en derhalve direct tégen het Romeinse keizerrijk gerichte formuleringen gevatte woorden leest, schetteren er ver weg trompetten, hoort hij de woorden ‘wet op majesteitsschennis’ en schemert er voor zijn ogen het woedende gezicht van de onberekenbare Romeinse keizer. En hoewel hij inziet dat de woorden van Jesjoea weinig concreets tegen deze keizer bevatten, besluit hij - uit angst en lafheid dus - dat deze moet sterven. Deze beslissing zal hem opzadelen met een eeuwig schuldgevoel -een schuld waarvan hij pas veel later zal worden bevrijd door de meester. De woorden die Jesjoea tegenover Pilatus uitspreekt, en die uiteindelijk de aanleiding vormen voor zijn veroordeling, zijn ondertussen uiterst universeel van karakter en zouden net zo goed als kritiek op het Stalinistisch regime kunnen worden geïnterpreteerd. | |
Boelgakov en FaustHet motto van de roman stamt zoals gezegd uit Goethes Faust en geeft al aan dat de thematiek zich centreert op de problematiek van goed en kwaad. Maar, zoals al eerder gezegd, er is geen sprake van een tegenwerking van de goede en de kwade krachten of van een absolute, manicheïstische scheiding tussen ‘goed’ en ‘kwaad’. Goed en kwaad, God en duivel werken zelfs eendrachtig samen. Het is WolandGa naar eindnoot3. die, met de volledige instemming van zijn hemelse tegenvoeter, het uiteindelijke, eeuwige geluk bewerkstelligt van de meester en Margarita. Boelgakov variëert in een aantal gevallen op het aloude Faust-thema. Anders dan in Goethes Faust, waar Gretchen het slachtoffer wordt van de machinaties van Mefisto, sluit hier Margarita het pact met de duivel. Haar doel is duide- | |
[pagina 66]
| |
lijk: zij wil het leven redden van haar geliefde, maar ook dat van het boek dat hij heeft geschreven. Woland vraagt ook maar weinig in ruil. Anders dan Fausts Mefisto lijkt hij er niet op uit om zielen in het verderf te storten. Feitelijk bezoekt hij Moskou uit nieuwsgierigheid: hij wil zien hoe het met de Moskovieten is gesteld en amuseert zich kostelijk wanneer hij merkt hoe slecht ze in staat zijn om hun onhebbelijke (een cynicus zou zeggen: typisch menselijke) eigenschappen in toom te houden. Soms ook ontpopt hij zich als een werkelijk wrekende engel van het Oudtestamentische genre -zo'n engel die de Egyptische eerstgeborenen doodde, toen de farao voor de zoveelste keer weigerde om het joodse volk te laten vertrekken uit Egypte. Maar Boelgakov verwijst ook op lossere manieren naar originele Faust-gegevens: zo is er het heksenbal à la de Walpurgisnacht-scène, Frieda die haar baby vermoordde enzovoort. Ook is het grappig te zien dat het met de Berlioz uit Boelgakovs roman uitzonderlijk slecht afloopt. Zou dat een subtiele verwijzing zijn naar (of wellicht een terechtwijzing aan het adres van) de componist van La damnation de Faust? De belangrijkste overeenkomst echter is de polariteit van het spirituele en het materiële, van goed en kwaad en de vrijheid van keuze die de mens daartussen wordt geboden. Dat gegeven staat meteen in het begin van de roman in de discussie tussen Woland en Berlioz al centraal. ‘Wie’, zo vraagt Woland, ‘bestuurt het lot van de mens, als God dat niet doet?’ Dat doet de mens zelf, antwoordt Bezdomny. En al mag het zo zijn dat God of de duivel - ‘tes mi alle eens’ - beschikt over metafysische krachten, het blijft de mens vrij staan zijn eigen keuzen te maken. De duivel - Woland dus, met zijn trawanten - staat het vrij die mensen te verlokken en te verleiden. Feitelijk is hij het die de mens een spiegel voorhoudt en hem confronteert met de consequenties van zijn eigen wensen. Pilatus is wat dat betreft een interessant geval. Feitelijk is hij ook een van de hoofdfiguren uit de roman, meer dan bijvoorbeeld de meester, dan Margarita, of dan Ivan Bezdomny. Pilatus heeft het lef niet om op zijn eigen oordeel af te gaan waar het Jesjoea betreft. Hij kiest voor een oplossing die hem uit angst wordt ingegeven. Ironisch is dat hij gelooft in onsterfelijke faam: juist hij gaat echter niet de geschiedenis in vanwege zijn heldendaden, maar vanwege zijn lafheid. Hij heeft het immers niet gewaagd om op zijn eigen intuïtie af te gaan, om de woede van de keizer te trotseren, Jesjoea niét te laten executeren en hem te redden van iets wat ook hij ziet als aangestichte volkswoede. Zijn straf bestaat uit helse hoofdpijnen en eeuwige slapeloosheid, en derhalve het eeuwig ontberen van rust. | |
Strijd voor SpiritualiteitMarko Fondse heeft over de roman gesproken als ‘de apotheose van de mens als individu, de verheerlijking van de vrije, dat is: de scheppende mens, omdat in het scheppen hij zich van de grenzen van de onvrijheid bewust wordt. Het is de verheerlijking van de liefde van één mens voor een andere, met voorbijgaan van de anderen, van de liefde over het sterven heen.’ Dat klopt volledig. Maar het gaat mijns inziens te ver om de roman te zien als ‘de negatie [...] van alle collectivisme, positivisme, vooruitgangsoptimisme en geloof in de veranderbaarheid van de mens, zowel collectief als individueel,’ zoals Fondse daarvoor stelt. Boelgakovs roman heeft zeker satirische kwaliteiten, maar wijkt in die satire slechts in weinig aspecten af van de satirische romans uit de tijd van de Tsaristische regimes. Ook al zou de roman geïnterpreteerd kunnen worden als een apologie voor Boelgakov zelf, die in de omstandigheden waarin ‘de meester’ komt te verkeren autobiografische elementen zou hebben verwerkt, van de auteur die na zijn dubieuze succes met de toneelversie van zijn roman De witte garde niet meer aan de bak kwam en naar aanleiding van die roman werd beschuldigd van ‘boelgakovisme’ - in de roman vertaald naar ‘pilatisme’ -, dan nog draait het in de roman feitelijk niet om een verdediging of verkettering, maar om een stellingname: om de vrijheid van de mens om een eigen keuze te maken. Wat Boelgakov naar mijn mening in laatste instantie op de hakneemt, is wat ook in andere totalitaire staten optrad: de pogingen van de verwoorders van cultuur en wetenschap om strikter en heiliger in de leer te zijn dan de feitelijke machthebbers. Het satirische en kritische treft naar mijn idee in de roman dan ook eerder deze pogingen tot zelfcensuur: daarom krijgen al die functionarissen van het middenniveau het zo voor hun kiezen. Het gaat hier om kleinburgers, die proberen om een kleine hoeveelheid buitenlandse valuta | |
[pagina 67]
| |
verborgen te houden voor het regime, of om via uitruil en omkoping een groter of beter appartement te verkrijgen dan waar ze recht op hebben. Wolands bezoek is vooral gericht op de ontmaskering van deze kleinburgers. Wanneer hem wordt gevraagd waarom hij zijn spiritistische theatervoorstelling heeft georganiseerd, antwoordt hij eenvoudig dat dat de makkelijkste manier was om veel Moskovieten bij elkaar te krijgen en op z'n gemak te bestuderen. En bestuderen kan hij ze, in hun ongegeneerde drang naar bezit en luxe. Dat is ook de grappige omkering die Boelgakov toepast: het is immers niet de groep van machthebbers - Stalin enzovoort - maar de groep van kleindenkende, zogenaamd keurige burgers-kameraden, die het van Boelgakov, via Satan Woland en zijn trawanten, voor z'n kiezen krijgt: zíj verliezen hun hoofd, lopen in hun ondergoed te kijk over straat en worden ontmaskerd als antirevolutionaire valutasmokkelaars. Er is in de roman nergens expliciet sprake van staatsgeweld of-onderdrukking - buiten de kritiek die Boelgakov Jesjoea in de mond legt. Het communistisch voortuitgangsgeloof, waarin rationaliteit en materialiteit hand in hand gaan en waarin geen plaats is voor zaken als godsdienst en spiritualiteit, wordt danig voor schut gezet, maarhet diabolisch geweld dat Woland en de zijnen ontketenen is bijna exclusief gericht op kleine burgers en ambtenaren, op diegenen die de (staats)instituties bestieren; op de volgzame ambtenaar kortom, die leeft en werkt volgens de voorschriften, maar er in het geheim allerlei kleinburgerlijke wensen op nahoudt. Ironisch genoeg betoont Boelgakov zich zo bijna communistischer dan de communisten: hij hekelt geld- en hebzucht en eigenbelang, juist die zaken dus, die het communistische regime beweerde te willen uitroeien. Bovenal echter is de roman een pleidooi voor het individu dat zich losmaakt uit het knellend conformistisch denken van zijn omgeving. Boelgakovs helden zijn individualisten, rebellen en daarin ligt de band naar het Faust-thema. Ook Faust immers was een rebel die hemel én hel tartte, die streefde naar het allerhoogste en daarbij het risico dathij zijnziel verspeelde op de koop toe nam. In Boelgakovs roman is de faustiaanse onrust verdeeld over verschillende personages: de meester verzinnebeeldt de scheppende kunstenaar, en scheppen betekent niet alleen het creëren van iets nieuws, maar ook het vernietigen van het oude; Margarita vertegenwoordigt de hartstocht die het geloof in het eigen kunnen aanwakkert en zo het vuur van de creatie voedt. Hun beider uiteindelijk geluk weerspiegelt zich in het tragisch lot van Ivan Bezdomny, die zijn zinnen dan wel heeft teruggevonden, het dichten eraan heeft gegeven en zijn heil heeft gezocht in de wetenschap, maar die zich desondanks soms - in de perioden van de volle maan - vaag en vergeefs herinnert dat er meer is tussen hemel en aarde dan het redelijk verstand kan bevatten. En ‘de meester’ mag dan de strijd hebben opgegeven in ruil voor ‘eeuwige rust’ met zijn geliefde, toch is hij een vertegenwoordiger van een schrijverskaste van de oude stempel, die zich noch door literatuurbureaucraten, noch door partijfunctionarissen regel en wet laat voorschrijven; een schrijver die in een tijd waarin de literatuur in dienst geacht wordt te staan van de materiële vooruitgang en gedacht wordt de lof te bezingen van de vooruitgang van de arbeidersklasse het lef had een roman te schrijven met een vage mysticus in de hoofdrol. Dat Ivan daar ergens nog weet van heeft, betekent dat ook Boelgakov ervan overtuigd was dat spiritualiteit het zou winnen van hokjesgeest en het nastreven van materieel gewin. Pieter de Nijs (1953) is eindredacteur van BZZLLETIN |
|