kill. Overal op het gras zaten witte duiven met robijnrode ogen, de boosdoeners die het bolwerk van wansmaak waar ze logeerden, bezoedeld hadden.
‘Daar komt Phito aan,’ zei Margerie.
Philippe Thoby-Marcelin was een Haïtiaanse dichter die ze onlangs, door tussenkomst van twee dames uit het hotel, ontmoet hadden en met wie Malcolm het goed kon vinden. Het was een lange, magere man met een bruine kalende kop. Hij droeg een wit wijdzittend overhemd en een kaki broek, die opgetrokken was tot boven zijn heupen.
‘Hoe staat het met onze vereerder van de slangengod?’ Hij schudde Malcolm de hand. Ze gingen in het gras zitten. Margerie koesterde zich op haar rug liggend in de zon. Ze vouwde haar handen onder haar hoofd en sloot de ogen.
‘Je moet me alles vertellen,’ zei Malcolm. ‘Hoe doodje bijvoorbeeld een vijand zonder van een wapen gebruik te maken?’
‘Er is één middel dat afdoende is,’ antwoordde Philippe.
‘Vertel het me, maar niet zo hard dat Margie het hoort.’
‘Margie heeft haar eigen middeltjes,’ zei ze.
‘Je moet een aantal kledingstukken van je vijand bemachtigen. Zodra er iemand sterft, trek je het lijk die kleren aan en begraaft het op een geheime plaats. Dat vertel je aan je vijand. Hij zal het lijk moeten vinden om zijn kleren terug te krijgen, voordat het begint te verrotten, anders gaat hij eraan. Ik heb vele personen tijdens het zoeken krankzinnig zien worden.’
‘Ah,’ lachte Malcolm, ‘nu weet ik de ware reden waarom Margie sokken van me aantrekt als ze me wil sarren.’
‘Erg leuk,’ zei Margerie zonder haar ogen te openen. ‘Ik heb vanmorgen mijn broer Milo gesproken,’ zei Philippe. ‘Ik heb je verteld dat hij etnoloog is, maar hij is ook een praktiserende papaloi, een voodoo-priester. Ik denk dat we binnenkort een ceremonie in de binnenlanden kunnen bijwonen. En misschien kan hij er zelfs voor zorgen dat je door het vuur geïnitieerd wordt, zoals dat heet.’
Malcolm stond op.
‘Dat zou fantastisch zijn. Ik popel van ongeduld. Laten we er in de lounge een op Papa Legba gaan drinken. Bewaker van de hemelpoort en god van de wegen die zich splitsen.’
Hij bukte zich en trok Margerie aan haar arm.
‘Sta eens op, dame. Je lijkt met die zonnebril verdomme wel op Papa Nebo.’
‘Op wie?’ vroeg ze.
Ze kwam overeind en klopte een paar grassprietjes van haar kleren.
‘Op Papa Nebo. Een hermafrodiet orakel van de doden.’
De ezels sjokten voort over het slingerende zandpad. De tocht terug door de rimboe duurde vier uur. Malcolm en Margerie klaagden over zadelpijn.
‘Je mag niet afstappen,’ zei Philippe. ‘Dan kun je straks helemaal niet meer zitten.’
Ze passeerden groene suikerrietvelden. Tussen de pisang- en mangobomen zagen ze kolibries. Malcolm fotografeerde cactussen van wel acht meter hoog.
‘In Mexico worden ze orgels genoemd,’ zei hij. ‘Ik denk vanwege al die tentakels die op orgelpijpen lijken.’
Milo, die voorop reed, wees op een boom waarin lappen stof hingen.
‘Dat is een heilige boom met kledingstukken van zieken. Soms worden er ook offerdieren ingehangen.’
Ze kwamen voortdurend ezels tegen die gevolgd werden door hordes kinderen met op hun hoofd gele kalebassen gevuld met bronwater. De lastdieren waren zwaar beladen met flessen, manden en kalebassen, die aan de zadelriemhingen. Het landschap van dichte mahoniebossen werd afgewisselddoor open velden en af en toe een kleine nederzetting van lemen hutten met strooien daken. In een van de gehuchten zaten de bewoners rond een vuurtje waarop vlees werd geroosterd. Ze waren overduidelijk dronken van de clairin,de witte rum, waarvan de flessen van hand tot hand gingen. Een groepje vrouwen zong in het Creools een liedje.
Ogoun Badagris, ou général sanglant;
Ou saizi clé z'orage, ou scell-orage;
Ou fais kataou z'eclai.
Milo vertaalde: ‘Ogoun Badagris, jij bloedige krijger, jij hebt de sleutel van de stormwolken in bewaring en hebt ze in je macht; jij maakt donder en bliksem.’
‘Mooi,’ zei Malcolm. ‘Doet me aan Wagner denken. Teutoons.’
‘Het is uiteindelijk allemaal uit Afrika afkomstig. In de zeventiende en achttiende eeuw werden er gemiddeld tienduizend negerslaven per jaar uit Afrika ge-