Poste restante
Ron Elshout
In en uit het bestiarium
Kan een tekst pretenties hebben? Ja. Door de aard of de vorm kan een tekst aanspraak maken op een bepaalde manier van lezen. Een gedicht doet dat in eerste instantie door zijn vorm: het wit eromheen zegt: lees mij als een gedicht. Er is dan echter nog niet duidelijk om wat voor gedicht het gaat. Soms onthult een dichter in een programmatisch gedicht hoe hij wil dat zijn werk gelezen wordt. Zo schrijft Trijntje Fop (ps. van Kees Stip) in ‘Op een poedel en diens kern’: ‘Ik kietel de taal, mijn beste man / waar deze daar niet tegen kan’, waarmee hij duidelijk maakt dat zijn diergedichten voornamelijk als taalspel gelezen dienen te worden. Een anekdote vertelt dat R.M. Rilke ooit beweerde dat dichters afhankelijk waren van inspiratie. Rodin zou hem daarop geantwoord hebben: ‘Ga maar naar de dierentuin en kijk net zolang naar een dier tot je er over schrijven kan.’ Het verhaal wil dat het bezoek aan de Jardin des Plantes Rilke in 1902 zijn eerste en beroemde gedicht voor Neue gedichte, ‘Der Panther’ Im Jardin des Plantes, Paris, opleverde:
Sein Blick ist vom Vorübergehn der Stäbe
so müd geworden, daß er nichts mehr hält.
Ihm ist, als ob es tausend Stäbe gäbe
und hinter tausend Stäben keine Welt.
Der weiche Gang geschmeidig starker Schritte,
der sich im allerkleinsten Kreise dreht,
ist wie ein Tanz von Kraft um eine Mitte,
in der betäubt ein großer Wille steht.
Nur manchmal schiebt der Vorhang der Pupille
sich Lautlos auf-. Dann geht ein Bild hinein,
geht durch der Glieder angespannte Stille-
und hört im Herzen auf zu sein.
Hoewel het Rilke er in eerste instantie om leek te gaan (in de woorden van vertaler Peter Verstegen) ‘de essende van het gekozen onderwerp verstaanbaar tot uitdrukking te brengen’, is het niet onmogelijk in de panter de dichter of de mens zelf te zien die gevangen zit in ‘een dans van kracht rondom een as / waarin een machtig willen is verstijfd.’ (Verstegen) Het einde, waarin onder meer beschreven wordt hoe een zintuiglijke waarneming ophoudt te bestaan, sterft bijna, is van een ongekende, tragische pracht, en onvertaalbaar. Het geconcentreerde taalgebruik van Rilke geeft zijn Neue gedichte hun raadselachtige vermogen méér te zijn dan de som van hun woorden, waardoor ‘Der Panther’ een evocatie is van het gekooide dier, van te loor gegane kracht, van een dichter op een dood spoor, van de mens die zijn Dionysische krachten moet kooien. Als ze die pretentie hebben, maken ze die ook waar.
Patty Scholten publiceerde twee bundels, Het dagjesdier (1995) en Ongekuste kikkers (1997) met daarin veel ‘diergedichten’. Wat pretenderen haar gedichten? Scholten schrijft steeds sonnetten en hanteert daarbij de vorm van de rijmschema's tamelijk vrij. Zo is het octaaf nogal eens op vier rijmklanken gebaseerd in plaats van op de traditionele twee, maar het aantal lettergrepen per regel is steevast tien of elf. Ook ritmisch loopt het meestal goed, op een enkele vergissing na (‘daar moeten zeker zeepieren in zitten’).
Scholten heeft met sympathie en misschien zelfs wel liefde naar de dieren gekeken, maar meestal blijft het gedicht steken in een, met behulp van vergelijkingen verdienstelijke, beschrijving van het betreffende beest. K. Schippers schreef in ‘Opening van het visseizoen’: ‘Maar nu begint mijn vader (62) weer.//Hij noemtwaterhoentjes strijkbouten [...].’ Je zou dat een goede beschrijving van Patty Scholtens manier van kijken en beschrijven kunnen noemen. Zo schrijft ze over flamingo's: ‘Hun lijf een komma, hals een uit roepteken. [...] Hun halzen kronkelen in haarspeld-bochten.[...] Ballet, gezang en dans, het is te veel.’ Haar zwarte panter heeft ‘de dolken in hun schedes’ en ‘zijn