Poste restante
Ron Elshout
Hoe eenvoud zijn raadsel vindt
Rutger Kopland blijft zichzelf trouw in zijn nieuwe bundel Tot het ons loslaat. Op bladzijde 32 staat dit gedicht:
Enkele andere overwegingen
Hoe zal ik dit uitleggen, dit waarom
Laten we de tijd laten gaan
en zie dan hoe weiden hun vee vinden,
wouden hun wild, luchten hun vogels,
en ach, hoe eenvoud zijn raadsel vindt.
Zo andersom is alles, misschien.
Een tijdje terug las ik een aardige typering van het werk van Jaap van Heerden in een zin van hemzelf: ‘Een filosoof beschikt immers naast zijn onmiskenbare verdiensten over de vaardigheid elk probleem, hoe minuscuul ook, zodanig te verruimen tot het de omvang heeft van een middelgrote verhuiswagen, die precies past in een doodlopende steeg.’ Je zou zo'n karakterisering ook kunnen gebruiken voor het dichterlijk werk van Kopland. Bundels lang, gedicht na gedicht, is hij bezig te zoeken zonder te vinden, vragen te stellen zonder te antwoorden, het raadsel te vergroten. Ik heb al eens eerder (in: Ons Erfdeel, 1994, 1) betoogd dat dit niet negatief geïnterpreteerd zou moeten worden, omdat wat gevonden is het zoeken beëindigt en er dus de (poëtische) vaart uithaalt. Kopland schreef ooit al eens als pointe in een gedicht: ‘Geef mij maar een vraag en geen antwoord.’
Wat wij vinden is bijvoorbeeld: een gedicht, dit gedicht, maar dat zochten we niet. We zochten een uitleg, maar die vinden we niet en - dat is maar goed ook. Vonden we die dan was het gedicht er niet en het volgende ook niet en het volgende ook niet. En ‘dus’ draait dit gedicht onze alledaagse opvatting van de werkelijkheid maar eens om, zet die daarmee op losse schroeven en laat de schijnbare eenvoud verkeren in een raadsel. Zelfs dat is vergroot door toevoeging van het woord ‘misschien’. ‘Ik zal dit uitleggen’ - waar verwijst ‘dit’ naar? Ik denk naar: ‘Zo andersom is alles, misschien’ het raadsel dus, want als het raadsel zijn eenvoud zou verliezen, is het geen raadsel meer en dus zo dood als een antwoord.
Je ziet in de hele bundel deze thematiek terugkomen, in het gedicht op bladzijde 33 hebben ‘deskundigen in menselijke hersenen gezocht’: als zij proberen te beschrijven wat zij vonden, sluipen ‘opgetogen, onbedoeld lyrische citaten’ in hun verslag, die Kopland overigens ook verstrekt in het gedicht. Er word t nog koortsachtig gezocht naar formules, meldt het gedicht droogweg. Maar als die te geven waren, was het gedicht er niet en kon het zoeken beëindigd worden.
In twee gedichten, ‘Na twee gesprekken met kleindochters’, gaat het om ‘van die eeuwige vragen’, maar