Boekenmakersprofiel
Joris van Groningen
Vlaamse reuzen
Literatuursocioloog Bert Vanheste werd eind vorig jaar zestig en vierde zijn jubileum als hoofddocent aan de Universiteit van Nijmegen. Dat zou verder geen nieuws zijn, als Jos Muyres en Jos Joosten ter gelegenheid daarvan hem niet de bundel Dromen en geruchten hadden aangeboden met opstellen over zijn twee favoriete schrijvers: Louis Paul Boon en Hugo Claus. Vanhestes uitgesproken voorkeur voor deze Vlaamse auteurs is gelegen in de veelvormigheid van hun werkwijze die eenduidige interpretaties uitsluit. Dit laat zich op filosofisch niveau bijvoorbeeld aflezen aan het feit dat beiden, zonder expliciet te kiezen, zowel het nihilistische als het utopistische denken in hun werk weergeven; dat kent m.a.w. zowel zwartgallige en sarcastische als idealistische trekken. En hoewel hun boeken vaak als realistisch worden opgevat, verraden de verhalen van zowel Boon als Claus zich even vaak als literaire constructies waarbij fictie en werkelijkheid in elkaar overlopen. Die veelvormigheid dringt ook op andere niveaus door, wat te zien is aan de uit zijn voegen barstende taal, de woordspelingen en het gebruik van dialect, maar ook aan de perspectiefwisselingen en de vermenging van genres. In de bijdragen aan Dromen en geruchten komt de veelzijdige vertelwijze van deze Vlaamse reuzen duidelijk naar voren. Paul de Wispelaere doet bijvoorbeeld uit de doeken hoe de vriendenkring, die in De Kapellekensbaan voortdurend commentaar levert, voortkomt uit Boons journalistieke stukken. Boon introduceerde deze personages als schrijvers van ingezonden brieven, waarschijnlijk daartoe door de linkse redacties aangezet omdat hij zich in zijn literaire kritieken niet altijd politiek correct uitliet. Later gaat Boon ertoe over deze stukken door fictieve personages te laten ondertekenen. Andere artikelen bevatten verslagen van de gesprekken zoals hij die in zijn fantasie dagelijks in de trein met een aantal medepassagiers voerde. Met dit meervoudige
perspectief creëerde Boon een vorm waarin hij zijn literaire gespletenheid tot uitdrukking kon brengen, de twijfel ‘tussen radicaliteit en relativerende nuance, geloof, twijfel, idealisme en nihilisme, engagement en isolement, bitterheid en grapjasserij.’ Al in Mijn kleine oorlog, waarover de bijdrage van Jos Muyres handelt, geeft Boon de subjectiverende, traditionele vertelwijze op - onder andere door de verteller zich van het ongebruikelijke ‘gij’ te laten bedienen; met dat ‘gij’, dat onpersoonlijk maar tegelijkertijd zeer direct is kan de verteller de afstand tot zichzelf variëren en daarmee ook lezer bij de tekst betrekken. Verder last Boon in cursief stukken in die vaak het voorgaande in twijfel trekken of ontkennen, zodat er twijfel ontstaat over de status van de tekst: is het waar gebeurd of verzonnen, een leugen, een nuancering of een alternatieve mening? De kenmerken van Boons stilistische eigenaardigheden worden door Annie van den Oever geïnventariseerd in een helder en degelijk onderbouwd stuk.
Dromen en geruchten bevat inspirerende artikelen. Aanzet tot verder onderzoek wordt met name gegeven door Jos Muyres. Van hem verscheen onlangs bij Huis Clos onder de titel De spoken van de Kapellekensbaan