Bzzlletin. Jaargang 27
(1997-1998)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 58]
| |
Rachel Levy
| |
Thematische verscheidenheidHet leidt geen twijfel dat De Winter een goed obser-veerder is, en het is vooral de Joodse thematiek in zijn boeken die dit aangeeft. De Winter weet wat er speelt in de Joodse wereld, en slaagt er keer op keer in de actualiteit in zijn boeken te verwerken. In de jaren tachtig heeft de generatie die tijdens de Jodenmoord kind was, voor het eerst een stem in Nederland; in La Place de la Bastille vindt deze uiterst gecompliceerde problematiek op sublieme wijze haar plaats. Later, vanaf het midden van de jaren tachtig en het begin van de jaren negentig, spelen er twee andere zaken in de Joodse wereld: wereldwijd is er sprake van een golf van Joden die ‘terugkeert’ naar het Jodendom; Joden die, met andere woorden, volgens de Joodse religieuze wetten gaan leven. Tegelijkertijd wordt Israël overspoeld door immigranten uit de voormalige Sovjet-Unie. Beide zaken verwerkt De Winter in de boeken die hij in diejaren publiceert, respectievelijk SuperTex en De ruimte van Sokolov. Tegenover de lof over het vermogen van het zien, van het observeren, staat echter ook kritiek uit Joodse hoek over de manier waarop De Winter Joden en het Jodendom afschildert. De Winters' oeuvre is door de jaren heen sterk veranderd. Dit geldt voor zowel stilistische zaken - schrijfstij 1, ritme, verteltrant - als voor de thematiek, inclusief de Joodse thematiek. Een allesomvattend oordeel uitspreken over de manier waarop hij het Jodendom in zijn boeken verwerkt, is dan ook moeilijk. Draait het in La Place de la Bastille vooral om de gevolgen van het collectieve Europees-Joodse verleden, in Zionoco spelen religie, Joodse filosofie, maar ook de sociale infrastructuur van het Amerikaanse Jodendom een belangrijke rol. De enorme verscheidenheid aan onderwerpen en thematiek wijst op De Winters' pogingen om een veelzijdig, dynamisch oeuvre tot stand te brengen. Zijn pogingen | |
[pagina 59]
| |
Leon de Winter met zoon Moos (foto: Herman Nyhof)
| |
[pagina 60]
| |
zijn echter lang niet altijd geslaagd, en vaak speelt het gebrek aan kennis - zowel feitenkennis als persoonlijke bekendheid met de Joodse gemeenschap - hem parten. Op het moment dat de figuren in zijn romans gecompliceerde religieuze of filosofische onderwerpen ter sprake brengen, ‘valt’ De Winter vooral voor Joden met een gedegen Joodse achtergrond ‘door de mand’. Hoezeer dat te betreuren is, blijkt wanneer hij Joodse thematiek in zijn boeken verwerkt waarbij Joodse feitenkennis een ondergeschikte rol speelt en hij zich als getalenteerd schrijver kan bewijzen. La Place de la Bastille bijvoorbeeld, subtiel en sober in stijl, is de uiterst accurate afschildering van een realiteit die veel Joden in Nederland maar ook in andere Europese landen ondervonden na de Jodenmoord. ‘Je hebt je ouders nooit gekend’, zegt Pauline op een gegeven moment tegen de hoofdpersoon Paul. ‘Je bent als wees opgegroeid met het besef dat je vader en je moeder zijn vergast, je verlangt naar een verleden dat nooit verleden heeft kunnen worden.’Ga naar eindnoot1 Hier verwoordt De Winter via Pauline gevoelens van vele Joden. La Place de la Bastille kan dan ook het verhaal zijn van honderden Joodse oorlogskinderen: zoekend naar het eigen verleden, de eigen identiteit - naar het meest fundamentele waarvan het kind letterlijk bestolen is - waar soms, zoals in het geval van de hoofdpersoon Paul, nog bij komt dat er zelfs geen persoonlijke herinnering meer over is van de misdaad die het kind is aangedaan. Daarvoor was het kind immers te klein. De preoccupatie met de zelfs niet herinnerde misdaad wordt tot oneindige zoektocht naar het onomkeerbare: de vermoorde ouders. Pauls tweelingbroer Philip fungeert hier als sleutel tot zijn familie, of misschien als laatste houvast. De Winter laat die menselijke tragedie zich uiterst zorgvuldig uitkristalliseren. Zonder sentimentalisme of aangedikte dramatiek brengt hij de componenten in het verhaal die voor vele, vooral seculiere Joden in die periode (begin jaren tachtig) een rol speelden: spreken met mede-Joden betekende spreken met bondgenoten; met hen die de Jodenmoord hebben meegemaakt, en/of weten - dus begrijpen - wat er is gebeurd. Of Israël, zionisme en socialisme, die voor Pauline het vanzelfsprekende antwoord zijn op de Jodenmoord. En de vraag naar de zin van de geschiedenis, en dan met name de Joodse geschiedenis. Leon de Winter schrijft ze op - maar velen hebben met dezelfde vragen geworsteld. | |
TerminologieGeldt voor Zoeken naar Eileen W. en De zoektocht van de jonge Dürer hetzelfde als voor La Place de Ja Bastille, in zijn latere werk slaat De Winter ook wat betreft joodse thematiek een andere weg in. Feitenkennis van en persoonlijke bekendheid met het Jodendom - de religie en de filosofie - met de Joodse wereld en de staat Israël zijn hier ineens van belang. En, niet te vergeten: talenkennis. Om met dat laatste te beginnen: het stoort dat in Kaplan, SuperTex, De ruimte van Sokolov, Hoffman's Honger en Zionoco geen van de Hebreeuwse en Jiddische woorden lijken te zijn geredigeerd. Hebreeuwse woorden staan dan weer getranscribeerd in Nederlands-Asjkenazische (Hoogduitse) uitspraak, dan weer in de Israelische uitspraak, terwijl weer een andere keer de Amerikaanse transcripties van de Hebreeuwse woorden worden gehanteerd. Hetzelfde geldt voor het Jiddisch. Woorden die De Winter waar-schijnlijkals kind heeftgeleerd, bijvoorbeeld brooches (zegenspreuken) en sjabbes (sabbat) staan meestal in Nederlands-Asjkenazisch, terwijl woorden die hij zich waarschijnlijk later heeft eigengemaakt, zoals jesjiewe-boocher (student aan een Talmoedhoge-school) in half-Nederlands, half-Amerikaans vanuit het Hebreeuws worden getranscribeerd (jeshiva bucher). Deze specifieke term wordt bovendien door De Winter ook nog eens verkeerd verklaard als geleerde. Dergelijke foutieve verklaringen of verkeerd gebruikte Hebreeuwse of Jiddische termen zijn geen uitzondering. Zeker voor wie niet bekend is met Hebreeuws of Jiddisch is het lezen van deze veelvuldig gebruikte vreemde termen, die moeten worden uitgesproken via de fonetische regels van minstens drie verschillende talen, wel heel erg lastig. Daarnaast is het vooral erg slordig. Toch is het niet De Winter, maar ten eerste de uitgever, wie deze slordigheden verweten moet worden. | |
[pagina 61]
| |
Het gebruik van verschillende religieuze termen wijst erop dat veel van De Winters Joodse kennis uit Amerikaanse Joodse literatuur komt of in ieder geval sterk is beïnvloed door het Amerikaanse Jodendom. God met ‘de Heer’ benoemen ervaren Europese Joden bijvoorbeeld als christelijk, terwijl De Winter dit regelmatig doet, waarschijnlijk omdat hij de letterlijke vertaling overneemt van het Engelse ‘the Lord’. Vreemd staat deze term, die vooral hoort bij het woordgebruik van Amerikaanse Conservative en Reform Joden (twee liberale stromingen), naast het gebruik van de term G'd - het niet-voluit schrijven van God. Dit is een gebruik dat hoort bij chassidische, dus orthodoxe Joden. Het chassidisme gaat er namelijk vanuit dat er in de hele wereld heiligheid zit, zowel in de natuur, in de mens, als in voorwerpen, en de naam van God is hierbij geen uitzondering. Nederlandse Joden, die anti-chassidisch zijn, schrijven de term God voluit, want net als andere niet-chassidi-sche Joden vinden zij dat alleen de echte, Hebreeuwse Naam van God heilig is; slechts die Naam wordt door hen niet voluit uitgeschreven in profane teksten, noch uitgesprokenGa naar eindnoot2.. | |
OnwaarschijnlijkBovenstaande zaken zijn natuurlijk futiliteiten vergeleken bij het eigenlijke verhaal. Op dat niveau ligt de kritiek op het Joodse aspect in het werk van De Winter op een heel ander vlak. Neem bijvoorbeeld Zionoco: een liberale rabbijn ziet op een conferentie van rabbijnen een zangeres optreden en wordt hevig verliefd op haar. In de loop van het boek blijkt dat de zangeres in een nachtclub werkt, waar ze vrijwel naakt ronddanst. Wie kinderachtig wil zijn noemt het ‘irreëel’ of ‘een fout’ dat een zangeres, die elders naakt ronddanst, op een rabbijnenconferentie optreedt. Het mag immers op zijn minst uiterst onwaarschijnlijk worden genoemd dat zelfs de meest liberale Joden in de Verenigde Staten nachtclubdanseressen uitnodigen. Dat De Winter dit wel laat gebeuren kan erop wijzen dat hij niet bekend is met de - ook daar - kleine Joodse wereld waarin iedereen elkaar kent, waar status en reputatie hoog in het vaandel staan, en waar nachtclubdanseressen eenvoudigweg niet tot het soort artiest behoren, dat op rabbijnenconferenties wordt uitgenodigd. Maar het kan ook op iets anders wijzen. Wie zegt namelijk dat De Winter niet weet hoe onwaarschijnlijk de voorvallen zijn die hij beschrijft? Zo rijdt in SuperTex de hoofdpersoon een chassidische familie met Poolse bontmutsen aan - en dat terwijl De Winter heel goed weet dat chassidische families met witte kousen eigenlijk niet in Amsterdam rondlopen - hij schrijft het zelfGa naar eindnoot3.. Tot voor kort (zie noot 2) woonden er namelijk geen Chassidische Joden in Nederland, terwijl de chassidiem die hier nu wel wonen - Lubavitcher chassidiem - noch witte kousen, noch bontmutsen dragen, en evenmin naar de synagoge gaan in de buurt die De Winter beschrijft. Mochten ze bij wijze van uitzondering toch in Amsterdam rondlopen, dan zouden deze chassidische Joden in ieder geval geen Vlaams spreken. Antwerpse Joden spreken, buiten Jiddisch en Hebreeuws, namelijk geen Vlaams, maar Frans, zoals alle Joden in België. Toch wil ik de onwaarschijnlijkheid van dit soort afzonderlijke voorvallen voorlopig terzijde leggen, in de eerste plaats omdat De Winter natuurlijk gewoon fictie schrijft, en dus vrij is om de meest onwaarschijnlijke, buitenaardse zaken in zijn verhalen te realiseren. Het is niet de onwaarschijnlijkheid van bepaalde voorvallen, maar de manier waarop hij deze beschrijft, die van belang is. | |
Gefrustreerde strijd tegen het JodendomHoe beschrijft De Winter Joden eigenlijk? Bij de Amerikaanse auteur Chaim Potok zijn de Joden (maar ook de niet-Joden) allen intellectueel en wijs. De Joden in de boeken van De Winter daarentegen zijn druk bezig met het eten van varkensvlees, het liefst met kaas of melk erbij. Zij gaan vaak buitenechtelijke relaties aan, indien mogelijk met niet-Joodse vrouwen, voorzover ze al niet expres met niet-Joodse vrouwen getrouwd zijn. Ze zijn zich dagelijks bewust van hun besneden penissen, waarvan de besnedenheid op de vreemdste momenten ter sprake wordt gebracht. De Joodse wet | |
[pagina 62]
| |
en de religie hebben het bij De Winter vaak zwaar te verduren en worden regelmatig als‘achterhaald’,‘achterlijk’, ‘ouderwets’ en ‘behorende tot een woestijnvolk’ bestempeld. De Winters' Joden hebben geld als water (SuperTex, Zionoco, Hoffman's Honger) of teren op het geld van hun vrouwen (Zionoco), ze werken in de handel (SuperTex, Zionoco) en het gebeurt niet zelden dat zij daarbij oneerlijke handelsmethoden hanteren (SuperTex). Ook kunnen ze best in de prostitutie werken (SuperTex), of actief zijn als pornofilmbaas en afhankelijk van de prijs bereid zijn om hun dochters te verkopen (Hoffman's Honger); het kunnen advocaten zijn die hun in overtreding zijnde cliënten door middel van leugens vrijpleiten (SuperTex), of hoge ambtenaren op het ministerie van Buitenlandse Zaken die anderen onterecht het hand boven het hoofd houden en zelfs nog promoveren (Hoffman's Honger). De Winters' Joden, kortom, liegen, bedriegen, stelen en gaan vreemd. En waarom niet, is de vraag die hier onmiddellijk op volgt. Zijn Joden immers geen mensen? Waarom zou een Jood niet kunnen bedriegen, en een Nederlander of Fransman wel? Een van De Winters' belangrijkste verdiensten als Joodse schrijver is waarschijnlijk geweest, dat hij sinds de Tweede Wereldoorlog als een van de eersten over Joden en Jodendom schreef, waarbij de Jodenmoord niet het hoofdthema was, en dat, wanneer deze wel ter sprake kwam, het niet slechts de zwaarbeladen Joods-Nederlandse betrekkingen tijdens en na de Jodenmoord betrof. Anders dan een auteur als Marga Minco, die vertelt hoe Nederlanders de bezittingen van haar familie stalen, of dan Judith Herzberg die verdriet dicht, vertelt De Winter over een Joodse wereld met ‘gewone’ mensen die ‘gewone’ dingen doen. De Winter bood Nederlanders het eerste Joodse boek waarin zij niet langer herinnerd werden aan een uiterst beschamend verleden. Joden aan de andere kant hadden het idee dat De Winter tot een nieuwe, frisse generatie behoorde, die, anders dan de vorige, zijn blik op de toekomst, en niet op het verschrikkelijke verleden hoefde te richten. Vreemd genoeg lijkt De Winter in zijn latere oeuvre echter steeds meer terug te grijpen op clichébeelden van Joden - beelden die juist in dat duistere verleden behoorden tot een groot scala aan stereotiepe vooroordelen over Joden in de Europese samenleving. Hij maakt zijn Joodse personages nog vreemder doordat ze behalve rijke en sluw ook een voortdurende, obsessieve noodzaak voelen tot het overtreden van de Joodse wet, die ze grondig haten, maar ook nooit kunnen loslaten. De Winters' Joden voeren een eindeloze, belachelijke, gefrustreerde strijd tegen het Jodendom - religie, cultuur en wet. Geen religieuze Jood gebruikt zoveel Jiddisch en Hebreeuws en zoveel Talmoed-spreuken als de opstandige, Jodendom-verafschu-wende Joden van De Winter. | |
Schrijnend gebrekDe tweestrijd tussen enerzijds Jodendom en anderzijds de moderne tijd, is er op zich een die vele Joden niet onbekend is. De Winters' zwakke punt is het schrijnende gebrek aan liefde, warmte en respectvoor datzelfde Jodendom en de Joden die hij beschrijft. Tegenover de drift, de woede, de afschuw, de spot en het cynisme die hij via zijn personages en het verhaal naar voren brengt, staat in zijn latere werk nimmer genegenheid, verbondenheid, saamhorigheid of zelfs gewoon sentimentaliteit. Tot een echte haat-liefde verhouding met het Jodendom komt het dan ook nergens. Toen in 1986 Kaplan uitkwam, lag kort daarna het boek op het telefoontafeltje van mijnheer Caneel. Tot hij op bladzijde 444 was; daarna was het weg. ‘Hij heeft over mijn vrouw en over mij geschreven’, vertelde hij mij toen. ‘Hij vertelt dat wij hem les gaven. Hij vraagt zich af of we al dood zijn. Hoe kan hij nou zoiets vreselijks schrijven? Kan hij zich niet indenken, dat het naar is, om over jezelf te lezen dat je wordt doodgewenst? En wie geeft hem het recht onze naam zonder onze toestemming in het openbaar te gebruiken? En dan nog wel verkeerd gespeld, met een “k”? Had hij niet even kunnen vragen, hoe het geschreven werd?’ In feite vatte mijnheer Caneel hiermee precies samen hoe De Winter in zijn latere werk over Jodendom schreef; hard en tartend en zonder zich te bekommeren over hoe dit zou overkomen bij andere ‘mede-ei- | |
[pagina 63]
| |
genaren’ van dat Jodendom, en zonder na te vragen, hoe het Jodendom eigenlijk in elkaar stak. Het echtpaar Caneel is inmiddels overleden, mevrouw Caneel enkele jaren terug, haar man deze zomer. Rachel Levy (1973) studeerde Internationale Betrekkingen en Joodse Studies aan de UvA. Ze is vanaf 1991 actief als free-lance journaliste, voornameljk voor het Nieuw Israelietisch Weekblad. Sinds 1996 is ze aan dat weekblad verbonden als redacteur. Daarnaast publiceert ze met enige regelmaat in andere Nederlandse kranten en tijdschriften. |
|