steeds weer dezelfde namen op: Karel Osstyn (De Standaard), Bart Vervaeck (De Morgen en Dietsche Warande & Belfort), Krank Hellemans (Knack), Hugo Bousset (DWB), Leo de Haes (Humo) en Koen Vermeiren (Kreatief).
Het is evident dat de radicale breuk met Kaplan ook in Vlaanderen niemand ontgaan is. Er wordt wel gewezen op een eerder ontgoochelende vormgeving en een aantal irrelevante motieven, maar echt kwalijk wordt hem dat niet genomen. Voor Hugo Bousset is en blijft hij een van de beste jongere auteurs uit Nederland (DWB 132/10) en volgens Frank Hellemans bevindt zijn romankunst zich nog steeds op een eenzame, internationale hoogte (Knack, 11-7-1990).
Hoffman's honger wordt bijna zonder voorbehoud op eenzelfde manier verwelkomd. Haast terloops wordt er wel gewag gemaakt van een rammelende intrige en structurele onvolkomenheden, maar de Hollandse criticus die beweerde dat Leon de Winter nu plat amusement verkoopt, wordt door Hellemans (Knack, 11-7-1990) terechtgewezen. De eenvoud in de roman noemt de criticus bedrieglijk: ‘Als geen ander (jong) auteur in de Nederlandse letteren, weet De Winter filozofische diepzinnigheid om te zetten in elegante eenvoud.’ Hoffman's honger wordt door Koen Vermeiren (Kreatief, jrg.25, nr.2) zelfs vergeleken met De donkere kamer van Damocles, ook een boek dat zich op verschillende niveaus laat lezen.
Het is opvallend hoe verschillend de Vlaamse en Nederlandse kritiek reageert op de werken na Kaplan. In Nederland lijkt men De Winter meer en meer in een hoek te willen drukken. Zo wordt hij door Carel Peeters gestigmatiseerd als een schrijver die zich richt tot lezers die niet zoveel verstand hebben van lezen. Anderen putten zich uit in adjectieven om De Winter monddood te maken. Zo wordt zijn werk afgedaan als ‘patserig, grof, sentimenteel, kitsch, goedkoop (Tom van Deel in Trouw, 26-9-1991) en ‘glad, bombastisch, oudbakken, nietszeggend’ (Carel Peeters in Vrij Nederland, 14-9-1991).
De Winter lijkt het in Nederland sindsdien voorgoed verkorven te hebben. De ene na de andere denigrerende, ridiculiserende recensie maakt elk nieuw werk van De Winter met de grond gelijk. Er verschijnen recensies die niet eens die naam waardig zijn. Titels boven besprekingen zijn vaak zo expliciet negatief dat de zin om verder te lezen volkomen zoek raakt. Meer dan één criticus bijt zich vast in irrelevante details, personages worden moedwillig met de auteur verward en Jaap Goedegebuure zet De Winter helemaal schaakmat: ‘Nooit in zijn veertigjarige carrière heeft hij ook maar één boek geschreven dat voor honderd procent als waarachtig overkwam.’ (HP/De Tijd, 13-9-1991).
Is men dan in Vlaanderen naïef of heeft men er een verkeerde voorstelling van wat echte literatuur is? Leest men meer dan er staat? Neemt Bart Vervaeck in De Morgen (31-10-1991) zijn wensen voor waarheid als hij stelt dat SuperTex vlot leest zonder dat het aan fijnzinnigheid en complexiteit inboet en dat zowel de trage als de snelle lezer in dit boek zijn gading vindt?
Leest men in Nederland sneller - of te snel? Ik heb het vermoeden dat die bewering voor sommige critici wel opgaat. Jaap Goedegebuure (HP/De Tijd, 20-11-1992) geeft zelfs ruiterlijk toe De Winter (en concreet De ruimte van Sokolov) met vooroordelen te benaderen: ‘Alle vooroordelen die ik tegen deze literaire arrivé heb opgebouwd, werden erin bevestigd. In de vijftien jaar dat ik hem volg heb ik De Winter leren kennen als een windvaan die meewaait met iedere bries die hem toevallig komt aanwaaien. [...] Wie dacht dat met het vorig jaar verschenen Supertex (sic) een absoluut dieptepunt bereikt was, komt bedrogen uit, want De ruimte van Sokolov bewijst dat het nog larmoyanter en goedkoper kan.’ Robert Anker in Het Parool (5-12-1992) valt hem bij: ‘Super Tex heb ik ongelezen gelaten, ook uit vooroordeel.’
Zulke persoonlijke afrekeningen zijn in Vlaanderen niet terug te vinden. Daar speelt in de eerste plaats het werk, en niet de persoon van Leon de Winter de belangrijkste rol. Werk en auteur worden er netjes gescheiden gehouden, zoals het trouwens hoort. Zelfs de vorm waarin De Winter zijn verhaal giet, wordt als bewuste keuze van de auteur gerespecteerd. Hoe valt anders te verklaren dat iemand als Karel Osstyn (De Standaard, 21-12-1995) durft te beweren dat een toonaangevende Amerikaan als Philip Roth het niet eens zoveel beter zou doen dan Leon de Winter? Dat Hellemans (Knack, 10-3-1993) tegenspreekt dat er na