| |
| |
| |
August Hans den Boef
Het mysterieuze Londen van Peter Ackroyd
In 1983 stuitte ik in de boekhandel op The Great Fire of London van Peter Ackroyd. Het leek mij een interessant boekje, al was het alleen maar omdat ik wilde weten wat er door de brand van 1666 veranderde in de historische structuur van de stad en wat er aan architectonisch schoon vernietigd was. Het betrof hier echter niet een historisch werk, maar een roman en een intrigerende bovendien. Ergens in het Londen van de jaren tachtig wordt Charles Dickens' roman Little Dorrit verfilmd, maar het gaat slechts om het eerste deel van het boek, tot en met het moment dat Dickens' heldinnetje, opgegroeid in de gevangenis waar haar vader is opgesloten, en haar familie vernemen dat ze recht hebben op een grote erfenis. Je kan het de regisseur niet kwalijk nemen, want het tweede deel is nogal slaapverwekkend: de nu welvarende familie maakt een soort grand tour door Europa.
Bij dit filmproject zijn de personages in Ackroyds roman direct of indirect betrokken. Zo zijn er een homoseksuele romanschrijver en Dickenskenner, die het scenario voor de film schrijft, en een gestoorde jonge vrouw die het leven van Little Dorrit droomt, zonder dat zij het boekvan Dickens kent. Zij is een van de mensen die de filmset in de brand steken, de Grote Brand uit de titel. Dat kon die uit 1666 ook niet zijn, want Dickens' Dorrit is een personage dat in de negentiende eeuw leeft. Vooral vanuit de Dickenskenner laat Ackroyd zien hoe in het hedendaagse Londen nog de sporen zijn te vinden van vroegere incarnaties van de stad.
Ik had het prettige gevoel weer een auteur te hebben ontdekt die de moeite waard was om te volgen en toen een jaar later The Last Testament of Oscar Wilde verscheen, schafte ik het direct aan. Het gaat om een gefingeerd dagboek dat Wilde als balling in Parijs de laatste maanden van zijn leven zou hebben bijgehouden. Het is vooral een terugblik op Wildes leven en misschien viel het daarom wat tegen. Ik miste de manier waarop het oude Londen werd opgeroepen; bovendien is Wilde zo'n bekend personage dat je niet snel het idee krijgt nog iets werkelijk nieuws over hem te lezen. Wel maakt Ackroyd indruk door de bijzonder geloofwaardige stijl met weinig obligate Oscar-witticisms; het geheel doet eerder denken aan De Profundis, de boeklange brief die Wilde vanuit de gevangenis aan Alfred Douglas schreef.
| |
Londen als personage
Nicholas Hawksmoor, Christ Church, Spitalfields, Londen
Werkelijk schitterend vond ik Hawksmoor, Ackroyds derde roman, die in 1985 verscheen. En dat is niet
| |
| |
alleen omdat ik een bewonderaar ben van de achttiende-eeuwse architect Nicholas Hawksmoor. Men denke aan de merkwaardige Christ Church vlak bij het Londense Liverpool Street Station: op het eerste gezicht een bouwkundig monstrum met een veel te groot portaal en een overdreven grote spits met vrijwel niets daartussen, maar je voelt dat het geheel een gecompliceerde en verborgen harmonie ademt. De kerk is dan ook een geliefd object van schilders, tot in onze tijd: Leon Kossoff heeft er een hele serie aan gewijd, waarvan enige exemplaren ook recent in het Stedelijk Museum in Amsterdam te zien waren.
Ackroyd verbeeldt in zijn roman dat Hawksmoor (die in het boek Dyer heet) een duistere figuur was die zijn eigenzinnige en geniale ontwerpen putte uit occulte bronnen en daarbij mensenoffers niet schuwde. En opeens begreep ik dat wat mij in Hawskmoors gebouwen intrigeert, ook bepaald wordt door een zekere geheimzinigheid en ontoegankelijkheid die ze uitstralen. Ackroyds stijl is ronduit meesterlijk, niet alleen in de aantekeningen van Hawksmoor-Dyer zelf, maar ook in de gesprekken. Zo is er een discussie over de ideale kunst tussen hem en zijn modieuze college Sir John Vanbrugh in de vorm van een toneeldialoog. Vanbrugh, die met Hawksmoor het beroemde Blenheim Palace zou bouwen, is namelijk ook een bekend toneelschijver.
Ackroyds Hawksmoor is vooral beroemd geworden om de tweede laag - een detectiveverhaal dat in het hedendaagse Londen speelt. Een inspecteur die Nicholas Hawksmoor heet, moet een serie geheimzinnige moorden oplossen. Daar slaagt hij niet in; hij dreigt zijn identiteit te verliezen en lijkt op een gegeven moment zelfs samen te vallen met de achttiende-eeuwse architect.
Door de manier waarop het Londen uit het begin van de achttiende eeuw verweven is met de metropool uit onze tijd - veel sterker dan in The Great Fire of London - is Hawksmoor een verplicht nummer geworden in wetenschappelijke beschouwingen over de postmoderne roman of de ‘anti-detective’. Die laatste benadering doet Ackroyd tekort. In zijn beste werk gaat het hem niet zozeer om een spannend verhaal en een proeve van stijlkunst, maar vooral om zijn visie op kunst en literatuur en om zijn fascinatie voor het personage Londen in zijn diverse gedaanten. Het niveau dat hij dan bereikt, raakt bijna dat van zijn grote Amerikaanse collega's als de T. Coraghessan Boyle van Water Music en de Thomas Pynchon van Mason & Dixon.
| |
Fenomeen
De detectiveroman Chatterton die twee jaar later verscheen, stelde mij een beetje teleur, vooral omdat het romanprocédé wel heel sterk lijkt op dat van The Great Fire of London. Een groep mensen in het hedendaagse Londen raakt geobsedeerd door het fenomeen Thomas Chatterton. Dat was een jonge dichter uit de achttiende eeuw die deed voorkomen dat hij authentieke oudengelse poëzie had ontdekt, maar die zelf vervaardigd bleek te hebben. In 1770 maakte hij, zeventien jaar oud, een eind aan zijn leven door arsenicum in te nemen. Het beeld dat onze cultuur van Chatterton heeft, is bepaald door een schilderij dat decennia later dit tafereel als onderwerp had. Henry Wallis schilderde het in 1856 en hij gebruikte de jonge dichter George Meredith als model.
Ackroyd brengt in zijn roman ook deze historische figuur tot leven. We maken kennis met Wallis en Meredith en natuurlijk met Chatterton zelf, in de tegenwoordige tijd. Dit wisselt hij af met het verhaal in het hedendaagse Londen. Daar wordt een onbekend schilderij ontdekt dat Chatterton als man van middelbare leeftijd lijkt af te beelden. Is de fraudeur dan niet als jonge man gestorven? Een van de personages is daarvan overtuigd; hij gelooft dat Chatteron zijn zelfmoord heeft geënsceneerd en is doorgegaan met schrijven en daarmee de hele latere achttiende- en negentiende-eeuwse poëzie heeft benvloed. Deze hypothese ontkracht Ackroyd zelf door Chatterton aan het slot gewoon als zeventienjarige te laten sterven in een zolderkamertje in Londen.
Maar net als Oscar Wilde was Thomas Chatterton al vaker object van veel beschouwingen en fictie. Er is een prachtig verhaal van Frans Kellendonk, ‘Dood en leven van Thomas Chatterton’, waarin hij het raadsel op een indirecte manier bekijkt, vanuit de oude schrijver Hugh Walpole. Die omweg maakt het verhaal weer interessant. Ackroyds omweg is te veel een herhalingsoefening van zijn debuut.
Ook de volgende roman, First Light (1989), boeide mij
| |
| |
niet bijzonder, mischien omdat Ackroyd het boek louter in het hedendaagse Engeland heeft gesitueerd en er geen verwevenheid met het duistere, bruisende Londen uit vervlogen tijden ontstond.
| |
Spel der herkenning
English Music (1992) begon aanvankelijk sterk. De verteller is een jongen wiens vader het beroep van genezer uitoefent in een zaal die ‘The Chemical Theatre’ heet. Gaandeweg blijkt het boek te gaan over de kennismaking van de jongen met de Engelse kunst en literatuur, maar dan op een wel heel vreemde manier. Hij droomt zich letterlijk in scènes uit de verhalen die zijn vader voorleest en later uit de dingen waarmee hij zelf in aanraking komt. Zo ontmoet hij John Bunyans personage ‘Christen’ samen met Alice van Lewis Carroll om vervolgens in een cruciale scène uit Dickens' Great Expectations.
Telkens echter vallen de figuren net niet samen met hun literaire originelen. Zo denkt de jongen dat hij in een droom de hulp inroept van niemand minder dan Sherlock Holmes, maar het blijkt om ene Austin Smallwood te gaan, die een wel erg overdreven karikatuur van de Grote Detective neerzet. Fraaie passages zijn die waarin de verteller (in het begin van de zeventiende eeuw) les krijgt van de componist William Byrd en later van de etser Hogarth. Daar kan Ackroyd zich weer uitleven in het construeren van oudmodische dialogen. Later worden de observaties wat fragmentarischer. De jongeman ziet scènes uit teksten die wij herkennen als Wuthering Heights van Emily Brontë, Tristram Shandy van Laurence Sterne en Samuel Richardsons Pamela. Het gaat nog verder: hij ziet schilderijen tot leven komen en uiteindelijk gaat hij letterlijk op in het reciteren van een gedicht van William Blake.
Vooral dat spel der herkenning maakte mij wat moe. Heel knap allemaal, dat spel van droom en literatuur, maar het is zo opdringerig. Ik had eenzelfde gevoel als bij de laatste films van Peter Greenaway: wat ik vroeger zo mooi vond, wordt zover doorgevoerd dat ik er bijna een vorm van weerzin tegen ontwikkel. Zoals de Romeinen letterlijk misselijk werden van de heerlijke parfums die keizer Heliogabalus met liters over hen liet uitstorten, plastisch beschreven door Louis Couperus.
Die overdaad van herkenning verklaart ook waarom de passages over Byrd en Hogarth wel boeiend zijn: je weet vaag om wat voor figuren het gaat, maar Ackroyd brengt ze tot leven. Net als Hawksmoor en de stad waarin hij zijn gebouwen neerzette en waarin Little Dorrit rondliep op weg naar de gevangenis.
| |
Golem
Nicholas Hawksmoor, St. Anne, Limehouse, Londen
Ackroyds volgende roman, The House of Doctor Dee (1993), heb ik zelfs niet aangeschaft. Het is niet loyaal, dat weet ik, maar het speelt in de zestiende eeuw en
| |
| |
op de een of andere manier lijkt me dat geen Ackroyd-periode.
Maar toen ik in 1994 Dan Leno and the Limehouse Golem in handen hield, kreeg ik opeens het gevoel dat Ackroyd weer het niveau van Hawksmoor had bereikt. Zeker in de sfeer: het laatnegentiende-eeuwse Londen van het varieté, het duistere Limehouse, maar vooral de associatie met Jack de Ripper, die in 1888 een serie prostituees vermoordde en gruwelijk verminkte in de Londense achterbuurt Whitechappel - een buurt die overigens naadloos overgaat in het Spitalfields van Hawksmoors beroemdste kerk, dat weer grenst aan Limehouse van de duistere havenpakhuizen, vanwaaruit Sherlock Holmes' antagonist professor Moriarty zijn criminele netwerk bestuurde.
De relatie met Hawksmoor is geregeld aanwezig. Het eerste slachtoffer van Ackroyds seriemoordenaar - een prostituee - wordt gevonden tegen de kleine piramide voor Hawksmoors St. Anne, een kerk die vaker in het boek wordt genoemd. De media hebben de moordenaar met gevoel voor sensatie - en tot wanhoop van inspecteur Kildare die de zaak moet oplossen -de ‘Limehouse Golem’ gedoopt, maar hij is verre van een zielloze machine. Zo vermoordt hij een familie in een woning waar een voorganger in 1812 ook al eens heeft huisgehouden, omdat hij daarover had gelezen in Thomas de Quincy's essay over de moord als kunstvorm. Dat essay laat Ackroyd vaker in deze roman opduiken, maar hij had de geschiedenis uit 1812 ook al in zijn derde boek laten lezen door inspecteur Nicholas Hawksmoor!
| |
Misdadige troonopvolger
De Amerikaanse editie heeft een andere titel: The Trial of Elisabeth Cree en daarvoor valt iets te zeggen. Het is meer een Ackroyd-titel, ook los van het feit dat die rijmt op The House of Doctor Dee. Het grimmige tweede personage - de Golem - suggereert niet terecht dat het om een horrorverhaal zonder meer gaat en wie kent nog de negentiende-eeuwse entertainer Dan Leno? De Nederlandse vertaling volgt dan ook de Amerikaanse titel: Het proces tegen Elisabeth Cree.
Voor mij is deze roman een poging van Ackroyd om over het probleem Jack de Ripper te schrijven, zonder een zoveelste aflevering toe te voegen aan de lange reeks die al bestaat. Er zijn alleen al tientallen verhalen waarin pasticheurs Sherlock Holmes het raadsel van de Victoriaanse seriemoordenaar laten oplossen. Het plot van deze verhalen is vrijwel altijd hetzelfde: de kleinzoon van koningin Victoria, de uiteindelijke troonopvolger, heeft het gedaan, of iemand uit zijn naaste omgeving. Vooral recente Ripper-verhalen kiezen voor deze oplossing: het lijkt erop of het tanende imago van de Britse monarchie in onze dagen daartoe inspireert.
De hypothese van Ackroyd is: misschien is Saucy Jacky gedood door iemand uit zijn naaste omgeving die op de hoogte raakte van de activiteiten en hem en zichzelf de schande wilde besparen. Hij maakt dat zeer aannemelijk in een spannende setting waarin hij historische figuren een verrassende rol laat spelen.
| |
Roman in lagen
Peter Ackroyd is natuurlijk niet louter geïnteresseerd in een fictionele oplossing van het raadsel. Hij wil, zoals altijd, een Londen oproepen uit bloemrijker tijden en tegelijk oude historische of literaire personages tot leven wekken. De tijd van handelen is 1881, jaren voor de Ripper-moorden derhalve, en dat geeft hem veel speelruimte.
Aanleiding van Het proces tegen Elisabeth Cree is dit gegeven: een vrouw, Elisabeth Cree genaamd, wordt opgehangen omdat zij haar echtgenoot heeft vergiftigd. De rechtszaak die tot de veroordeling leidt, wordt als een toneeldialoog in de roman weergegeven. Die dialoog wordt afgewisseld met fragmenten uit het leven van Elisabeth Cree, in de eerste persoon. Deze Elisabeth Cree heeft een kleurrijk leven gehad, zeker vanaf het moment dat ze - in een uiterst sappige stijl -vertelt hoe ze na de dood van haar godsdienstwaanzinnige moeder toevallig terechtkomt in de wereld van de music halls en haar carrière - minder spectaculair, maar wel succesvol - min of meer samenvalt met die van de legendarische komiek Dan Leno. Het laatnegentiende-eeuwse variété roept Ackroyd overigens zo aanstekelijk op dat je het gevoel krijgt dat je er zelf bij was.
Als Lambeth Lizzie of the Marshes trouwt met de journalist John Cree, transformeert zij tot een keurige
| |
| |
middle class huisvrouw. Ze eindigt haar verhaal vlak voor ze wordt opgehangen.
Op de geschiedenis van Elisabeth krijgen we bovendien de visie van de verteller, de derde laag in Ackroyds roman. Daarop kom ik later terug.
Een vierde laag in het boek bestaat uit fragmenten uit het dagboek van John Cree. Misschien is dat het meest schokkende deel van de roman. Cree is een journalist in ruste, en leeft van een erfenis. Hij tobt met een onvoltooid verleden en zijn toneelstuk Misery Junction. Hij brengt een fors deel van zijn leven door met wandelingen door de zelf kant van Londen en met het lezen in de beroemde oval room van de British Library. Hij maakt een gedegen studie van Londens armen. Althans dat vernemen we van de verteller.
Een filantroop zoals in het Londen van het fin de siècle wel meer rondliepen, denkje aanvankelijk. Zou Cree's toneelstuk ook niet gaan over de sappelende variété-artiesten die op het bewuste kruispunt wanhopig de aandacht van een impressario proberen te trekken?
In het dagboek van Cree lezen we echter dat hij een sadistische, megalomane moordenaar is, op een andere manier kieskeurig dan de Ripper: hij vermoordt mensen omdat hij ze op de een of andere manier interessant vindt, omdat ze in een huis wonen waarin vroeger een moord is gepleegd, waarover hij bij De Quincy las, bijvoorbeeld.
De verteller - ik zou op hem terugkomen - volgt nog een figuur. Het gaat om de gemankeerde academicus George Gissing, die met een alcoholische prostituee van de meest vervallen soort is getrouwd en zijn brood probeert te verdienen in de journalistiek. Hij wil een stuk schrijven over het werk van Charles Babbage, zoals we weten de vader van de computer. Om materiaal over hem te verzamelen, werkt Gissing eveneens in de British Library. Wie aan de eerbiedwaardige oval room denkt en aan het jaartal 1881, beseft onmiddellijk dat Marx daar in die tijd dagelijks placht te werken en inderdaad laat Ackroyd de oude revolutionair daar opdraven. De manier waarop hij dat doet, laat zien waar Ackroyds schrijftalent zit. Hij volstaat niet met een beschrijving van het uiterlijk van de bebaarde revolutionair en diens lectuur, zoals Nicholas Meyer deed in zijn Sherlock Holmes-roman The West End Horror (ook een indirecte verwijzing naar de Ripper, maar een minder geslaagde). Nee, Ackroyd geeft een beeld van het leven van de oude Marx, van diens terugkeer naar de literatuur als medium - hij wilde een lang gedicht schrijven dat The Secret Sorrows of London zou moeten heten - en zijn interesse in de joodse geleerde traditie. Leuk is dat je als lezer denkt: stel je voor dat Marx toen ook de verhandelingen van Babbage had gelezen en hij zijn revolutionaire theorie daarmee had verrijkt. Veel later onthult Ackroyd in een bijzin dat Marx in werkelijkheid aantekeningen over Babbage en zijn machine heeft gemaakt, in het laatste jaar van zijn leven.
Nu behoor ik tot de weinige ex-communisten die zijn Marx-bibliotheek niet heeft weggedaan, maar ik kan zo gauw deze informatie niet vinden. Voor mij was Marx gewoon bezig aan het tweede en derde deel van Das Kapital en heeft Ackroyd die andere activiteiten bedacht.
Wel weet ik dat ‘de Moor’ in zijn jonge jaren de liefdesgedichten voor zijn verloof de Jenny heeft geschreven en aan een treurspel is begonnen (Oulanem) en zelfs aan een humoristische roman Scorpion und Felix. Belangrijker in Het proces tegen Elisabeth Cree is dat Marx een van de beoogde slachtoffers van John Cree was, maar door een persoonsverwisseling de dans ontsprong. Niet dat het veel zou hebben uitgemaakt: hij stierf twee jaar later.
| |
Middelbare homoseksuelen
De manier waarop Ackroyd zijn roman construeert, is fascinerend. Los van de vier lagen die elkaar afwisselen is er het hoofdmotief van het drama. Wanneer Elisabeth is getrouwd, neemt ze een werkloze ex-collega aan die letterlijk de rol van dienstbode moet spelen. Het varietéwerk van Leno en Lizzie staat of valt uiteraard met de dramatische effecten. Hun misschien belangrijkste werkis eenparodie op het Blauwbaardverhaal. Op zeker moment gaat Elisabeth zo op in haar rol van vrouwenmoordenaar dat zij de als dame verklede Leno bijna doodt.
John Cree, die hiervan getuige is geweest, noemt zowel zijn moordenaarswerk als zijn onvoltooide toneelstuk ‘mijn drama’. Dat stuk voltooit Lizzie, zodat ze het als een cadeautje voor haar man kan laten spelen; overigens tot zijn grote woede. De suggestie van
| |
| |
Ackroyd is dat Cree begon te moorden nadat zijn toneelstuk was vernietigd. Tenslotte wordt het stuk nogmaals bewerkt, wanneer Lizzie, verdacht van moord, in de gevangenis zit, maar nu tot een farce over de familie Cree. Marx' dochter Eleanor speelt mee en Oscar Wilde zit als criticus in de zaal.
Dat laatste kan nog net, voor de rest is de kracht van Het proces tegen Elisabeth Cree dat Dan Leno en George Gissing minder obligate personages zijn dan Wilde of Chatterton en we een stuk nieuwsgieriger zijn naar de belevenissen van de koning van de music halls en de hack writer dan naar het literaire defilé in English Music.
Dat geldt ook voor de verzonnen personages. John Cree is even raadselachtig slecht als de oude architect in Hawksmoor. En opmerkelijk is het privé-leven van inspecteur Kildare. Hij blijkt een rustig leven te leiden met een mannelijke partner, ongeveer zoals Holmes en Watson weleens worden voorgesteld als middelbare homoseksuelen in hun kamers op Baker Street. Omdat Ackroyds werk zo consistent is, moest ik denken aan een opmerking van een personage uit zijn romandebuut. Die vertelt dat hij op school een vriend had die homoseksueel was: ‘die is later bij de politie terechtgekomen’.
Het proces tegen Elisabeth Cree is ook een bijzonder grappig boek. Een leuke anekdote is dat de moorden de schilder James McNeil Whistier inspireerden tot een serie van zijn ‘Nocturnes’, maar dat hij bijna werd gelynched omdat het publiek hem voor de golem aanzag.
| |
Dickens-connectie
Dat laatste heeft Ackroyd verzonnen en daardoor ga je ook twijfelen aan die late literaire aspiraties van Marx. Behalve naar Whistier wordt nog naar een andere kunstenaar verwezen: Charles Dickens. Ackroyds verteller onthult dat de jonge Dickens onder zijn pseudoniem ‘Boz’ een artikel heeft geschreven over de beroemde clown Grimaldi. Het is duidelijk dat Ackroyd hier speelt met het verhaal over de dood van een clown uit Dickens' debuut The Pickwick Papers.
Wat is waar en wat is bedacht? De schrijver George Gissing heeft werkelijk bestaan en zijn bibliografie en biografie beantwoorden wel aan wat Ackroyd over hem schrijft. Wie meer over hem wil weten, raad ik het essay ‘George Gissing’ van George Orwell aan. Dit jaar herdrukte uitgeverij Everyman Gissings bekendste roman, New Grub Street, over het milieu van de sappelende journalisten in het Londen van de tachtiger jaren van de vorige eeuw. Orwell klaagde in 1948 nog dat het boek zo moeilijk te krijgen was, dus wij mogen ons gelukkig prijzen. De roman is een soort journalistenpendant van het stuk dat John Cree over het sappelende toneelvolkje wilde schrijven.
Het zal de lezer die via Het proces tegen Elisabeth Cree verneemt dat Gissing twee romans had gepubliceerd, deugd doen te vernemen dat er nog vijfentwintig zouden volgen. Bovendien publiceerde hij een kritische studie over het werk van Charles Dickens. Dan Leno overleed in 1904 als een ongeneeslijk alcoholicus, door iedereen verlaten.
Die Dickens-connectie is misschien ook de reden dat Ackroyd ooit op Gissing is gestuit; Gissing is immers net als sommige van zijn personages, behalve romanschrijver ook Dickenskenner. Dat blijkt niet alleen uit zijn literaire werk, maar ook uit de biografie die Ackroyd aan het fenomeen Dickens heeft gewijd. Die verscheen in 1990 en behandelde het onderwerp als een romanpersonage, jaren derhalve voor dit mode zou worden. Er bestaat ook een editie van Dickens' romans waarbij Ackroyd de inleidingen heeft geschreven. Deze uiterst productieve en consistente auteur heeft daarnaast een studie gepubliceerd over Ezra Pound en diens wereld, biografieën van T.S. Eliot en William Blake, drie bundels gedichten en een bundel essays. Verder is hij de belangrijkste recensent voor The Times. In zijn vrije tijd, zou je bijna zeggen.
| |
Fenomenaal entertainer
Er bestaat één publicatie van Ackroyd die je nooit ziet vermeld. Het gaat eerder om een journalistieke dan een wetenschappelijke studie (ik bedoel dit niet denigrerend) en zij dateert van 1979, dus nog van voor de grote publicitaire explosie: Dressing up, Transvestism and Drag. The History of an Obsession. In het kader van Het proces tegen Elisabeth Cree een intereressant onderwerp, gezien de diverse vormen van travestie die in de roman voorkomen. Al helemaal in het begin is
| |
| |
er de gevangenisdirecteur die thuis de jurk waarin Lizzy is opgehangen over zijn naakte lichaam aantrekt.
Dan Leno als drog-queen.
Zoals te verwachten, bevat het boek veel illustraties, foto's van travestieten uit onze tijd, maar ook afbeeldingen uit vroeger eeuwen. Reeds in 1979 pakte Ackroyd zijn werk grondig aan. Interessant is een passage op pagina 101, over de ‘pantomine dame’ in het negentiende-eeuwse varieté. Ackroyd noemt een aantal mannen die daarin beroemd werden, ‘maar goedbeschouwd was de grootste van hen Dan Leno’. Vervolgens citeert hij een bewonderende beschrijving van Leno van de hand van Max Beerbohm, die we vrijwel letterlijk terug vinden in Het proces tegen Elisabeth Cree. Vijftien jaar voor Ackroyd zijn roman schreef, kende hij het personage Dan Leno dus al.
Op de bewuste pagina staat een foto van Leno in travestie. Ik was daar blij mee, maar er valt niet aan af te zien dat je hier te maken hebt met een fenomenale entertainer. Wel viel mij op dat de voeten van Dan Leno nogal aan de grote kant waren.
Dit is overigens niet de enige keer dat Leno in ander werk van Ackroyd optreedt: in het begin van Chatterton treedt een excentrieke, clownachtige antiekhandelaar op met de naam Leno.
Ackroyd heeft intussen al weer een nieuwe roman gepubliceerd, Milton in America. Het onderwerp: wat zou er gebeurd zijn als de dichter Milton in 1660 in de puriteinse Britse kolonie Amerika zou zijn beland? Ik wil dat graag weten, hoewel het boek niet in Londen speelt.
August-Hans den Boef (1949) is publicist en docent aan de Hogeschool van Amsterdam. Hij publiceerde in verschillende literaire tijdschriften.
|
|