Richter Roegholt
Literatuur en kunst in de jaren zestig
In 1965 vierde het Vondelpark zijn honderdjarig bestaan met een beeldententoonstelling die duurde van 1 april tot 1 oktober. Onder leiding van Willem Sandberg, die van 1945 tot 1962 directeur van het van het Stedelijk Museum was geweest, was recent werk bijeengebracht van vijfentwintig beeldhouwers, onder wie zeven Nederlanders. Er waren oudere beroemdheden bij, die nog in de vorige eeuw geboren waren, zoals Alexander Calder, Jacques Lipchitz, Henri Moore, Pablo Picasso en Ossip Zadkine, enjongeren, zoals Ettore Colla, Marino Marini, Jean Tinguely, Fritz Wotruba en de Nederlanders Karel Appel, Wessel Couzijn, Pearl Perlmuter (de Amerikaanse vrouw van Couzijn), Wim T. Schippers, Schinkichi Tajiri, Carel Visser en André Volten, Het was merendeels non-figuratief werk. Voor het eerst maakte het brede publiek kennis met een heel scala van deze beeldhouwkunst, die ‘tekens’ aanje voorzet, in plaats van de traditionele godinnen met of zonder armen.
Het jaar 1965 was het kernjaar van wat bekend is geworden als ‘de jaren zestig’. De grote loonsverhogingen waren al doorgevoerd, het zakgeld van de kinderen was omhoog gegaan, de Beatles hadden het jaar tevoren Amsterdam bezocht; Roel van Duijn, Haags activist tegen de atoombom, kwam naar Amsterdam en stichtte Provo; prinses Beatrix verloofde zich met Claus von Amsberg, en zou in Amsterdam komen trouwen; de oorlog in Vietnam was na het incident van de Tonkinbaai geëscaleerd; provo's maakten met onnozele happenings de politie razend en Robert Jasper Grootveld, de voorloper van Roel van Duijn, streed tegen nicotine en voor het stickie.
We hadden in het Stedelijk Museum al de speelse tentoonstellingen Bewogen Beweging en Dylaby (Dynamisch Labyrinth) gehad en de pop art met de blikken Campbell Soup van Andy Warhol stond voor de deur. Geen rangorde hield meer stand, leerlingen en studenten meenden dat ze zelf hun leerplan konden opstellen, een kind kreeg tegenover zijn ouders altijd gelijk en als iemand niet kon leren, lag het aan de maatschappij die maar eens in haar geheel in therapie moest... De oude rangorde werd afgebroken, zoals het bondig werd geformuleerd in de titel van Peter Hand-kes toneelstuk: Das Mündel will Vormund sein, dat wil zeggen: wie bevoogd werd, wil [nu] zelf beslissen.
De cultuuromslag van de jaren zestig wordt wel de anti-autoritaire revolutie genoemd, maar deze term doet geen recht aan de werkelijkheid van wat er aan de gang was. Wel verloren traditionele autoriteiten (ouders, leraren, politie, de burgemeester en de kerk) hun gezag, maar na het verwerpen van deze ‘vaders’ renden de mensen al gauw weer achter nieuwe goeroe's aan, van Fidel Castro tot Timothy Leary of de Baghwan. Daarom heb ik in mijn Geschiedenis van De Bezige Bij 1942-1972 (Amsterdam 1972) de term anti-hiërarchische revolutie ingevoerd. Deze omslag deed zich aan ons voor als een ‘wolk van mogelijkheden’.
Hoewel de moderne beweging al voor de eerste wereldoorlog was ontstaan, stonden zelfs in de jaren zestig veel mensen er nog vreemd tegenover. Dit ervoer ik een keer tijdens een bezoek met mijn 5-HAVO klas aan het Stedelijk Museum in 1972. Bij het bekijken van een abstracte sculptuur van Naum Gabo zei een van mijn leerlingen: ‘Dit is zeker wel heel modern.’ ‘Kijk maar naar het jaartal,’ zei ik, en hij zag dat het uit de jaren twintig stamde en dus een halve eeuw oud was. Waarop hij antwoordde: ‘kan je nagaan hoever wij achter zijn’.
Ik was onder de indruk van deze presentatie van moderne kunst in een omgeving als het Vondelpark. We gingen er vaak wandelen en mensen kijken, vooral ook kinderen kijken. Kinderen kunnen heel leuk nieuwsgierig met moderne kunst omgaan. Je mag er immers echt aankomen. Ik vatte zo'n bezoek in een gedicht samen: