| |
| |
| |
Joris van Groningen
Verzamelingen van onbeduidende momenten en vergeten ogenblikken
Over het werk van Kees 't Hart
Van alle obsessies waaraan de personages in het werk van Kees 't Hart lijden, is die voor verzamelingen ongetwijfeld het meest merkwaardig. Vooral bevreemding wekt de vanzelfsprekendheid waarmee zij telkens weer hun fascinatie of angstvoor verzamelingen onder woorden brengen. Hun manie voor dit fenomeen neemt vaak absurde proporties aan. Neem de ikfiguur uit de roman Land van genade (1989), zoals alle hoofdpersonen van 't Hart een recalcitrante adolescent. Hij wil een inventaris opstellen van alle onbeduidende momenten uit zijn leven, een verzameling van herinneringen die niet alleen oneindig groot is, maar bovendien bestaat uit vergeten momenten. Zijn vader houdt hem dan ook verwijtend voor:
Herinner jij je nog alle keren dat je een deur dicht deed? Of een appel at? Of op de plee zat? Is het de bedoeling van een menselijk leven om dat allemaal te onthouden? Dat kunnen je hersens niet aan. Die zijn er nu eenmaal op ingesteld met samenvattingen te werken? Of heb je ook weer iets tegen het maken van samenvattingen?
Niettemin denkt hij dat een dergelijke verzameling van vergeten momenten een beeld van hemzelf zou opleveren.
In de roman De neus van Pinokkio (1990) is de ikfiguur juist iemand met een afkeer van collecties:
Wat had ik eigenlijk precies tegen verzamelingen? Waarom voelde ik me alsof het vocht me uit de ogen liep en een totale verduistering zich van mijn blik meester maakte? Ik moest er maar eens een opstel over schrijven: ‘Honderd en een bezwaren tegen verzamelingen.’
Zijn afkeer is op zijn minst ambivalent te noemen, want zijn opsomming van bezwaren levert een nieuwe verzameling op. Deze tweeslachtige houding komt ook naar voren in zijn door verzamelingen veroorzaakte inleefmanies. Verzamelingen brengen een ongebreidelde stroom veelal erotische fantasieën en hallucinaties teweeg. Juist dankzij of ondanks zijn verblinding verplaatst hij zich voortdurend in anderen, hoewel hij tegelijkertijd bang is in hun blikken verloren te gaan.
| |
Leegte
Hoewel de obsessie voor verzamelingen vaak totin het absurde wordt overtrokken, heeft zij een verderstrekkende betekenis die te maken heeft met de manier waarop de personages van zichzelf en de wereld om zich heen een voorstelling trachten te maken. Verzamelingen vormen kaders waarin doorgaans willekeurige gebeurtenissen en herinneringen een betekenis moeten krijgen. De personages trachten een verhaal te vertellen over hun leven, een verband aan te brengen tussen verschillende voorvallen en aldus een inzicht te verkrijgen in zichzelf. Zij laveren daarbij tussen verschillende tegenstellingen, als chaos en orde, heden en verleden, verbeelding en werkelijkheid. Veelal laten zij zich leiden door vage, onbenoembare indrukken en toevallige gebeurtenissen. Telkens stuiten zij op de paradox dat verzamelingen weliswaar afgebakend zijn, maar dat binnen die begrenzing onoverzichtelijkheid heerst omdat het aantal elementen oneindig groot is. Willen zij hun herinneringen en indrukken in een zinvol verband onderbrengen, 't Hart ontneemt hen daartoe elke ontologische basis door hen zich te laten verliezen in eindeloze discussies en bespiegelingen over de onmogelijkheid van zichzelf een beeld te kunnen geven.
Hun verzamelwoede moet een gemis compenseren,
| |
| |
een leegte in henzelf verhullen. Die leegte kan worden gevuld door de vereenzelviging met talloze, zowel bestaande als fictieve figuren. Elvis Presley, Franciscus van Assisi, Pinokkio, Kapitein Nemo, Louis Althusser en Fré Bolderhey zijn stuk voor stuk personages die de verbeelding van 't Harts verhaalfiguren op hol doen slaan. Ze ‘overdenken het mogelijke leven van personages’ en dit geldt uiteindelijk ook voor henzelf: ze willen het liefst een romanpersonage worden. Zo zegt de verteller uit De neus van Pinokkio dat ‘ik tot mijn achttiende in een wolk van verhalen had rondgelopen.’ Hij beleeft de werkelijkheid als een droom waarin hij denkbeeldige en bestaande figuren om zich heen heeft verzameld. Verzamelingen geven daarmee ook een beeld van de verhaalwereld en de manier waarop 't Hart te werk gaat. Zijn schrijverschap getuigt van een postmoderne verzamelwoede. Verzamelingen geven veelal de contouren aan van een voorstelling waarin de personages zichzelf of fragmenten uit hun leven denken te herkennen. Zo zien zij bijvoorbeeld in de inrichtingen van etalages vaak scènes uit hun leven of dat van anderen verbeeld. Welke voorvallen dat zijn, wordt meestal in het midden gelaten. In De neus van Pinokkio heeft de held een gesprek met een winkelier. Volgens deze man projecteert iedereen naar eigen voorkeur scènes in zijn etalage:
Weet u dat het allemaal niet eenvoudig is, zo'n etalage. Als je niet uitkijkt komen er allerlei maatschappelijke groeperingen bij je klagen. Die zien van alles en nog wat in de opstellingen. We hebben regelmatig klanten van christelijke huize die in de etalage-opstellingen scènes uit de bijbel menen te herkennen. Jezus spreekt de apostelen toe in een Hawaii-shirt à f 24,95. Dat kan natuurlijk niet.
Hoe hilarisch deze toelichting ook mag zijn, ze werpt daarnaast een licht op de complexe materie van betekenisvorming, representatie en gelijkenissen, begrippen die onlosmakelijk met het fenomeen van de verzameling zijn verbonden. De uitleg van de winkelier is emblematisch voor de manier waarop de personages zich een betekenis vormen -door op toevallige en willekeurige indrukken hun verbeelding los te laten.
| |
Warenhuizen
Het titelverhaal van de bundel Vitrines (1988) waarmee 't Hart zijn debuut maakte, bevat al elementen die later verder worden uitgewerkt. Evenals in Land van genade komt in dit verhaal een ikfiguur aan het woord die gebukt gaat onder het besef dat zijn verleden geen enkele samenhang vertoont. Hij zoekt naar een passend kader om daarin vooral onbeduidende gebeurtenissen onder te brengen. Zinnebeeld van die verzameling vergeten momenten is het warenhuis met zijn etalages en glazen uitstalkasten. ‘Vitrines leken in mijn ogen veel op herinneringskaders van mijn leven omdat ook daarbinnen veel herinneringen nogal willekeurig waren uitgestald.’ Juist het gebrek aan samenhang tussen de uitgestalde producten zou hem ertoe dwingen een keuze te maken en orde te scheppen in de voorvallen uit zijn leven, en aldus zou een visie daarop vanzelf ontstaan. Hij stelt zich voor hoe hij ‘in warenhuizen de vitrines zou voorzien van uitstallingen die hun weerga niet hadden: een landkaart van mijn leven zou ik inrichten!’
Wil hij zich daarom in het warenhuis een stageplaats verwerven, meer dan het werk zelf lijkt hem het denkbeeld daar te werken aantrekkelijk. Het voortdurende uitstel van de aanvraag verschaft hem ruimte en tijd tot fantaseren: ‘ik dacht de hele dag aan warenhuizen, daar was niet veel aan te doen.’ Van de herinneringen die hij zou willen uitstallen, heeft hij intussen geen idee, alleen dat zij onbelangrijk moeten zijn. Tot die verzameling behoren in elk geval niet de momenten waarop hij vroeger zijn moeder ‘in bed [had] aangetroffen met badmeesters en rijschoolinstructeurs.’ Waarom hij dergelijke situaties van zijn collectie uitsluit, verklaart hij als volgt:
zulk soort gebeurtenissen produceren geen herinneringen die met de gebeurtenissen niks te maken hebben. Herinneringen die aan dit soort gebeurtenissen zijn ontleend, geven juist houvast in het leven. Daar heb je later tenminste wat aan als je bruikbare fantasieën wilt produceren. Mij ging het om herinneringen die te onbenullig waren om los te lopen, maar die toch telkens opdoken.
Hoewel het niet expliciet wordt vermeld, zal het over- | |
| |
spel van zijn moeder op een scheiding met haar man zijn uitgelopen. In elk geval maakt zij geen deel meer uit van het gezin: de ikfiguur woont samen met zijn vader en broer. Dat hij juist ingrijpende voorvallen uit zijn herinneringen wil weren, lijkt een kwestie van verdringing. Uit zijn toelichting op de onbruikbaarheid van belangrijke indrukken echter valt op te maken dat hij veeleer een literaire stellingname formuleer t, een opvatting waarin het te b eschrij ven verleden los moet staan van de werkelijkheid en de herinneringen een autonome betekenis krijgen -juist doordat ze worden opgetekend. Veelzeggend ook in dat verband is dat de ikfiguur, op advies van zijn broer, ook daadwerkelijk pogingen onderneemt zijn herinneringen op schrift te stellen. Zijn broer houdt hem voor dat een visie op het verleden dan vanzelf zou ontstaan. Veel verder dan de keer dat hij aan een meisje een bloemcorsage heeft overhandigd komt hij echter niet, terwijl deze gebeurtenis bovendien ‘volgens mijn huisgenoten sterk deed denken aan het moment waarop mijn vader een paar jaar geleden mijn moeder een mooie klimplant cadeau deed. Zelfwas ik dat moment even vergeten.’ Niet alleen eigent hij zich herinneringen van zowel zijn vader als van anderen toe, hij neemt ook gebruiken van hen tot leidraad van zijn handelen. Zo neemt hij de gewoonte van zijn broers vriendin over meubilair te ruilen teneinde zijn kamer opnieuw in te richten. Ook ruilt hij zijn boeken tegen andere in. Aldus maken de gebeurtenissen zich los van de realiteit en daarmee beantwoorden ze precies aan de bedoelingen van de ikfiguur herinneringen te produceren die ‘met de gebeurtenissen niks te maken hebben.’
Verbanden tussen herinnering en gebeurtenis zijn dus willekeurig en staan geheel op zichzelf, zeverwij-zen niet langer naar de werkelijkheid. Wat de ikfiguur onder woorden wil brengen, komt overeen met de uitstallingen die hij in de vitrines van warenhuizen over zijn leven wil inrichten. Vitrines vormen daarmee een metaforische aanduiding van de verhaalwereld. Het verhaal is een etalage, van de realiteit afgesloten als een opzichzelfstaand universum dat tegelijkertijd openlijk kan worden bezichtigd. Vitrines zijn te beschouwen als plaatsen van de verbeelding, ze bevinden zich op de grens van de realiteit en de verborgen voorstellingswereld van het innerlijk, datgene wat de ikfiguur is vergeten, maar niettemin tracht te verwoorden. Niet het concrete maar het onzegbare wil hij tot uitdrukking brengen om aldus de etaleur te worden van een denkbeeldig bestaan. Het verhaal vormt aldus een eerste aanzet tot het schrijverschap, een onderzoek naar de werking van de literaire verbeelding. Vitrines vormen daarvan het zinnebeeld. Met de voorstellingvan de vitrine als een droomwereld verschuift de aandacht van de gebeurtenissen naar het kader waarin deze vergeten herinneringen een betekenis zouden kunnen krijgen. Het eigenlijke verhaal is naar de marge verdrongen, analoog aan het idee van de ikfiguur om belangrijke zaken uit de inventaris van zijn geheugen te weren. Veel wordt uiteindelijk niet in de vitrine tentoongesteld, en aan het eind van de geschiedenis ziet hij nog altijd verlangend naar een stageplaats uit: hij is een een tussenfiguur, iemand die verwijlt op de grens tussen verbeelding en werkelijkheid.
In Land van genade weet de ikfiguur aan zijn poging tot schrijven weliswaar meer inhoud te geven, maar ook hij verliest zich in de taal en raakt verstrikt in eindeloze bespiegelingen die het verhaal dat hij eigenlijk wil boekstaven naar de achtergrond verdringen. Van die roman wordt eveneens de totstandkoming uit de doeken gedaan aan de hand van een verzamelwoede waarbij de ikfiguur de meest uiteenlopende en ogenschijnlijk meest willekeurige denkbeelden, personages en tijdperken met elkaar probeert te verbinden.
| |
Verveling in optima forma
Net als in Vitrines' is het relaas in Land van genade ( 1989) af komstig van een ikfiguur die bij zijn vader in huis woont, terwijl zijn moeder afwezig is en zijn zuster op kamers woont. Hij wil evenens een inventaris opstellen van zijn leven die bestaat uit onbelangrijke en vergeten momenten. Juist die herinneringen zouden een beeld geven van hemzelf. ‘Het ging er alleen maar om de gebeurtenissen die iemand gewoonlijk vergeet toch te herinneren. En als dat goed lukt verdwijnt het gevoel reddeloos verloren te zijn vanzelf.’ Wat hem die voorvallen doet vergeten, is niet een falend geheugen, maar een alles overheersend gevoel van verveling waardoor niets de moeite van het ont- | |
| |
houden waard lijkt. Misschien is het ook een onherstelbaar verlies, het besef voorgoed van zijn verleden te zijn afgesneden dat hem het gevoel geeft reddeloos verloren te zijn. Een apart hoofdstuk is gewijd aan het gemis waarvan evenwel niet duidelijk wordt wat het precies inhoudt. Zijn dilemma zich te willen herinneren wat hij is vergeten en wat niet onder woorden kan worden gebracht, lost hij op door zich te verdiepen in het verleden van iemand anders, en wel dat van zijn vader. Hij vat het plan op een biografie over hem te schrijven.
Daarmee verstrikt hij zich ogenschijnlijk in de paradox zich te vervelen en toch wat zinvols om handen te hebben. Even tegenstrij dig lijkt dat hij het verleden van zijn vader wil optekenen hoewel hij fel tegen de geschiedschrijving gekant is, al betreffen zijn bezwaren vooral het in kaart brengen van historische hoogtepunten. Dat zijn vader historicus is, staat een biografie over hem juist weer niet in de weg, want het leven van historici is volgens hem ‘verveling in optima forma.’ Via de omweg van de biografie hoopt hij dus een inzicht te krijgen in zijn eigen geschiedenis van verveling en onbenullige voorvallen. Hij is trouwens niet de enige die dat verhaal op papier wil zetten. Zijn zus werkt namelijk aan een biografie over hem. Hoe buitenissig dit gegeven ook is, voor de betrokkenen is het de gewoonste zaak van de wereld om over elkaar biografieën te schrijven, al vinden zowel vader als zoon het denkbeeld in een boek te worden geportretteerd afschuwelijk.
Het materiaal voor zijn vaders biografie ontleent de ikfiguur behalve aan dagelijkse observaties en enkele herinneringen ook aan het aantekenschrift dat zijn vader vroeger bijhield. Daarin vindt hij onder andere de aanzet tot een roman over Elvis Presley waarvan ook enkele hoofdstukken in het boek staan afgedrukt, zij het in een bewerkte vorm. ‘Ik besloot de - nogal primitieve - romanfragmenten over Elvis Presley in een bijlage van mijn biografie op te nemen. Ik bracht enkele wijzigingen in de tekst aan.’ Betrouwbaar kan zijn biografie nooit zijn, en daar gaat het ook niet om. Lezing van die passages maakt aannemelijk dat hij ze zelf geschreven heeft. Zo dicht hij Elvis een interesse toe voor het leven van Franciscus van Assissi, een belangstelling die zijn vader vroeger had en waarover de ikfiguur hem in gesprekken onderhoudt om erachter te komen wat de man in het leven van de heilige aantrok. Niet alleen modelleert hij Elvis naar
| |
| |
zijn vader, ook kent hij de zanger eigenschappen van zichzelf toe. Elvis is iemand die zich eveneens stierlijk verveelt en vanwege deze zogenaamde overeenkomst begint de biograaf als vanzelf belangstelling op te vatten voor diens muziek, zodat hij op zijn beurt weer gaat lijken op zijn vader toen deze jong was. Voortdurend schuiven fascinaties, persoonlijke eigenschappen en andere al dan niet verzonnen biografische gegevens van de verschillende personages over elkaar heen.
| |
Zelfportret
Dergelijke verschuivingen vinden hun weerslag in de verschillende teksten waaruit het boek is opgebouwd. Naast fragmenten uit de roman over Elvis bevat het boek ook brieven aan vriendinnen en kennissen van zijn vader met verzoeken om nadere informatie. Voorts staan ook delen uit het ‘dagboek der verveling’ afgedrukt, dat de ikfiguur bijhoudt voor de biografie waaraan zijn zus werkt. Met de verwerking van al deze verschillende teksten verdwijnt de biografie naar de achtergrond. Er vindt een omkering plaats, overeenkomstig de opvattingen van de ikfiguur over de geschiedschrijving. Juist wat van secundair belang wordt geacht, komt in het midden van de aandacht te staan. De beoogde tekst wordt naar de marge verdrongen. Met zijn vader hebben de verzamelde gegevens en aantekeningen in elk geval niets te maken. Dit blijkt wanneer hem een aantal ideeën ter controle wordt voorgelegd en waarop hij afwijzend reageert:
En dan die interpretaties van je over het leven van Franciscus en Elvis. Wat weet jij er eigenlijk van, wat die mensen in mijn leven hebben betekend en wat ze van hun eigen leven vonden? Met jouw redeneringen kun je iedereen wel voor je vervelingskarretje spannnen. Waar slaat dit nu op?
Natuurlijk heeft zijn vader gelijk: de interpretaties van de zoon hebben uitsluitend op hemzelf betrekking. Uit de verzameling aantekeningen, brieven en romanfragmenten verschijnt uiteindelijk het zelfportret van de biograaf. Volgens de genreleer is het kenmerkende aan het zelfportret dat het ontstaat als een min of meer toevallig product in de voorbereidende fase van ander schrijfwerk. Een zelfportret ontstaat bij het verzamelen van gegevens, het maken van aantekeningen en het overnemen van tekstplaatsen als een objet trouvé. Het zelfportret is verwant aan andere autobiografische genres als het dagboek of de memoires. Maar waar deze een reconstructrie van het verleden beogen, daar is het zelfportret gericht op het herinneringsproces zelf. Voorbeelden van zulke zelfportretten zijn Essais van Montaigne, Ecce homo van Nietzsche of Roland Barthes door Roland Barthes. Waar het reguliere zelfportret echter meer een idee of een illusie is dan een genre met vaste voorschriften, daar wordt dit door 't Hart in Land van genadewel in die zin aangewend. Hij gebruikt de werkwijze en constructieprincipes om een fictieve verhaalwereld te creëren. Tegenover de toevallige en willekeurige totstandkomig van het zelfportret, staat in Land van genade de doelbewuste hantering van de verschillende procédés: het zelfportret van een romanpersonage dat ontstaat bij zijn poging een biografie te schrijven. Wel volgens de conventies van het genre is dat het zelfportret zich niet op het feitelijke verleden richt, maar op het proces van herinneren. De poging hierop greep te krijgen, overschaduwt de plannen voor zijn biografie, die dan ook naar de marge van het verhaal wordt verdrongen en dit gebeurt in zekere zin ook met het zelfportret. Het verhaal over het schrijven van een biografie en het materiaal dat al dan niet in bewerkte vorm in het boek is
opgenomen, geven tezamen een beeld van de manier waarop de roman is ontstaan. Deze wijziging in de opzet van het verhaal wordt voorgesteld door de biografie die de zus van de ikfiguur schrijft.
Tegen haar broer zegt zij op een gegeven moment van koers te zijn veranderd en zich toe te leggen op een roman
over een jongen die thuis nadenkt over gebeurtenissen van vroeger. Wat is hij vergeten? Dat stel ik aan de orde. Deze jongeman wil geen nieuwe ervaringen meer opdoen, hij heeft daar meer dan genoeg van. Ik geef toe dat die jongen wel wat op jou lijkt, maar meer is het werkelijk niet. Niemand zal je herkennen. Wees er nu maar gerust op.
Haar boek weerspiegelt de verandering die zijn eigen
| |
| |
levensbeschrijving heeft ondergaan. Zij maakt duidelijk hoezeer hij in zijn eigen verhaal aan het zicht is onttrokken. De ikfiguur is verstrikt geraakt in een wereld die slechts naar zichzelf verwijst, een hermetisch afgesloten universum dat uitsluitend uit taal bestaat -een droomwereld, zoals Elvis had in Memphis.
| |
Verzamelingen, inleefmanies en ervaringsoverschotten
In De neus van Pinokkio (1990) wordt de ikfiguur niet gedreven door een gemis, maar juist door wat hij zelf omschrijft als een ‘ervaringsoverschot’. Hij draagt deze extra ervaringen met zich mee uit een eerdere periode in zijn leven toen hij nog veel las. Het overschot aan ervaringen manifesteert zich namelijk aan in de vorm van zogeheten ‘inleefmanies’, de onbedwingbare neiging zich met allerlei figuren en personages te vereenzelvigen en zich een voorstelling te maken van hun bestaan. Ervaringsoverschotten staan in het boek tegenover verzamelingen waaraan de ikfiguur een hekel zegt te hebben. Hij beschouwt verzamelingen als doodse materie, ze vormen het risidu van wat ooit een fascinatie was -levenloze herinneringen dus waar zijn inleefmanies een tegenwicht aan moeten bieden. Toch is zijn af keer voor verzamelingen allerminst eenduidig, zoals valt op te maken uit zijn plannen om te gaan schrijven, zijn moeilijkheden op schrift te stellen:
Ik moest natuurlijk uitkijken dat ik niet overal een verzameling in zag. Als je er even bij stilstond was een opsomming van mijn problematiek, die ik binnenkort wilde maken ook een verzameling. Op het laatst zou ik twee stenen op een plein al een verzameling gaan noemen.
Zijn tegenstrijdige houding ten aanzien van verzamelingen kan enerzijds worden teruggevoerd op een neiging een samenhang te zien tussen verschillende dingen die niks met elkaar te maken hebben en anderzijds het verlangen dingen uit hun context te lichten en van een nieuwe betekenis te voorzien. Weliswaar kunnen verzamelingen, waarvan hij de objecten beschouwt als de levenloze herinneringen van een eens actuele belevingswereld ook een overschot worden genoemd, maar via de inleefmanies kan hij die verloren ervaring juist een nieuwe inhoud geven. In gedachten roept hij uit: ‘Begrijpen jullie niet dat verzamelingen een verschrikkelijke inleefwoede teweegbrengen?’ Deze noodkreet is gericht aan het adres van zijn oom en tante bij wie de ikfiguur vanwege zijn studie geografie in huis woont en dit zijn verwoede verzamelaars. Hij merkt op dat hun
huis zoemde en golfde onder de verzamelingen. Overal lagen ze te wachten op nieuwe aanvullingen. Op planken, achter gordijnen en zelfs op het balkon lagen ze, ineengedoken, obsceniteiten uit te wisselen [...]. In het huis van oom en tante hing een geur van in stand gehouden herinneringen tot je erbij zou neervallen. Overal verspreid lagen, hingen of stonden, resten van allerlei liefhebberijen die er na een jaar, of nog korter, weer aan waren gegeven: kasten, dozen, plakboeken, trommels met resten van verzamelingen en herinneringen aan familiebijeenkomsten. Verzamelingen die erom schreeuwden te worden begraven of verbrand. Sigarebandjes, postzegels, bierviltjes, luciferdoosjes. Maar ook: oude poppen, vakantiefoto's, scripties, bierdoppen, kunstbijlagen, kranten. Het leven als postzegelverzameling.
Heeft hij hartgrondig de pest aan verzamelingen, dan komt dat omdat ze voor hem het keurslijf van het volwassen leven belichamen, een bestaan vol overtollige en vooral verstarde herinneringen. Verzamelingen vormen het zinnebeeld van zijn weigering volwassen te worden en zich aan te passen. Liever verwijlt hij in zijn fantasieën en houdt hij vast aan zijn vage indrukken. Net als vroeger verplaatst hij zich in allerlei personages, met dit verschil dat waar hij zich toen uitsluitend met romanpersonages als Pinokkio en Kapitein Nemo identificeerde hij zich nu ook in bestaande figuren verplaatst. Zijn inleefmanies hebben een literaire connotatie, ze zijn gericht op het ‘overdenken van het mogelijke leven van personages.’ Elders merkt hij op: ‘Het leek wel alsof ik in een roman terecht was gekomen.’
Een hoofdrol in zijn fantasieën is weggelegd voor de Franse filosoof Louis Althusser, vermaard marxistisch theoreticus die de wereld voor een raadsel plaat- | |
| |
ste toen hij zijn vrouw vermoordde waarna hij geruisloos in een inrichting verdween. Houdt zijn daad soms verband met de vervreemding van de moderne mens? Hoe dit ook zij, in de verbeelding van de ikfiguur wordt vervreemding een onderwerp van onophoudelijke bespiegeling. Uit zijn belangstelling voor Althusser blijkt zijn tegenstrijdige houding ten aanzien van verzamelingen. De filosoof is af komstig uit de herinneringen van zijn oom en tante. Zij zaten in hun studententijd, samen met de ouders van de ikfiguur, in een studieclub waarin over het werk van Althusser werd gediscussieerd.
Meteen wanneer zijn oom aan het begin van het verhaal de naam Althusser laat vallen, gaat de filosoof rondspoken in het hoofd van de ikfiguur en wordt het onderwerp van bespiegelingen en dromen, vooral waar het de vervreemding betreft. Net als de held in Land van genade eigent hij zich de herinneringen en personages toe die een rol in het leven van anderen hebben gespeeld. Zijn weerzin tegen verzamelingen lijkt daarmee inderdaad te zijn gericht op het doorbreken van de samenhang tussen het heden en verleden. Vroegere gebeurtenissen wil hij door middel van de fantasie opnieuw ervaren en zich eigen maken zodat ze een zelfstandige betekenis krijgen.
| |
Een model van het onderbewuste
Het literaire karakter van zijn fantasieën, in het bijzonder die over Althusser, komt ook naar voren in de navolging van Vestdijks roman De redding van Fré Bolderhey (1948). In dat boek raakt de held Eddie begaan met het lot van zijn schizofrene neef Fré met wie hij zich verregaand identificeert. Waanvoorstellingen maken dat hij uiteindelijk zelfs denkt zijn neef te zijn. Waar het woord schizofrenie in Vestdijks verhaal de gebeurtenissen in gang zet, daar vervult in De neus van Pinokkio de figuur Althusser deze functie. Beide boeken beginnen met een scène op een balkon waar de twee hoofdpersonen ziekte van de neef en naam van de filosoof voor het eerst vernemen. Vervolgens gaan zij ook alletwee naar de bibliotheek om over respectievelijk schizofrenie en Althusser meer aan de weet te komen, en beiden maken vanaf dat moment hallucinerende situaties mee.
In beide boeken speelt redding een belangrijke rol. Denkt Eddie zijn neef te kunnen verlossen uit diens waanwereld, de held van 't Hart staat de persoon die moet worden gered minder helder voor de geest. ‘Bij mij was sprake van een reddingspoging, alleen was niet duidelijk wie of wat gered moest worden: Althusser, de wereld in het algemeen of ikzelf. Daar kwam ik maar niet achter.’ Wat dat betreft staat hij tussen Fré en Eddie in. Men zou kunnen zeggen dat hij beide figuren in zich verenigt. Niet voor niets woont hij bij zijn oom en tante in, waarmee hij behalve de rol van Eddie ook die van Fré op zich neemt. De held van 't Hart is zowel iemand die een reddingsactie onderneemt als degene die gered moet worden.
Deze tussenpositie lijkt te worden bevestigd door de manier waarop 't Hart de roman van Vestdijk heeft bewerkt. De wonderlijke situaties waarin Eddie verzeild raakt, vormen een spiegel van zijn onderbewuste waardoor hij denkt te worden misleid. Door zijn schizofrene geestesgesteldheid verandert hij van een achtervolger in iemand die wordt belaagd. Hij meent het slachtoffer te zijn van een complot dat tegen hem is opgezet om hem te misleiden, hem te laten geloven dat wat hij meemaakt ook werkelijk gebeurt. Ook de ikfiguur uit De neus van Pinokkio meent het slachtoffer te zijn van een samenzwering. Maar terwijl Eddie denkt dat het complot hem in zijn waanvoorstellingen wil verstrikken, denkt de held van 't Hart juist dat de samenzwering juist is bedoeld om hem op de goede weg te helpen:
En daar bovenop die verlammende onzekerheid, dat ik een rol speelde in een doelbewust plan van mijn oom en tante, in samenwerking met mijn ouders. Dat ze op een middag -een paar jaar geleden -bij elkaar hadden gezeten en gezamenlijk een reddingsplan hadden opgesteld. ‘Eerst laten we hem dat schilderij van Manet en daar geef ik dan een stompzinnige interpretatie van.’ ‘En daarna begin jij over Althusser.’
Doel van het plan is hem over de drempel van de volwassenheid heen te helpen, door hem van zichzelf te laten vervreemden en hem van zijn inleefmanies te verlossen. Uiteraard is dit een waanidee, wat hij aan het eind van het boek zelf ook inziet. Anders dan in het geval van Eddie heeft de complottheorie in De neus
| |
| |
van Pinokkio geen pathologische oorzaak. De neiging van de held verbanden te leggen die er niet zijn, lijken vooral een aanduiding te zijn van de manier waarop hij in de taal verstrikt raakt door de woekering van zijn inleefmanies en zijn onophoudelijke speculaties over mogelijke betekenissen. Hoezeer hij in de taal komt vast te zitten, valt ook af te leiden uit het feit dat hij zich, ondanks zijn inleefmanies, niet beseft de rol van Eddie te vervullen. Zonder het te weten zit hij opgesloten in een verhaal van Vestdijk. Meer dan alleen een ontlening te zijn aan De redding van Fré Bolderhey, heeft de complottheorie ook betekenis die betrekking heeft op het gegeven van de bewerking zelf. Vormt de verhaalwereld waarin Eddie verzeild raakt een afspiegeling van zijn onderbewuste, analoog daaraan kunnen de hallucinaties en fantasieën van de ikfiguur in De neus van Pinokkio een spiegel van Vestdijks verhaal worden genoemd. Diens roman wordt aldus gebruikt als een model van het onderbewuste van de ikfiguur en daarmee kan diens complottheorie worden opgevat als een samenzwering die door de taal tegen hem wordt opgezet. De taal zelf dient zich aan als het ervaringsoverschot van de held, de verzameling woorden en beelden waarvan de oorsponkelijke ervaringen of herinneringen hem ontgaan en die in de De redding van Fré Bolderhey liggen vervat. Via zijn inleefmanies tracht de held zich de ervaringen eigen te maken waarbij hij zich verliest in een wereld van woorden, een verzameling van mogelijke betekenissen waar hij geen wijs uit kan worden. Aan het eind van de roman heeft hij dezelfde verwachtingen als aan het begin. Luisterend aan de deur van zijn oom en tante, denkt hij:
Misschien zou ik hun stemmen horen oplichten, maar wat ze ook zouden zeggen, op een dag, misschien al volgende week, of anders na de tentamenperiode, zou ik eindelijk geschikt genoeg zijn om gered te kunnen worden of -als alles meezat - om Althusser te redden.
Net als in Land van genade is de ikfiguur een tussenfiguur, een drempelpersonage dat verwijlt in het domein tussen de droom en het onderbewuste. Verzamelingen zijn ook in De neus van Pinokkio verbonden met de poging van de hoofdpersoon greep te krijgen op een onbekende ervaringswereld. Weliswaar heeft hij een gruwelijke hekel aan verzamelingen omdat de bijeengebrachte herinneringen van hun ervaring zijn losgemaakt, maar anderzijds voelt hij zich daardoor ook onweerstaanbaar tot verzamelingen aangetrokken, vanwege de mogelijkheid de herinneringen uit hun context te lichten en daar een eigen ervaring aan toe te kennen. Die ervaring, en dit geldt voor alle personages van 't Hart, heeft betrekking op een onontgonnen gebied van het bewustzijn, dat alleen via de verbeelding kan worden verkend. Daarbij geven de hoofdfiguren van 't Hart zich over aan eindeloze bespiegelingen waardoor zij uiteindelijk geheel in de taal verstrikt raken. Hun verhalen fungeren als een onderzoek naar de werking van de literaire verbeelding. Het zijn stuk voor stuk romanpersonages die schrijver willen worden en daartoe alvast hun verbeeldingskracht verzamelen.
Joris van Groningen (1962) is neerlandicus. Hij schreef eerder in BZZLLETIN over Gerrit Krol en Herman Brusselmans en in De Vlaamse Gids over Jeroen Brouwers.
|
|