aantal feestelijke gelegenheden dat bezocht kon worden. In het centrum kon het er vaak luisterrijk aan toegaan, zeker wanneer steekspelen, openluchtvoorstellingen en allegorische optochten de straten vulden, of als vuurwerk en illuminaties de avond kleurden.
In deze omgeving raakt Hooft in de ban van de renaissancegeest, van een denken dat de hemel nog wel niet heeft afgezworen maar dat zich wel nadrukkelijker op het aardse en de mens gaat richten. De sfeer van rationalisme die in intellectuele kringen wordt uitgedragen, het voorzichtige verzet tegen de godsdienstige traditie, moet hem bewust gemaakt hebben van een breuk met het verleden. Ook de mentaliteit die de inwoners van stad uitdragen, zendt een signaal van vernieuwing uit. Net zo min als de Amsterdammers, hebben de Florentijnen veel op met aristocratische praalzucht. Ze laten zich in de allereerste plaats voorstaan op hun burger-zijn en dwingen op die manier de hertogen uit het huis van de Medici's om af te zien van een zelfverheffing in het koningschap. Naar het geestelijk klimaat geoordeeld, komen Amsterdam en Florence meer met elkaar overeen dan de twee havensteden.
Wat de Florentijnen betrof, zat de aristocratie in de geest en daar zocht Hooft het ook. Hij benut zijn tijd in Florence met het lezen en bestuderen van de belangrijke eigentijdse Italiaanse auteurs als Bembo, Ariosto (‘de Goddelijke Poëet’), Sannazaro en Tasso, die met zijn herderspel Aminta naast Guardins Il pastor fido (waaraan hij in het eerste bedrijf nogal wat ontleende), een voorbeeld is geweest voor zijn eigen sprookjesachtige pastorale Granida (1605). In Granida thematiseert hij naast de tegenstelling tussen stad en platteland tevens de verhouding tussen de geestelijke en lichamelijke liefde.
Op 8 mei 1601 keert Hooft terug in eigen land, een schat aan nieuwe inzichten en ervaringen rijker. Hij zet zich vervolgens aan de studie van het werk van onder meer Caesar, Suetonius en Livius. Van Cicero en Herodotus wist hij al het een en ander dankzij de Latijnse School. Hij raakt vooral gefascineerd door de verschillende parallellen tussen gebeurtenissen uit de historie en die in zijn eigen tijd en legt zo een fundament voor zijn indrukwekkende geschiedschrijving van de onafhankelijkheidsoorlog die hij veertig jaar later, in 1642 publiceert onder de titel Nederlandsche Historiën, een boekwerk ‘dat opgeleid is van lotswissel en menigerlei geval; gruwzaam van veldslagen, waterstrijden, belegeringen, bitter van twist, warrig van muiterij; beklad van moorddaad buiten de baan des krijgs; wrang van wreedheid, zelf in pais’.
Hoofts vernuftige penvoering is onomstreden, maar zwierig wordt ze toch vooral in zijn poëzie en die is vervuld van passie voor de vrouw. ‘Loshartig’ heeft hij zich ooit eens genoemd - hij was zonder meer een man die niet zonder vrouwen kon. Helionora Hellemans stelde kennelijk niet voor niets voorwaarden aan een huwelijk. Al zijn liefdes heeft hij bezongen en de meeste van hen overeenkomstig de nieuwe mode in Frankrijk en Italie door hen namen te geven van godinnen, nimfen en droomherderinnen.
Ida Quekels heet in zijn gedichten Dia, behalve een letteromzetting van haar naam een verwijzing naar de partner van een lichtgod; samen met Brechje Spiegel is zij zijn Granida, een inspiratiebron. Anna Spiegel, die hij na Brechjes zelfmoord het hof maakte, werd in zijn gedichten Elektra, de zus van Iphigenia die door Diana in een wolk uit deze wereld was weggevoerd. Ergens vergelijkt hij Anna met een priesteres uit Diana's tempel. En dan is er nog zijn Gran Ida, de grote godin, die stralender is dan de zon, ja, het licht zelf is, zijn eerste vrouw Christina van Erp. Hij eert haar in een van de mooiste sonnetten die hij schreef in zijn slot te Muiden. Het gedicht dateert van 28 maart 1610:
Wanneer de Vorst des lichts slaat aan de gulden
Zijn hand, en beurt omhoog aanzienlijk uit de zee
Zijn uitgespreide pruik van levend goud, waarmee
Hij nare angstvalligheid, en vaak, en kreuple dromen
Van 's mensen lichaam strijkt, en berg, en bos, en bomen,
En steden vollekrijk, en velden met het vee,
In duisternis verdwaald, ons levert op hun steê,
Verheugt hij, met den dag, het aardrijk en de stromen.