| |
| |
| |
Josje Kraamer en Arie Storm
Figuranten onderweg naar morgen
Soap als dominante cultuur
De actrice Yvonne van den Hurk (Pleidooi, Unit 13) deelde onlangs in een interview mee: ‘Soaps kijk ik niet. Dat hoef ik mezelf niet aan te doen. Commerciële televisie heeft mij überhaupt niets te bieden. Het druipt er zo vanaf dat het daar alleen maar om de kijkcijfers draait.’ (de Volkskrant, 9-8-1997) Van den Hurk is met dit standpunt een der laatste der Mohikanen. Dat blijkt niet alleen uit de hoge kijkcijfers van soaps, maar ook uit een duidelijk groeiende belangstelling voor het genre vanuit de hoek van intellectuelen. Zoals Gerry van der List onder de kop ‘Ouwe zooi, nieuwe zooi, alles mooi’ in HP/De Tijd (8-8-1997) opmerkte: ‘half intellectueel Nederland is verslaafd aan The Bold And The Beautiful.’
| |
Lux
Een soap opera (in de volksmond uitsluitend nog soap genoemd) is volgens Van Dale een ‘opzettelijk sentimenteel geschreven vervolgserie voor radio of t.v., met huiselijke gebeurtenissen. Voornamelijk gekarakteriseerd door ingewikkelde intermenselijke situaties en de melodramatische behandeling daarvan.’ Als voorbeeld van een soap opera geven eerdere drukken van Van Dale dan die, waaruit zojuist werd geciteerd, de door de VPRO uitgezonden Amerikaanse serie Mary Hartman, Mary Hartman. In de nieuwste drukken is dit voorbeeld verdwenen, en terecht: Mary Hartman, Mary Hartman, met het neurotische personage dat in de titel tweemaal wordt geëerd als centrale figuur, was geen echte soap, maar een parodie erop. Net als de aan het einde van de jaren zeventig en aan het begin van de jaren tachtig door de TROS uitgezonden serie Soap, waarin de verwikkelingen tussen de familie Tate en de familie Campbell centraal stonden, geen soap maar een parodie was. In Nederland eerde Wim T. Schippers een ruime tien jaar later het genre door het met We zijn weer thuis (VPRO) op de hak te nemen.
De benaming soap ontstond volgens Van Dale doordat de betreffende series (de oorspronkelijke soap opera's dus, en niet de parodieën) werden gesponsord door zeepfabrikanten. Jan Paul Bresser preciseert in een artikel over soaps in Elsevier (23-8-1997): ‘Het was de Amerikaanse zeepfabrikant Proctor & Gamble die het genre de naam gaf waarmee het blijvend aan de commercie is geketend.’ Joris Zomer komt in zijn boekje Televisie. Over Peppi en Kokki en Beavis en Butt-head met een andere verklaring op de proppen: ‘In mijn studie naar soap opera's ben ik [...] in de bibliotheek van de universiteit van Wisconsin gestuit op een proefschrift van de Amerikaanse hoogleraar Mediakunde professor FREDERIC W.A. JOHNSON. Hij toont aan dat de naam soap opera is terug te voeren op de allereerste vervolgserie op de televisie, Lux (1949), die verhaalt over de verwikkelingen rond de gelijknamige zeepmagnaat Philip Lux.’ In hoeverre Zomer serieus is te nemen, is niet helemaal duidelijk, daar zijn boekje nogal tongue in cheek van toon is.
Zeepfabrikanten hebben overigens allang niet meer het alleenrecht op de sponsoring van soaps: het maken van zo'n serie is namelijk niet goedkoop en dus - zo constateerde Ronald Ockhuysen in de Volkskrant (3-5-1997) - ‘moeten de acteurs met regelmaat gesponsorde teksten uitspreken. In GTST [Goede Tijden, Slechte Tijden] bestellen de personages niet zomaar een glaasje cola, maar, enigszins geforceerd, een Coca Cola.’ Naast de gewone cliffhanger (aan het eind van elke aflevering) en de supercliffhanger (aan het eind van elk seizoen) is er onder druk van de sponsors dan ook een zogenaamde middencliff gecreëerd, ‘een tekst die extra nieuwsgierig naar het vervolg maakt, zodat er midden in de aflevering een reclameblok kan worden uitgezonden.’ (Ockhuysen)
Een soap is goed als er veel kijkers op afstemmen en er dus veel sponsors kunnen worden gelokt. Volgens dit criterium is GTST de beste Nederlandse soap (da- | |
| |
gelijks twee miljoen kijkers), op ruime afstand gevolgd door Onderweg Naar Morgen (tussen de vijfhonderdduizend en zevenhonderdduizend kijkers) en Goudkust (vierhonderdduizend kijkers). De laatstgenoemde soap draait nog niet zo lang, dus daar kan misschien nog verbetering in komen. Onder druk van de aandeelhouders van SBS 6 (die de serie uitzendt) zal er flink aan de verhaallijnen moeten worden gesleuteld, wat inhoudt: meer spanning, romantiek, seks en verraad. Het voortbestaan van Onderweg naar morgen staat ondertussen wel onder zware druk. Het probleem is dat die soap het blijkbaar kwalijke image heeft gekregen geschikt te zijn voor intellectuelen, wat Joris Zomer in Televisie doet verzuchten: ‘kijk ik niet naar, net als heel Nederland’. Intellectuelen kijken, zoals we al eerder constateerden, wel degelijk naar soaps, maar ze moeten blijkbaar niet speciaal voor hen worden gemaakt. De populairste Amerikaanse soaps op de Nederlandse buis zijn momenteel The Bold And The Beautiful en As The World Turns.
De cast van GTST (courtesy Joop van den Ende Productions)
| |
Een eeuwigdurend verhaal
In Televisie heeft Joris Zomer in het hoofdstuk ‘Dallas 90210’ een cursus hoe-maak-ik-zelf-een-soap opgenomen. Extreem samengevat en met wat aanvullingen onzerzijds bevat een echte soap de volgende elementen: een soap gaat over een rijke familie met aan het hoofd een schurk die getrouwd is met een vrouw met problemen (drank). De schurk is directeur van een florerend of creatief bedrijf (dat betekent in een soap: mode of reclame). Vroeg of laat doemen er op geld beluste buitenechtelijke kinderen op, terwijl de eigen kinderen ook voor de nodige problemen zorgen (homoseksuele zoon, aan drugs verslaafde dochter). Ook komt een doodgewaande broer of een mysterieuze achterneef een deel van de erfenis opeisen. Een terugkerend element is het aan (al dan niet tijdelijk) geheugenverlies leiden van een van de personages. Mogelijke verwikkelingen in een soap ontstaan doordat een of meer personages vreemdgaan, de eventueel daaruit voortvloeiende zwangerschap, het voornemen een abortus uit te laten voeren, en verder alles wat er zo ongeveer kan worden bedacht op het rijkgeschakeerde gebied van incest, discriminatie, echtscheidingen met alimentatieproblemen, chantage, ziekte, verkrachting, moordaanslagen en de diefstal van bedrijfsgeheimen. De locaties waar een en ander zich afspeelt zijn: een groot woonhuis voor de familie, een café, een restaurant (waar besprekingen plaatsvinden) en een appartement voor de minnaar/minnares van de hoofdpersoon. Belangrijk zijn
| |
| |
familiebijeenkomsten (vaak een bruiloft) en seksscènes. Soaps gaan voor minstens zestig procent over seks, waarbij veel wordt gesuggereerd, maar nooit iets wordt getoond. Bovendien staat er op het moment suprême altijd iemand luisterend aan de deur, vaak ook nog gewapend met een fototoestel, die de liefdespartners vervolgens kan gaan chanteren. Zeer belangrijk zijn ook: de cliffhanger en de supercliffhanger aan het eind van het seizoen.
Ethel Portnoy somt in Madonna's appel (in het hoofdstuk ‘Tramlijn begeerte’) alles op wat er in de soap Dallas níét voorkomt, en dat is ook een manier om een soap te typeren. Samengevat zijn de volgende zaken niet in Dallas terug te vinden: een dreigende oorlog of bewapeningswedloop, recessie (hooguit is er soms een verwijzing naar ‘het huidige tijdsgewricht’), communisten, socialisten, feministen of joden, mismaakten en corpulenten of ongewassenen. Verder is het volgens Portnoy opmerkelijk dat in Dallas nooit iemand enige belangstelling voor de natuur toont, er niemand is die een muziekinstrument bespeelt, er nooit door iemand een boek wordt gelezen, dat niemand überhaupt geïnteresseerd is in kunst, dat niemand een hobby heeft en dat er nooit een grote rol is weggelegd voor een klein kind (Portnoy: ‘Het wordt beschouwd als een stuk speelgoed en behandeld als een pop.’). Tot slot stelt Portnoy: ‘Niemand heeft ooit een losse opmerking, een filosofische bespiegeling of enige opinie die niet in direct verband staat met wat er op het moment zelf gebeurt. Hetgeen ons brengt tot de kern van de zaak: er worden in Dallas geen woorden verspild aan iets dat de intrige niet verder brengt.’ Samenvattend: hóé iets wordt verteld in een soap is niet belangrijk, wát er wordt verteld, daar gaat het om. Joris Zomer: ‘Al deze series hebben als gemeenschappelijk kenmerk dat je de afleveringen niet los van elkaar kunt volgen; het is een doorlopend (lees: eeuwigdurend) verhaal. Een positieve uitzondering hierop vormt De kale en de mooie, waarnaar je een half jaar niet kunt kijken om vervolgens de draad probleemloos weer op te pikken en te constateren dat er vrijwel niets gebeurd is.’
| |
Goede smaak, slechte smaak
Onder intellectuelen is een tendens te signaleren om serieus over soaps na te denken. Gerry van der List constateert in HP/De Tijd (8-8-1997): ‘Vandaag de dag schrijven de traditionele vertegenwoordigers van de “hogere” cultuur met aanzienlijk minder dédain over de wereld van het amusement dan in het verleden. Toen bleef de waardering in intellectuele kring voor ABBA, de Zangeres Zonder Naam en soaps beperkt tot zich aanstellende homo's en werd zij camp genoemd. Toen ging het om bewondering met een knipoog. Nu lijkt het om echte fascinatie voor volkse geneugten te gaan, een fascinatie die bovendien gepaard gaat met een vrij grote terughoudendheid om de klassieke cultuur op te dringen aan minder ontwikkelden of haar zelfs maar uit te dragen en te verdedigen.’
Van der List ziet vijf pluspunten in het vervagen van het strikte onderscheid tussen goede en slechte smaak:
1) | ‘Allereerst is het eenvoudigweg plezierig om niet voortdurend de les gelezen te worden. Eindelijk mogen we zelf uitmaken wat we mooi vinden. “Ons Soort Mensen” kan nu naar Goede tijden, slechte tijden kijken en naar smartlappen luisteren zonder direct de status van highbrow te verliezen [...].’ |
2) | ‘De opkomst van het anti-elitisme doet ons [...] meer oog krijgen voor de kwaliteit van sommige populaire cultuuruitingen.’ |
3) | ‘Het zou wel eens kunnen zijn dat niet alleen de populaire cultuur, maar ook de klassieke cultuur profiteert van de democratisering van de intelligentsia. Naarmate toneel, ballet, poëzie, opera en andere hogere Kunstvormen hun elitaire aura verliezen, worden zij toegankelijker.’ |
4) | ‘Hoe volkser de elite, des te groter [...] de maatschappelijke samenhang.’ |
5) | ‘Hoe volkser de elite, des te groter [...] haar eigen veelzijdigheid en ontplooiingsmogelijkheden.’ |
Dat de elite steeds volkser wordt, is een onmiskenbaar feit, en we lijken inmiddels op een eindpunt te zijn beland van een ontwikkeling die in de jaren zestig al is ingezet. Over die roemruchte jaren schrijven Frans Ruiter en Wilbert Smulders in Literatuur en moderniteit in Nederland 1840-1990: ‘De periode kenmerkte zich [...] door een culturalisatie-van-onderop, die weliswaar ook al in de voorafgaande periodes werkzaam was geweest, maar nog nooit op zo'n mas- | |
| |
sale schaal had plaatsgevonden. De hoge cultuur ging in deze periode zeker niet verloren, maar zij werd wel gemangeld, gebutst en gerecycled. Ze werd bovendien uitbundig gemengd met allerlei vormen van populaire cultuur, waarvoor de jongeren in deze periode een uitgesproken voorkeur aan de dag legden. Voor de volwassen wordende babyboomers was vulgariteit - en bad taste in het algemeen - het middel bij uitstek om zich te onderscheiden van de goedwillende, maar regentesk denkende wederopbouwers met hun verheven idealen en hun amechtige vernieu-wingsretoriek.’
Allerlei vormen van hoge cultuur zijn inmiddels stevig vermengd geraakt met allerlei vormen van lage cultuur, al kun je je afvragen of die vermenging alleen maar positieve zaken heeft opgeleverd. Die vermenging heeft er in elk geval voor gezorgd dat een groot publiek dagelijks via de televisie wordt geconfronteerd met een ‘stroom populaire cultuur van Anglo-Amerikaanse herkomst’ (Ruiter en Smulders).
| |
Slechte smaak in de literatuur
Dat de ‘slechte’ smaak - en dus ook soap - ook in de literatuur zijn intrede zou doen, was een ontwikkeling waarop je na die ‘ludieke’ jaren zestig kon gaan zitten wachten. Ruiter en Smulders signaleren vanaf die periode de opkomst van schrijvers die op een gewilde manier ‘gewoon’ schrijven, wars van typisch literaire vormen en op een haast gemaniëreerde wijze ongeconcentreerd; schrijvers wier werk zich in veel gevallen nog maar nauwelijks laat onderscheiden van niet - of semi - literaire genres als de journalistiek, de reclame of de amusementslectuur. Zij laten deze ontwikkeling beginnen bij de Zestigers: J. Bernlef, K. Schippers en G. Brands - de groep rond Barbarber dus, die vóór alles toegankelijk en dus ‘leuk’ werk wilden brengen. Daarop volgden de Zeventigers: Guus Luijters, Heere Heeresma, Hans Plomp, Jan Donkers, Mensje van Keulen, Jan Cremer, Wim Noordhoek, Peter Andriesse, Tim Krabbé, Gerrit Komrij, Maarten Biesheuvel en vele anderen, om vervolgens uit te monden in het werk van de Maximalen en de zogenaamde Generatie Nix (Rob van Erkelens, Ronald Giphart, Don Duyns, Joris Moens en Hermine Landvreugd). Wat al deze schrijvers voorstaan, is door henzelf met een treffend beeld weergegeven: ‘Bernlef en Schippers laten op de omslag van Een cheque voor de tandarts een foto afdrukken waarop zij in een cafetaria bezig zijn fastfood te consumeren. Consumptie tot kunst verheven.’ (Ruiter en Smulders) Opmerkelijk genoeg liet de jonge auteur Marcel Maassen zich dertig jaar later op een van de pagina's van zijn debuutroman Blauwe damp (1994) fotografisch vastleggen terwijl hij genoot van een patatje oorlog. Consumptie tot kunst verheven of kunst tot consumptie verheven? Hoe het ook zij, veel patatgeneratieschrijvers willen vóór alles toegankelijk en dus ‘leuk’ werk brengen - Ronald Giphart roept bij
voortduring dat literatuur leuk moet zijn - en een middel om die toegankelijkheid te vergroten is het verwerken van soapelementen in hun werk; sommigen van hen doen dat op parodiërende wijze.
| |
Soap vermomd als literatuur
De ontwikkeling die door Ruiter en Smulders is geschetst, kent een voorlopig eindpunt in het werk van dé ultieme soapschrijver van de jaren negentig die zijn werk ook nog eens als literatuur besproken ziet: Arnon Grunberg. In VARA TV Magazine (16-8-1997) schrijft Ron Kaal over diens debuut: ‘Blauwe maandagen is de optelsom van een aantal andere, succesvolle “jonge” romans. Het deelt de Beethovenstraat en andere locaties in Amsterdam-Zuid met Herman Koch, de thematiek van het hoerenlopen met Joost Zwagerman, de bezetenheid van seks met Ronald Giphart, en de joodse achtergrond en de loden last van de Tweede Wereldoorlog met Leon de Winter. Daarnaast kent het echo's van die twee grote nationale en internationale puber-romans, De Avonden (van Gerard Reve) en The Catcher in the Rye (van J.D. Salinger).’
Grunberg dankt zijn bekendheid voor een groot deel aan de televisie, in het bijzonder aan een programma van Sonja Barend, die hem, samen met Hedy d' Ancona, opgewekt in de armen sloot. Niet omdat ze Blauwe maandagen hadden gelezen - Hedy d'Ancona had dat in elk geval niet - maar omdat de jonge schrijver vertedering opwekte. Grunberg moet toen de televisie hebben ontdekt. In Figuranten, zijn tweede roman, wordt dan ook uit een ander vaatje getapt dan uit dat
| |
| |
van het sentimentele en gelikt literaire. De titel geeft al aan met wat voor genre we te maken hebben, want zijn we niet allemaal in goede en in slechte tijden figuranten onderweg naar morgen? De stijl waarin de roman is geschreven is opzettelijk vlak gehouden (het gaat er immers niet om hóé je iets vertelt, maar wát je vertelt), gelezen wordt er in het boek door niemand (er is zelfs sprake van een openlijk anti-intellectualisme), personages lopen als in een echte soap in en uit en krijgen nergens enige diepte, zakelijke besprekingen worden in restaurants gevoerd en het tempo waarin het verhaal wordt verteld ligt lager dan in het toch ook niet supersnelle The Bold And The Beautiful. Lezend in Figuranten kun je met gemak vijftig pagina's overslaan om vervolgens de draad probleemloos weer op te pikken en te constateren dat er vrijwel niets is gebeurd. De problematiek beperkt zich tot moeilijkheden in de familiesfeer, en ook de verlangens van de personages (flaptekst: ‘Zij maken zich op voor een grootse filmcarrière [...].’) sluiten naadloos aan bij de ambities van de personages in willekeurig welke soap; ook in echte soaps is immers iedereen voortdurend bezig met het opnemen van cd'tjes (Thorne en Macy in The Bold) en het oefenen voor toneelvoorstellingen (de hele klas in Goudkust). De auteur bijt zich met zulk een verwoedheid in de soapachtige thematiek vast (flaptekst: ‘Het verlangen om iemand anders te worden, iemand die je net niet bent, iemand die je waarschijnlijk ook nooit zal worden - is dat niet het ultieme verlangen?’) dat niet zozeer de bodem onder de humor wegvalt (zoals Hans Goedkoop in NRC Handelsblad over Figuranten opmerkte), als wel dat er van humor nergens sprake is. En inderdaad: een goede soap is zelden geestig.
Grunberg staat niet alleen. Andere als literaire romans vermomde soaps komen van de hand van Margriet de Moor (Hertog van Egypte; over een aan huis gebonden vrouw en een wilde zigeuner), Nelleke Noordervliet (Uit het paradijs; over een tekenaar - creatief beroep! - die zijn dertig jaar geleden overleden moeder meent te zien; familieproblematiek) en Anna Enquist (Het geheim). De kitscherige titels geven al aan met welk genre we hier te maken hebben: ‘literaire’ soaps. Met de plot van Het geheim moet een matig begaafde soapschrijver goed uit de voeten kunnen: het broertje van de pianospelende hoofdpersoon is een mongool (in Dallas kwamen nog geen verminkten voor, maar ook de soap is geëvolueerd; in Goudkust was zelfs een emancipatoir rolletje weggelegd voor een gehandicapte in een rolstoel), en haar vader overlijdt aan longkanker (dat wil zeggen: die vader blijkt later haar vader helemaal niet te zijn, want dat is de oude joodse muziekleraar die in de oorlog is weggevoerd). Ze vindt een vriend, maar die is homo (in soaps een klassiek gegeven). Uiteindelijk trouwt ze toch, met een andere man, maar die dwingt haar te kiezen tussen hem en haar carrière. Ze kiest voor het laatste, maar kan dan geen piano meer spelen omdat ze plotseling lijdt aan een geheimzinnige spierziekte. (Er kleeft ook nog de gewenste reactionaire ondertoon aan dit plot: die vrouw had natuurlijk nooit voor haar carrière moeten kiezen maar voor haar man...)
Wat verontrustend is aan de door Gerry van der List blijkbaar toegejuichte vervaging van het strikte onderscheid tussen goede en slechte smaak, is dat de intellectuele elite het vermogen dreigt kwijt te raken om een onderscheid te maken tussen wat écht goed is en wat minder goed of pulp is. Piet Grijs (toch een intellectueel, zou je zo denken) roemde de vlakke stijl van Grunberg als was hij, die stijl dus, briljant, en ook Van der List laat middels enkele fraaie staaltjes zien dat de smaakverrotting ook hem heeft aangetast. Een greep: ‘Nu zelfs museumdirecteuren het volksvermaak omhelzen, hoeven politici niet meer de schijn op te houden dat zij 's avonds het liefst een balletopvoering bezoeken of, nog onwaarschijnlijker, met genoegen een roman van A.F.Th. van der Heijden ter hand nemen.’ En: ‘Ronald Giphart, die grasduint in elite- en massacultuur, is meer een homo universalis dan Harry Mulisch.’
| |
Versoaping
Frans Ruiter en Wilbert Smulders introduceren in Literatuur en moderniteit in Nederland 1840-1990 de term akoïsering van de literatuur: ‘Sinds de instelling van de AKO-literatuurprijs [in 1987] wordt de agenda van zowel uitgevers als literaire critici en televisiemakers voor een aanzienlijk gedeelte gedicteerd door het commerciële ritme van het prijzencircuit.’ Nog effectiever dan díé term beschrijft het woord versoaping wat er in de literatuur aan de hand is. Een goed
| |
| |
inzicht in dit verschijnsel verschaft, behalve de soapachtige inhoud van veel romans, de verantwoording van de jury die de shortlist samenstelde van de Libris Literatuur Prijs 1997. In HP/De Tijd (11-41-997) wees Jaap Goedegebuure op het principe van de verdelende rechtvaardigheid dat een rol heeft gespeeld in de samenstelling van het lijstje. Uiteindelijk figureerden er twee vrouwen en vier mannen op, een vijfenzestigplusser uit Vlaanderen en een bejaarde schrijver uit Nederland, een boek waarin zigeuners in het zonnetje worden gezet, een tweede generatie-Marokkaan, en hét boek van 1996: ‘Iedereen gelukkig.’ Krokodillentranen worden geplengd over het passeren van de Surinaams-Nederlandse schrijfster Astrid Roemer, want dat was toch wel een smakelijk hapje geweest beschouwd tegen het licht van de politieke correctheid. Hier lijkt niet een jury van een literaire prijs bezig te zijn geweest (wat spreekt uit het feit dat twee van de belangrijkste literaire werken die ook hadden kunnen worden genomineerd ontbreken: Blauw Curaçao van Kees 't Hart en Haagse liefde & De vieze engel van P.F. Thomése), maar een casting-bureau van een soap dat goed in de gaten houdt of alle bevolkingsgroepen zich wel in hun keuze kunnen terugvinden: ‘een interessant palet qua sekse, nationaliteit, leeftijd, ervaring en stijl,’ zoals in de verantwoording van de jury te lezen valt.
| |
Dominante cultuur
Zoals Sybren Polet al in 1977 voorzag: ‘We zullen er [...] rekening mee moeten houden dat het soort literatuur, waar we het over hebben, het “andere proza”, experimentele poëzie, avantgarde toneel, voorgoed tot de subculturen gaan behoren en, indien ooit, op heel lange termijn niet meer tot de dominante cultuur zullen behoren [...].’ (aangehaald door Ruiter en Smulders). Of zoals Frans Kellendonk in een interview hem afgenomen door Stan van Houcke opmerkte: ‘Ik heb zelf het gevoel dat ik werk voor die kleine groep van lezers, hoeveel mensen zullen het zijn die mijn boeken lezen, misschien zijn het er per boek tienduizend, misschien vijftienduizend.’ En op de ironisch bedoelde opmerking van Van Houcke dat de toekomst van de roman glorieus is, antwoordt Kellendonk: ‘Nou nee, dat weet ik niet. Dat denk ik ook niet. Maar zoals er altijd een groep mensen is geweest die op dat niveau heeft willen nadenken, hoop en denk ik dat er altijd wel zo'n kleine groep zal blijven.’ Van Houcke: ‘Zoals aan het einde van het Romeinse Rijk de intellectuelen zich terugtrokken op Latifundia en in kloosters en daar de geestelijke schatten bewaarden tot de Renaissance, ongeveer duizend jaar later.’ Kellendonk: ‘Ja, desnoods moet het op zo'n minimale manier.’
Het is niet anders: de dominante cultuur wordt gevormd door de soap.
| |
Literatuur
Jan Paul Bresser, ‘Dewereld draait om soap’. In: Elsevier, 23-8-1997. |
Anna Enquist, Het geheim. Amsterdam/Antwerpen, De Arbeiderspers, 1997. |
Jaap Goedegebuure, ‘Literaire quotering’, in: HP/De Tijd, 11-4-1997. |
Arnon Grunberg, Figuranten. Amsterdam, Nijgh & Van Ditmar, 1997. |
Stan van Houcke, ‘Stan van Houcke in gesprek met Frans Kellendonk’, in: De Revisor, 18e jrg., 1991, nr. 1 & 2. |
Ron Kaal, ‘Schrijvende Messias’, in: VARA TV Magazine, 16-8-1997. |
Gerry van der List, ‘Ouwe zooi, nieuwe zooi, alles mooi’, in: HP/De Tijd, 8-8-1997. |
Fokke Obbema, ‘Soaps doe ik mezelf niet aan’ (interview met Yvonne van den Hurk), in: de Volkskrant, 9-8-1997. |
Ronald Ockhuysen, ‘ledereen kijkt naar soaps - en toch zijn ze te duur’, in: de Volkskrant, 3-5-1997. |
Ethel Portnoy, Madonna's appel. Over vrouwen en de media. Amsterdam, Meulenhoff, 1992. |
Frans Ruiter en Wilbert Smulders, Literatuur en moderniteit in Nederland 1840-1990. Amsterdam/Antwerpen, De Arbeiderspers, 1996. |
Joris Zomer, Televisie. Over Peppi en Kokki en Beavis en Butthead. Utrecht, Kwadraat, 1994. |
Josje Kraamer (1964) publiceerde essays in verschillende literaire tijdschriften, w.o. Dietsche Warande & Belforten Maatstaf. Arie Storm (1963) debuteerde in 1994 met de roman Hémans duik. Onlangs verscheen zijn tweede roman, Hemellicht, bij De Arbeiderspers. Beiden zijn redacteur van BZZLLETIN.
|
|