Arjan Peters
Waarom J.J. Voskuil onze grote soapschrijver is
Ergens in de jaren tachtig heb ik deel uitgemaakt van een tienkoppig team dat een soapserie zou schrijven. Onder regie van Nico Knapper moest die soap door producent Joop van den Ende worden uitgezonden. De laatste had grote interesse in een dergelijke serie van eigen bodem. Iedere dag zou hij een aflevering de ether in sturen.
Onze serie droeg als pakkende werktitel ‘Handel en Wandel’. De plaats van zowat alle handelingen was een groot gebouw waarin een aantal kantoortjes was gevestigd. Alles wat een soap aantrekkelijk maakt - de dagelijkse verwikkelingen tussen mensen, persoonlijke en zakelijke dooreen - kon zich in die kantorenkolos ontrollen.
De tien schrijvers werden opgesplitst in vijf groepjes van twee. Elk duo kreeg een personage toebedeeld. Daarvoor moesten wij de tekst leveren. Een merkwaardige werkwijze, want geen van de duo's wist precies wat de andere vier aan het brouwen waren. Maar wie was ik om te opponeren? Ik was een jaar of vijfentwintig, meestentijds platzak en onervaren op vele terreinen, waaronder dat van scenarioschrijven. Blijkbaar ging het er in de grote mensenwereld van de soap zo aan toe.
Ik vormde een duo met de acteur Dolf de Vries, iemand die door zijn jarenlange ervaring wist wanneer een zin bekte, en van wie ik dus veel kon leren. Menige dag heb ik doorgebracht bij Dolf thuis in Den Haag, waar we aan de werktafel tegenover elkaar plaatsnamen, om te bedenken wat dat personage van ons in hemelsnaam al bekkend moest uitkramen. ‘Peek’ heette de ongelukkige die in onze handen was gevallen. Hij was de fietsenmaker in het gebouw; een spilfiguur derhalve, want iedereen kwam 's ochtends zijn fiets bij hem stallen en 's avonds weer ophalen. Peek werkte in de keldergewelven van het pand.
Wat zegt een fietsenmaker zoal? Hoe praat zo iemand? Dat bleek niet makkelijk te beantwoorden. Ik kwam niet veel verder dan wezenloosheden als: ‘Zo, weer eenbandje geplakt,’ of ‘Heeft Peek het weer puik geklaard of niet soms?’ en ‘Zet uw fiets daar maar neer.’
Dat bekte niet, volgens Dolf. Gelijk had-ie. We verzonnen daarom lekker lopende uitspraken (‘Op een oude fiets moet je het leren, zei mijn ouwe altijd al’ en ‘Nou, m'nheer de directeur, op die brik van u kun je van z'n levensdagen nooit een Tour de France winnen, hè hè hè’), en ook vreemde eigenschappen - Peek kweekte in zijn kelder wietplantjes, en de permanente aanwezigheid van de solutie bracht hem tot lijmsnuiven - die steevast weer geen genade vonden bij de bedenkers van ‘Handel en Wandel’.
De andere duo's, onder welke zich ook een andere rot in het vak als Jaap Stobbe bevond, brachten het er ondanks alle goedbedoelde gezwoeg niet beter van af. Nico Knapper heeft de tien afleveringen nog naar Joop van den Ende gebracht, maar die schoof de scripts terzijde en ging vervolgens aan de slag met Goede Tijden, Slechte Tijden, gebaseerd op een buitenlandse serie die zich in Australië al ruimschoots had bewezen. Men zal begrijpen dat ik het daverende succes van GTST altijd met gemengde gevoelens heb aangezien.
Hoe dan ook, mijn in de knop gebroken carrière als soapschrijver heeft me wel geleerd hoe verduiveld lastig het is, personages ‘gewoon’ te laten praten.
Waarom nu is J.J. Voskuil wel een uitstekende soapschrijver? Omdat zijn boeken maar dóórgaan. Er komt gewoonweg geen einde aan de gesprekken in Het Bureau (prachtige kale benaming trouwens) tussen de klerken en bazen, en die dialogen zijn zonder uitzondering van een onthutsende simpelheid.
Zoals de personages in Het Bureau praten, zo doen mensen dat in werkelijkheid ook. Daarom zijn de me-