Bzzlletin. Jaargang 27
(1997-1998)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
J. Heymans
| |
[pagina 4]
| |
Voskuil van 1957 tot 1987 werkzaam was. Aan het eind van de jaren vijftig moet hij in een schizofrene situatie hebben verkeerd, want juist in die dagen begon hij in de avonduren te schrijven aan Bij nader inzien. En daarvan is in Het Bureau niets terug te vinden. Wat dit betreft verhoudt Bij nader inzien zich enigszins tot Het Bureau, zoals De Avonden tot Bij nader inzien. Wat beide romans van Voskuil evenwel met elkaar verbindt, is - om te beginnen - de figuur van Maarten Koning, het alter ego van Voskuil, zijn vrouw Nicolien en enkele bijfiguren zoals Henriette Fagel en Klaas de Ruiter. Zij komen in beide romans voor. De hoofdpersoon voelt zich voortdurend bedreigd, machteloos en hij is ontevreden over zichzelf. De genoemde bijfiguren, in het bijzonder zijn vrouw, vormen als het ware zijn geweten. Daarmee is onmiddellijk aangegeven dat Het Bureau als een psychologische roman over de ‘teleurgang’ van Maarten Koning kan worden gelezen. Wat beide romans ook gemeen hebben, is hun thema: het vertrouwen dat Maarten Koning heeft in de hem omringende groep. Zoals hij in het ene boek in de vriendschap van de studentengroep gelooft, gaat hij in het andere, overigens na het nodige verzet, geloven in zoiets als samenwerking op het onderzoeksinstituut. In beide gevallen wordt hij beroofd van die altruïstische illusie. En dan is er, wat beide romans betreft, natuurlijk ook nog dezelfde methode van het herschrijven van het verleden. Dat levert een realistisch, objectiverend proza op, waarin de soms uiterst hilarische dialogen de boventoon voeren. Het mag dan ook geen verwondering wekken dat Voskuil, na de publicatie van de eerste delen, werd benaderd om Het Bureau tot een soapachtige televisieserie te laten bewerken. Dat heeft hij geweigerd of, liever gezegd, voorlopig uitgesteld, - tot het zevende en laatste deel van zijn superroman is verschenen. | |
Autobiografische romanVoorafgaande aan De avonden merkt Reve op: ‘Elke gelijkenis van figuren of voorvallen in dit verhaal met werkelijke personen of gebeurtenissen is toevallig’. Toch weet menigeen dat bij voorbeeld Karel van het Reve, Lucas van der Land en Robert van Amerongen model hebben gestaan voor respectievelijk de personages Joop van Egters, Jaap Elderer en Viktor Poort. Zowel in Het Bureau als in Bij nader inzien ontbreekt een dergelijke opmerking. Waarom? Ik vind dat commentaar van Van het Reve niet kinderachtig, maar ik zou het van mezelf wel een beetje flauw vinden. Het probleem is natuurlijk dat ik over bestaande mensen schrijf. Die heb ik een andere naam gegeven. Daarmee heb ik willen aangeven: dit is mijn gezichtspunt. Dan vind ik het niet nodig om ook nog eens een keer te zeggen dat het die mensen juist niet zijn. Ik geloof niet dat het enige zin heeft
Het Bureau is een autobiografische roman. Dat is iets anders dan een autobiografie of een boek met memoires. Wat verstaat u precies onder een autobiografische roman? Een autobiografie is een levensbeschrijving. Dat is Het Bureau natuurlijk niet. Het boek gaat over het probleem van de hoofdpersoon om sociaal te functioneren. En niet over zijn gehele leven. Alle mensen die erin voorkomen, worden dus vanuit dat ene probleem gezien. Inzoverre is Het Bureau een autobiografische roman en geen autobiografie. Het heeft de vorm van een roman, omdat het probleem op de manier van een roman wordt behandeld. De mensen worden niet bij hun eigen naam genoemd. Ik heb niet de pretentie dat ik hen definitief portretteer. Schrijvend over mijn sociaal functioneren, geef ik alleen maar aan wat die mensen voor mij hebben betekend. Het is zowel autobiografisch als een roman.
Allerlei personen die u heeft geportretteerd in Bij nader inzien en Het Bureau, hebben daarop gereageerd, en soms zelfs heel verontwaardigd. In Vrij Nederland van 23 november 1996 hebben de vroegere en huidige medewerkers van het P.J. Meertensinstituut zich over Het Bureau uitgelaten. J.J. Oversteegen, die model heeft gestaan voor Paul Dehoes heeft een belangrijk deel van zijn rubriek ‘Kwestie van lezen’ in Raster 74 aan Bij nader inzien gewijd. Hoe kijkt u tegen deze reacties aan? Ze maken voor mijn boeken niets uit. Ik vind dat Oversteegen en de mensen van Het Bureau mijn boeken niet moeten lezen, zoals ze hebben gedaan. Je moet afstand nemen van de mensen die erin voorkomen. Als iemand dit moeilijk valt, vind ik dat vervelend. Ik wend me er eigenlijk vanaf. | |
[pagina 5]
| |
Het verhaal van een vriendschapU heeft Bij nader inzien voor uw vrienden geschreven. Dat boek is eigenlijk een open brief. Het Bureau is toch heel anders van opzet? Bij nader inzien is het verhaal van een vriendschap. Ik had in mijn studententijd de illusie dat die vrienden altijd bij elkaar zouden blijven en nooit zouden toetreden tot de maatschappij. Dat is overigens een probleem op zich -waarom we dat niet wilden. Ik dacht: wij blijven bij elkaar. Wij zorgen wel dat we kunnen leven, maar we blijven onszelf. Dat was een illusie. En die ging kapot, zodra we waren afgestudeerd. De een na de ander ging wel de maatschappij in. Dat heeft mij erg veel moeite gekost. Ik heb ook heel lang geaarzeld op de drempel van de maatschappij, het langst van allemaal. Op die teloorgegane illusie heb ik toen nog een keer willen terugkijken, zoals Samson de zuilen van de tempel wilde omgooien. Dat was het laatste wat hij wilde doen. Zo heb ik willen beschrijven hoe het was om te begrijpen dat het zo was gegaan. Zulke vrienden op de drempel van de maatschappij zijn eigenlijk een gezinsvervangend instituut. Je bent nog niet rijp voor het maatschappelijk functioneren, je hangt nog aan je vrienden, je vertrouwt hen, je gelooft in hen en dan raak je hen kwijt. Dat is traumatiserend. Ik heb daar erg veel moeite mee gehad. In zoverre zit er in Bij nader inzien ook wel een impliciet verwijt. Ik herinner hen eraan hoe het geweest had moeten zijn en hoe wij dachten dat het zou worden. Het is een herinnering aan een tijd die voor hen, net zo goed als voor mij, voorgoed voorbij was.
Waartoe had de in Bij nader inzien beschreven vriendschap uiteindelijk moeten leiden? Een commune? Daar had ik geen concrete ideeën over. Het was in die tijd natuurlijk wel anders dan het tegenwoordig is. Je had toen bij voorbeeld nog geen uitzendbureaus. Op die manier kon je niet werken, maar je kon wel zoveel banen krijgen als je wilde. Er was een overspannen arbeidsmarkt. Stel dat je met z'n tienen was, dan behoorde het wel tot de mogelijkheden dat een paar mensen werkten en na een jaar terugkeerden in het huis waar je met z'n allen woonde. Ik praat nu wel erg over illusies. Zover is het natuurlijk nooit gekomen, maar deze utopie werd wel gekoesterd. Ik denk dat dit een doodnormale gedachte voor adolescenten is die nog niet de maatschappij zijn ingegaan. Het is niet toevallig dat allerlei communes en de kraakbeweging zijn ontstaan. Mensen hebben er gewoon moeite mee, als zij hun enorme verwachtingen van het leven plotseling verengd zien worden in een betrekking waarvan de grens onmiddellijk zichtbaar wordt. Vanaf het moment dat je ergens binnentreedt en beseft dat je daar geruime tijd zal blijven, misschien zelfs wel tot je pensioen, zie je als het ware dat er niets meer over is van de ruimte en de eindeloosheid van een studententijd en een daaraan voorafgaande jeugd. Dat is beklemmend. Dan zoek je, om daaraan te ontkomen, je heil bij dergelijke toch altijd mislukkende instituten als een commune.
De vriendenclub viel uit elkaar, met als gevolg dat ook u tot de maatschappij werd veroordeeld. Zo bent u een tijdje vertaler bij de toenmalige Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal in Brussel geweest. Daarna bent u nog een jaar leraar Nederlands op de kweekschool in Groningen geweest. Ik moest geld verdienen, maar eigenlijk was ik nog niet rijp voor het leraarschap. Dat vind ik op zichzelf een heel behoorlijk beroep, maar het idee dat ik mijn hele leven voor de klas zou moeten staan, vond ik zo beangstigend dat ik aan het einde van het jaar die baan in Groningen heb opgezegd. In mijn ogen verdiende een leraar toen krankzinnig veel geld, ik geloof: vierhonderd gulden per maand. Van het overgespaarde geld hebben we vervolgens een jaar voor niets geleefd. Eigenlijk een beetje een onvolwassen omstandigheid, maar het heeft wel mijn liefde voor de stad Groningen opgeleverd. Het is niet voor niks geweest. | |
Besmette wetenschapToen u in Amsterdam was teruggekeerd, bent u op het P.J. Meertensinstituut terecht gekomen. Had u zin in dat baantje? Waarschijnlijk zou ik nooit op het bureau zijn terechtgekomen als we niet toevallig op een moment dat we helemaal geen geld meer hadden - maar dat speelde helemaal geen rol - een avond op bezoek waren ge- | |
[pagina 6]
| |
gaan bij de man die ik nu maar Beerta zal blijven noemen. Die kende ik uit mijn studententijd. Bij hem had ik tentamen gedaan. Af en toe zocht ik hem nog wel eens op. Zoals ik in Het Bureau heb beschreven, bood hij mij op die avond een baan aan. Toen dacht ik: als ik me ergens op mijn gemak kan voelen, dan toch wel bij Beerta, omdat ik hem beschouwde als een machiavellist, een superieure cynicus, maar met een warm hart. Ik zocht dus eigenlijk nog een soort bescherming. Als Beerta er niet was geweest, dan had ik vermoedelijk nog wel een aantal jaren doorgeploeterd. Beerta heeft die overstap voor mij toen heel gemakkelijk gemaakt. Ik kon worden wat ik wilde. En toen ben ik blijven hangen.
Zou ik kunnen zeggen dat u probeerde om zin aan uw leven te geven door in uw ogen betrekkelijk zinloos werk te gaan doen? Dat is een beetje te gechargeerd gezegd. Het werk bij Beerta werd toentertijd, in 1957, niet erg serieus genomen. Wetenschappelijk gezien stond het niet of nauwelijks in aanzien, omdat het werd geassocieerd met de Duitsers. Men beschouwde dat werk, de volkskunde, als een besmette wetenschap. Dat vond ik aantrekkelijk, want ik dacht: dan heb je ook geen gedonder aan je hoofd - daar komt beslist niemand. Ik herinner me dat een medestudente van mij een keer op dat instituut kwam. Die zag mij daar zitten en vroeg: ‘Wat doe jij in godsnaam hier? Het is toch verschrikkelijk om in zo'n uithoek te werken.’ En toen zei ik: ‘Dat vind ik juist leuk.’ Dat begreep zij niet. Aan mijn onmaatschappelijke houding had ik een geweldige hekel aan mensen met ambities overgehouden. Die had je daar niet. Dat instituut was echt een hoek waar je maar beter je mond kon houden. Maar dat veranderde in de loop van de jaren. Het Bureau groeide tot een prestigieus instituut uit. Een sluipend proces waar je van tevoren geen rekening mee houdt. Ik was overigens wel van oordeel dat ik moest werken voor het geld dat ik verdiende. Dus ik heb daar keihard gewerkt. Dat begrijpen een heleboel mensen niet, maar ik vond het vanzelfsprekend. Het was ook een loyaliteit jegens Beerta die me tenslotte had aangenomen. En daar kwam geleidelijk aan, toen er een afdeling om mij heen ontstond, een verantwoordelijkheidsgevoel jegens mijn afdeling bij. Dat is de motor geweest waarop ik al die jaren ben doorgekomen.
Meertens moet verantwoordelijk worden gehouden voor de Duitse reuk die in de Tweede Wereldoorlog rond het instituut hing. In Het Bureau en nog veel nadrukkelijker in Bij nader inzien speelt die oorlog op de achtergrond een rol, zonder dat een en ander zo expliciet wordt benoemd. Hoe kan het anders dat Maarten Koning zich voortdurend bedreigd voelt als de deuren open gaan? Het heeft ook wel met mijn karakter te maken. Mijn vader had hetzelfde, maar het is door de oorlog wel erg versterkt. Mijn vader was socialist. Ik ben opgegroeid in een tijd en een milieu waarin er werd geloofd in een andere wereld. Een wereld die er beter uitzag dan die waarin we leefden. Ik herinner me een voorval dat een geweldige indruk op mij heeft gemaakt. En daaruit maak ik op dat het toch bepalend voor mijn vorming is geweest. Toen ik een jaar of zes was, ten tijde van de grote werkeloosheid, heeft mijn moeder me meegenomen naar een 1 mei-optocht in Den Haag. We stonden op de hoek van de Goudenregenstraat en de Laan van Meerdervoort. De hoofdcommisaris had verboden dat die stoet muziek zou maken en vlaggen mee zou dragen. Er kwam dus een eindeloos lange stoet mannen uit de Goudenregenstraat lopen, met omfloerste vlaggen en de muziek zweeg. Mijn vader liep met de stoet mee en ik stond daar met mijn moeder. Ik herinner me nog bijna de letterlijke situatie van de mensen die om me heen stonden, zoveel indruk maakte het op mij. Ze hadden allemaal van die bleke gezichten, ze gingen doodstil voorbij en alleen hun voetstappen klonken op. Dat maakte een vastberaden indruk. Ik had het idee: dit zijn de goede mensen en die zullen straks de kwade verdrijven. Dan komt er een betere maatschappij. In dit klimaat ben ik opgevoed. Dat heeft zijn stempel op mij gedrukt. Met die utopische gedachte heeft de oorlog meteen definitief afgerekend. Ik denk dat veel mensen van mijn leeftijd, de generatie die juist in die oorlog is opgegroeid, door het trauma zijn getekend - dat ze moesten ervaren dat er veel meer kwaad in de wereld is dan ze hadden geleerd. Bovendien was het sterker dan ze ooit hadden gedacht. Je zag de machteloosheid van je vader, op een leeftijd dat hij dat eigenlijk nog niet behoort te zijn. Ik heb dat ervaren als uiterst be- | |
[pagina 7]
| |
lastend. Het heeft, denk ik, mijn vertrouwen in een betere maatschappij dat ik eigenlijk nog altijd in mij meedraag, vreselijk geschokt. Dit is, denk ik, de kern van dat gevoel van bedreigdheid. | |
Leven met een illusieVooral in het eerste deel, Meneer Beerta, is de meest gebruikte zin: ‘Maarten voelde zich bedreigd’. Zeg maar, het ‘mieters’ van Het Bureau. Waarom heeft u daarin niet geboekstaafd dat u in de avonduren aan Bij nader inzien zat te schrijven? Ik vraag dit, omdat u in het derde deel, Plankton, wel allerlei koppelingen naar de lezer maakt. Zoals in de reactie van Maarten Koning op de vrees van kamergenoot Bart Asjes dat de gang van zaken op Het Bureau later te boek zal worden gesteld: ‘Daar hoef je niet bang voor te zijn. Daar zijn jullie te onbelangrijk voor’. J.J. Voskuil (foto: Bert Nienhuis)
Niemand wist dat ik aan dat boek Bij nader inzien werkte. Op Het Bureau werd er dan ook niet over gepraat. Dat veranderde niet of nauwelijks, toen het in 1963 plotseling was verschenen. Toen heeft niemand er ooit iets over tegen me gezegd, waarschijnlijk omdat ze wel merkten dat ik dat eigenlijk niet leuk vond. In al die jaren hebben een of twee mensen op Het Bureau wel eens tegen mij gezegd: ‘Jij hebt toch een boek geschreven, hè?’ Dat deed ik dan badinerend af. Het boek Bij nader inzien was mijn vroegere leven en dat vloekte met mijn tegenwoordige leven op Het Bureau. Ik vond het dus helemaal niet zo plezierig om met mensen van mijn nieuwe leven te praten over mijn oude leven. Als ik 's avonds thuiskwam, ging ik zitten en dan keek ik terug naar vroeger. Om te begrijpen waarom het gegaan was zoals het was gegaan. Dat is ook eigenlijk de kern van beide boeken - dat ik achteraf merkte met een illusie te hebben geleefd die niet stand had gehouden. En dan heb ik de behoefte - waar die vandaan komt, weet ik niet - om te begrijpen hoe ik zo stom heb kunnen zijn om daarin te geloven. Vanaf | |
[pagina 8]
| |
dat ogenblik begon ik mijn leven weer opnieuw door te nemen - hoe het was gelopen en waarom ik het niet had gezien. Dat geldt voor Het Bureau in nog veel grotere mate dan voor Bij nader inzien.
Na vele jaren op Het Bureau te hebben gewerkt, ging u in 1987 vervroegd met pensioen. Toen is er een dag geweest dat u achter uw houten bureau thuis bent gaan zitten en de volgende zin heeft opgeschreven: ‘“Dag meneer Beerta,” zei hij’. De allereerste zin van Het Bureau. Waarom bent u, iemand die geen schrijver wilde zijn, na zoveel jaar ineens weer aan een boek begonnen? Om dezelfde reden als waarom ik Bij nader inzien heb geschreven. Ik had dertig jaar op Het Bureau gezeten. En het merkwaardige was: ik heb nooit geloofd in het werk dat ik deed, maar ik voelde me wel verantwoordelijk voor de mensen daar. Die vormden in mijn ogen een eenheid, zij het tussen negen en vijf. Daarbuiten waren ze meteen vreemden. Dat was een heel verschil met de vrienden uit Bij nader inzien. Als je die op straat ontmoette, dan ging je samen een borrel drinken. Ze waren nooit vreemd. Zodra je die mensen van Het Bureau tegenkomt, weet je niet meer wat je met hen moet doen. Dan hou je kletspraatjes en voel jeje erg ongelukkig. Dat heb ik een paar keer beschreven. Het is eigenlijk een bondgenootschap binnen de tijdspanne van negen en vijf. Het merkwaardige is dat je, als je zo lang ergens gewerkt hebt, je toekomst eigenlijk niet meer kunt voorstellen zonder die mensen. Ook na mijn pensionering verdwenen zij niet uit mijn gedachten. Ik had Het Bureau achter mij gelaten, maar tegelijk bleef ik er nog een beetje hangen. Dat overkomt iedereen die ergens weggaat. Je hebt het eigenlijk al bij een congres. Als je vijf dagen bij elkaar bent geweest en je gaat vervolgens uit elkaar, dan voel je heimwee, terwijl je veel van die mensen helemaal niet zo aardig vindt. Het lijkt of je een oase verlaten hebt en nu weer het barre leven in moet. Dat gevoel heb je ook een beetje als je ergens dertig jaar hebt gewerkt. Tegelijk merk je dat je heel snel vervreemdt van die mensen. Dat komt natuurlijk omdat zij eigenlijk je vrienden niet zijn. Dat is wederzijds. Als je na je pensionering nog eens bij Het Bureau binnenkomt, merk je al dat ze denken: daar is ie weer; wat moeten we met hem. Zoiets merk je en dat vond ik traumatiserend. Op hetzelfde moment dat je dat voelt, zie je plotseling al die jaren voor je ogen verdampen. Je vervreemdt niet alleen van die mensen, maar alles wat je hebt gedaan wordt snel overboord gegooid. Ze schaffen allerlei dingen af die jij heel wezenlijk vond. Kortom, je had die dertig jaar daar beter helemaal niet kunnen zijn. Dertig jaar van je leven... gewoon weggegooid! Dat vond ik heel moeilijk om te verwerken. En toen heb ik tegen mezelf gezegd: je gaat er geen boek over schrijven. Want ik zag daar verschrikkelijk tegenop. Bij nader inzien gaat over zeven jaar van mijn leven en dat zijn al twaalfhonderd bladzijden. Een boek over dertig jaar... daar moest ik werkelijk niet aan denken.
Heeft u toen even snel uitgerekend wat u te doen stond: ruim vijfduizend bladzijden schrijven om die periode vast te leggen? Ja, dat sommetje heb ik, toen ik eenmaal aan Het Bureau was begonnen, gemaakt. Ik zag er ontzettend tegenop en daarom heb ik het wel een half jaar tegengehouden. Doordat ik dat gevoel van vervreemding had, kreeg ik alle mogelijke herinneringen aan die tijd waarin ik al had kunnen voorzien dat het zo zou lopen, maar ik wilde het toen niet zien. Dat werd werkelijk een chaotische massa herinneringen in mijn hoofd die over elkaar heen buitelden. Uiteindelijk lukte het me niet meer om die herinneringen weg te dringen. Toen ben ik op een bepaald moment ineens achter mijn bureau gaan zitten. Dat is de behoefte aan ordening. Terug naar het begin en dan maar eens zien hoe het nu werkelijk is geweest. Zonder het idee van: we blijven ook daar altijd bij elkaar. | |
Filmisch geschrevenDe opbouw van Het Bureau - met alle spiegelingen, ontkenningen en vervolgen - is min of meer dezelfde als die van Bij nader inzien. Uw tweede boek is ruim vier keer zo dik als uw debuut, maar vindt u het in literair opzicht ook meer geslaagd? Ja, ik denk dat Het Bureau een virtuozer boek is. Ik had toen langzamerhand een enorme ervaring opgebouwd. Die had ik tijdens het schrijven van Bij nader inzien nog niet. Ik had toentertijd al wel dagboek geschreven, maar in Bij nader inzien heb ik leren schrij- | |
[pagina 9]
| |
ven op de manier die mij eigenlijk het beste ligt. Vanaf dat moment is ook mijn dagboek helemaal gaan veranderen. De ervaring die ik toen heb opgedaan, kon ik bij het schrijven van Het Bureau natuurlijk goed gebruiken. Technisch gezien komen die boeken misschien overeen, maar ze zijn ook hele verschillend. Bij nader inzien heeft misschien wel een hoofdpersoon, Maarten Koning, maar je krijgt niet te horen wat hij denkt. Alle personen in dat boek worden gelijk behandeld. Het zijn immers vrienden. Dat is in Het Bureau heel anders. Daarin is Maarten Koning duidelijk de centrale figuur. De andere figuren bestaan bij de gratie van het feit dat hij een boek schrijft. Ze zijn tot op zekere hoogte allemaal figuranten. Daardoor is Het Bureau een heel ander boek dan Bij nader inzien geworden, met meer directe emotie. Het is, denk ik, veel levendiger.
Als ik beide boeken met elkaar vergelijk, dan zijn de dialogen in Het Bureau nog waarachtiger geworden dan ze in Bij nader inzien al waren. Kost het schrijven van die dialogen veel moeite? Wat ik schrijf, zie ik en hoor ik. Het is eigenlijk een film die voor je wordt afgedraaid. Je concentreert je op een bepaalde periode en dan zie je het voor je. Vandaar dat het boek ook zo gedetailleerd is. Daar zijn wel mensen over gevallen, alhoewel minder dan bij Bij nader inzien. Wat je ziet, kan je kennelijk niet weglaten. Dat geeft elk stukje van het boek z'n eigen karakter.
De verhaallijn van Het Bureau wordt voortgestuwd door de dialogen. Daardoor is het boek wel met een soap vergeleken. Wat vindt u van deze suggestie? Ach, Het Bureau lijkt qua vormgeving misschien op een soap, maar de inzet van mijn boek is natuurlijk een andere. Bij een soap gaat het niet zozeer om de behoefte om de wereld te ordenen alswel om het vermaak. In mijn boek heb ik een probleem willen oplossen, terwijl in een soap juist problemen wordt gecreëerd. Dit is een groot verschil, maar er zijn ook sterke overeenkomsten: de dialogen, de trivialiteiten, de enorme vermenging van kleine gebeurtenissen die door elkaar heen schuiven en elkaar aflossen. De personen zijn betrekkelijk stereotiep, het gevolg van het feit dat je die mensen niet intiem kent. Dat is namelijk een manier om de wereld te ordenen. Iemand maakt bijvoorbeeld bepaalde gebaren. En dat wordt die figuur dan helemaal. In de kritiek daarop kan ik me dan ook helemaal niet vinden. Neem het wippen met de voet van Balk. Dat is een stereotiep gebaar, maar hij maakte het zelfs toen hij voor Vrij Nederland werd geïnterviewd. Ik moet trouwens bekennen dat ik nog nooit een soap heb gezien. Mij ontbreekt het geduld daarvoor. Ik vergelijk dat genre maar met De familie Doorsnee, een radioprogramma dat ik indertijd wel heb beluisterd. Misschien heeft de film van vroeger ook wel invloed op Het Bureau gehad, want het boek is nogal filmisch geschreven, - vanuit de buitenkant. Zo druk ik mij gewoon uit. Ik kan niet over de gedachten van mensen schrijven.
Uw roman Bij nader inzien is als een televisieserie verfilmd. Zou Het Bureau tot een soap kunnen worden bewerkt? Ik zou denken van niet. Dan wordt de essentie eruit gehaald. Ik vind die gemoedsstemmingen en alles wat niet wordt geuit heel wezenlijk. Pas als een regisseur bereid is om zich daarop te richten, geef ik een eventuele verfilming een kans van slagen. Ik vrees echter dat men in de Nederlandse filmindustrie zo direct op succes uit is dat men bang voor subtiliteiten is. Bij de voorbereiding van de verfilming van Bij nader inzien heb ik geprobeerd om een paar scènes te herschrijven, maar die werden gewoon van tafel geveegd. Ik heb bij voorbeeld gezegd: ‘Ik accepteer - met tegenzin - dat de film deze vorm heeft gekregen, maar in godsnaam... die scène met het meisje op zolder dat haar borsten ontbloot, moet eruit. En die scène aan het sterfbed van Nicolien moet er ook uit.’ Die scènes heb ik onder meer herschreven. Er mag best enige erotiek worden gesuggereerd als dat meisje bij Maarten langs komt, maar ik had dat liever iets subtieler gezien. Hadden haar haren niet voorzichtig langs het hoofd van Maarten kunnen strijken op het moment dat hij het manuscript openslaat? Niet meer. Ja, dat kon niet. Nu vloekt die scène met iedere psychologie, zowel bij dat meisje als bij Maarten. Daar geloofde ik helemaal niet in. Je laat geen meisje haar borsten ontbloten bij iemand als Maarten. Als je dat wel laat gebeuren, heb je het boek niet begrepen. Een soap naar | |
[pagina 10]
| |
aanleiding van Het Bureau zou minstens zo subtiel moeten worden opgebouwd, maar welke cineast durft dat? In Het Bureau staan maar heel weinig gebeurtenissen die van belang zijn. Het gaat allemaal om een zich ontwikkelende pychologie van de karakters. Het net waarin ze verstrikt zijn geraakt, wordt langzaam aangehaald, maar nooit helemaal tot het uiterste. In dat geval zou een film naar aanleiding van Het Bureau dus over mensen gaan en niet over gebeurtenissen. Dat is natuurlijk gewoon te saai voor een soap. Ik weet niet of ik daar ooit wel toestemming voor geef. Er was plotseling een geweldige haast om het boek op de prachtige locatie van Het Bureau te verfilmen. Dat pand komt namelijk binnen afzienbare tijd leeg te staan. Ik vind zoiets echter geen argument voor een haastige beslissing. Ik heb mijn besluit over de toestemming tot de verfilming van Het Bureau tot het jaar 2000 uitgesteld. Dan zie ik wel weer verder.
[wordt vervolgd]Ga naar eindnoot1. J. Heymans (1954) is redacteur van BZZLLETIN. Hij publiceerde interviews en essays in o.m. de Revisor, de Gids en Raster. |
|