Voorwoord
‘Het taboe soap is voorgoed doorbroken.’ Dat stelde een van de redacteuren van een gerenommeerd weekblad enkele maanden geleden in een aflevering die was gewijd aan de Nederlandse soap. Zij staat in die mening niet alleen, zo lijkt het: op tv en in de schrijvende pers wordt de laatste tijd steeds vaker aandacht besteed aan het fenomeen soap. Over de populariteit van series als GTST, Onderweg Naar Morgen, As The World Turns, The Bold And The Beautiful hoeft niet veel gezegd te worden: die is ongekend groot, ook onder hoger opgeleiden. Het heeft er daarmee veel van dat de soap de zoveelste vorm van de zogenaamde low culture is, die - na de popcultuur en het beeldverhaal bijvoorbeeld - salonfähig is geworden.
Dat ook een literair blad aandacht besteedt aan het fenomeen soaps behoeft niemand te verbazen. De soap leunt immers zwaar op technieken die oorspronkelijk binnen de literatuur zijn ontwikkeld: er bestaat wat verhaaltechniek betreft maar weinig verschil tussen de feuilletons die auteurs als Dickens, Balzac of Couperus in de populaire pers lieten afdrukken en de hedendaagse televisiesoaps. Daarnaast vertoont het werk van verschillende moderne literaire auteurs wat verteltechniek of thematiek betreft bewust of onbewust een bepaalde affiniteit met de soap. Vandaar dat in dit nummer van BZZLLETIN - naast verschillende artikelen over de televisiesoap en de makers daarvan - ook aandacht wordt besteed aan het werk van zowel J.J. Voskuil als aan dat van auteurs als Herman Brusselmans of Paul Mennes.
Het artikel van Hans Dekkers oorspronkelijk geschreven voor het vorige nummer van BZZLLETIN (‘Schrijven over kunst’), vond naar het oordeel van de redactie bij nader inzien een waardiger plaats in dit nummer, gewijd aan de wederzijdse doordringing van ‘lage’ en ‘hoge’ cultuur.