| |
| |
| |
Rein Bloem
In de herhaling toont zich vergeefsheid
Don Quichot en Hans Faverey
In de poëzie van Hans Faverey komen Don Quichot en Panza ogenschijnlijk eenmaal voor. De slotreeks van Gedichten 2 bestaat uit vier lange gedichten (een uitzondering in zijn werk) en in het derde is het zover:
Quichot voor / Panza achter;
Panza voor / Quichot achter.
(Alsof) - Terwijl een fancy -
haarlint tooide Cora, 8jarige
straatdueña. ‘...wil ik dat je
goed luistert’ citaat? ‘anders
vlieg je er uit’. Alsof de tuin;
alsof het paard; alsof ik -.
‘Sommige cacteeën bezitten
zelfs vleugels die zij nooit
gebruiken’: ci - Oeff! wat doe
je nou! - Wordt niet bekend,
wordt onderbroken; bevriest. Cora,
(Alsof -) waar is Cora? (Frosting;
gelé blanc). 1 voor/1 achter
Zal Cora hen leren kennen?
De eerste twee bundels van Faverey zijn het beste om te lezen als ontwerpen, als grepen uit een zee van mogelijkheden om te zien of twee bizarre strandvondsten het kunnen uithouden op papier. Vaak maak je de dichter mee - ‘zondags overdag, in de werkweek 's avonds laat - in zijn pogingen om ervaringen, zichtbaarheden, invallen, referenties op elkaar te betrekken, liefst in tweetallen, zodanig dat er iets tot stand komt dat niet meer weg te denken is, iets waar de tijd geen vat op heeft. In het eerste gedicht van Kaap Lava gaat het om een folder die je op reis stuurt naar een niet ontgonnen gebied, waar de fantasie een purser met zijn meisje inplant. Die twee...
Driemaal valt het woord lachend, alsof de dichter, de ontwerper, de folderlezer/schrijver schik in zijn opzet heeft.
Hoe nu verder? Vóór het verzonnen tweetal hun gang te laten gaan, als het ware om een reëel beeld als springplank voor de verbeelding te beproeven, ziet de maker een vrouw voor ogen die haar haar kamt, zijn vrouw ongetwijfeld: Denk iets dat je goed kent... Herhaal het voegt hij toe, want zo zeker is hij niet van zijn zaak. Om het beeld nog meer werkelijkheidszin te geven, haalt hij er een spiegel bij, maakt hij het bijzonderder door de eerstesneeuw; het eerste riet te schrijven. Tenslotte mag ook nog een eenbes die verzwartte meedoen, waarna we weer op aarde, in huiselijke haard terugkeren en zij haar haar kamt.
Het is de strategie die Faverey van Wallace Stevens heeft afgekeken: de werkelijkheid van zijn vergankelijkheid ontdoen door er fantasie op (in) te enten:
I am the necessary angel of earth,
Since, in my sight, you see the earth again.
| |
Straatdueña
Het laatste gedicht in The Auroras of Autumn, gebaseerd notabene op een onvindbaar schilderij van Tal-Coat, voorstellende een Venetiaans sierglas omringd door boerenaardewerk! Don Quichot temidden van de landlieden, Sancho voorop.
In het derde gedicht van Kaap Lava probeert Faverey
| |
| |
de purser en zijn meisje een reëler bestaan te geven door het bekende paar apart (in wisselende posities) te confronteren met een Nederlands meisje, spelend op straat. Een straatdueña... dat is een opvallende metamorfose, want zoals we weten is een dueña in de Spaanse werkelijkheid van Cervantes een oude vrouw, die moet waken over jonge maagden, en als heks veel steekjes laat vallen.
Cora met het verbeelde (fancy) haarlint: de vertrouwde vrouw is als herboren.
Maar hoe nu verder? Wat kan hier nog bij, welke kant moet het verhaaltje op, hoe maak je het straatbeeld vertrouwder? De lapidaire dialoog is geen oplossing. Zoeken wij in de vier delen (1943) naar de gedachtenwisselingen tussen Quichot en Panza, telkens weer herhaalde confrontatie tussen verbeelding en werkelijkheid, dan vinden wij de aangehaalde zinnen niet, al zouden ze er hebben kunnen staan.
De spanning neemt toe, er wordt van alles wisselvalligs uitgeprobeerd, maar niet goedgekeurd, er ontbreekt iets aan de geplande ontmoeting. Zelfs het toevoegen van haarversiering, met naam en toenaam, mag niet helpen... Het tweetal verdwijnt uit het zicht, de dichter en zijn Cora hebben het nakijken.
In het vierde gedicht geeft Faverey zijn poging op, er zeuren nog wat kristalfamilies na, het papier wordt vertrapt. Intussen is wel de liefste (lachend) in beeld gekomen. Het is tijd (om naar bed te gaan), ook om de knorrige veerman, die vergeefs staat te wachten, tot hij iemand over de Lethe mag zetten, kan gelachen worden. Het gaat anders dan verwacht werd: Kom lief - drink je glas leeg.
| |
Aan zee
Faverey heeft het experiment met lange gedichten nooit meer herhaald, met één uitzondering, het meest poëticale gedicht dat hij schreef: ‘Gorter aan zee’ (1989). Een vertellend gedicht waarin Homerus' Nausikaä (lees voor de gelegenheid Cora) de dichter gadeslaat op het strand, waar hij zich traint op zijn serve. Maar dan wel op een onmogelijke manier: hij slaat de ballen niet langs het strand, maar tegen de zee in, hopend dat de ballen niet terug zullen komen, maar de meeste redden het niet en tenslotte loopt de atleet met een loodzwaar net vol ballen het duin op, als was hij Sisyfus. Maar Nausikaä en wij lezers zien daar geen mislukking in, want niettemin wordt juist in Gorters poëzie dit vergeefse, aan het helder strand der zee bevochten, door geen poëzie meer uitgewist.
Gorter als ridder van het vergeefse, gadegeslagen door een meisje dat haar ogen niet gelooft, maar bekeerd wordt, net zoals Sancho bij het sterfbed van zijn heer kiest voor de verbeelding: ‘en bovendien heeft Ued. toch vast wel in uw ridderboeken gelezen dat het iets doodgewoons is dat ridders elkander verslaan, en wie vandaag overwonnen is kan morgen overwinnaar zijn.’
| |
Man en dolfijn
De eerste maal dat Faverey het onvergetelijke tweetal opvoert, is in de hilarische reeks Man & dolphin / mens & dolfijn.
Een trainer in Harderwijk of waar ook ter wereld probeert een fancy-dolfijn ball te leren zeggen. Een anekdote die de dichter in een Amerikaanse folder las en hier in onze taal uitspeelt: Zeg nou eens. Hé, dolfijn. Bal, dolfijn. Bal. ‘Bal’. (Bal).
Uiteraard heeft de dolfijn hier niet van terug, het steeds maar weer opgegooide balletje kan niet in taal worden omgezet.
In deze rolbezetting is de man niemand minder dan Don Quichot en de dolfijn Sancho Panza. Maar het kan ook andersom en daarin krijgt het folder verhaal ineens een onvermoede diepgang: dolfijn is in het werk van Faverey een sleutelwoord, dat verwijst naar de mythe van Arion, de musicus die door een dolfijn op de rug werd genomen en veilig en wel op het strand gezet. Zolang die dolfijn maar voortzwemt en dat reddende werk doet, is er niets te vrezen, maar we weten sinds de laatste bundel, Het ontbrokene, wat het betekent als er geen sprake meer is van een dolfijn die voor een schip uit zwemt.
| |
Speerdrager zonder speer
Het aspekt van de herhaalde vergeefsheid, de niet aflatende poging het menselijk tij te keren, is in veel door Faverey opgevoerde personages, voornamelijk
| |
| |
kunstenaars die hij bewondert (Hercules Segers, Sapfo, Adriaen Coorte, François Couperin, Girolamo Cavazzoni, Antonio de Cabezón) de drijfveer. Ik moet vaak denken aan een gesprek tijdens de film Dichters bij Segers (met Faverey en André du Bouchet als onafscheidelijke, geridderde medewerkers):
Waarom Segers? Omdat die man het nooit opgeeft en maar doorgaat met niet bestaande, nooit geziene bergen in beeld te brengen, zijn platen in te kleuren, om te bouwen, uit te wissen enzovoorts.
Zie het gedicht dat hij toen schreef, waarin hij op het laatste moment een paarwoorden en zinnen schrapte en dát kwam in het gedicht te staan, maar wát er als probeersel was verwoord, is voor altijd uitgewist:
Rotslandschap met cheepstakelage
Wat moet de plaatsing hier
van een windmolen. Scheepstakelage
Speerdrager zonder speer.
Die windmolen staat in die ets zo diep in het dal, dat die onmogelijk wind kan vangen en het schip, afkomstig van een vroegere staat, is allang gestrand, het is vergeefs uitgevaren of in een andere zee terecht gekomen. En die speerdrager met speer heeft er ook niets te zoeken. Laten we zeggen dat we hem kennen en dat hij recht op zijn doel afgaat.
In een eerder gedicht (in de openingsreeks van Chrysanten, roeiers - trouwens ook een aardig span - te weten de Hommage à Hercules Segers... ja dat is de ware naam, hier is niets geschrapt) ziet Faverey de etser als een maker die de realiteit doorbreekt, ook al is de voorstelling zo natuurgetrouw als maar kan. Vergelijk het adagium van Wallace Stevens in zijn The man with the blue guitar: alleen door het instrument te spelen krijg je oog voor de dingen zoals ze zijn. Ofwel:
De man zei, ‘Dingen, hun natuurgetrouw,
Veranderen door mijn gitaar van blauw.
In het stadium van Chrysanten, roeiers voelt Faverey zich nog een leerling van Segers, maar het hoeft geen betoog dat hij zich snel ontwikkeld heeft tot één van de grootste Nederlandse dichters. Muziek (denk aan Arion) heeft hem daarbij goed geholpen.
Een mooi voorbeeld daarvan is het gedicht uit de reeks Hommage à François Couperin, een componist die hij vanwege zijn herhalingen en niet te hoge moeilijkheidsgraad lang niet onverdienstelijk speelde op zijn klavecimbel:
dat alle grond onder de zo
mooi kunnende draaiende burostoel
| |
Etude
Weer een etude, weer die zee van mogelijkheden, weer het huiswerk dat op vleugels moet komen; het alsof van de verbeelding en de doorbraak in de werkelijkheid die daarvoor nodig is.
| |
| |
In muziek kan dat zonder dat er betekenis aan te pas komt. Taal is weerbarstiger en met louter vocalises kom je er niet.
Cervantes: La letra con sangre entra (De geestrijke ridder Don Quichot van de Mancha, vierde deel, p. 1) in de vertaling van Werumeus Buning het ABC gaat er alleen met de plak in en in de Aanteekeningen verklaard als de letter gaat er met bloed in.
Kaap Lava, het eerste lange gedicht (dat eigenlijk niet als vier gedichten is gepland, maar als één) begint niet voor niets met de terugkeer van de vampier; traagste schijnbewegingen; een metalige bijsmaak. Het leven moet worden leeggezogen vóór het op papier bloedmooi kan worden.
Als dat niet als stromende muziek voorhanden is, dan kan een rivier daarvoor zorgen, het water waar je telkens voorstaat, waaraan je ligt, in de hoop dat het je tijd nog niet is, alsof het pantha rei ook voor de mens mogelijk is.
Rivier met bloedingstijd, een reeks van vier gedichten, brengt de fictieve samenval van dood en leven onder woorden:
Moest het zijn dat deze hier
daar is gaan liggen om zijn
kunnen laten, en die papaver
tot op de bodem uit te putten
al maar door zachtjes blaast,
al maar door, alsof iemand
zich iets influistert; zich inspant,
iets influistert, en niet toegeeft.
De kunstenaar (musicus, schilder, dichter) heeft daar altijd het alsof voor nodig. Stevens stelt in zijn essay The noble rider and the sound of words onder andere Don Quichot ten voorbeeld: ‘Cervantes sought to set right the balance between the imagination and reality.’ Naar dat hachelijk evenwicht is Faverey op zoek, beurtelings als Don Quichot en Sancho Panza, nu eens de een voor, dan de ander.
Ook een reële confrontatie kan de verhoopte/wanhopige doorbraak tot stand brengen. Zo is de ongetwijfeld bestaande koeiehoedster die stroomopwaarts langs de (Joegoslavische) rivier zingend opkomt in de taal ter plaatse een muze van hoog gehalte gelijk de dito gebogen grijze vrouw (die in de reeks ‘Persephone, herrezen’ in de bundel Tegen het vergeten de rol van Demeter speelt) die onder de littekens zit, het souvenir dat een achtarm haar liet, een noodzakelijke engel die doodgewoon het voorbeeld geeft: dezelfde weigering, dagelijks herhaald, zich te laten sterven.
Tenslotte is zelfs de man, die in de laatste reeks van Faverey optreedt zonder verlangen, uitgeblust, een gieter in de hand, op sterven na dood, nog een opleving waardig:
die de zon even doet doorbreken;
vergeten, zo lijkt het, de roerloze
granieten zee onder zijn voeten,
opgestaan uit één van zijn duizend
doden; een man in zijn tuin,
Er is geen zee van mogelijkheden meer, het spel is uit, maar nog één keer breekt de zon door en lijkt het bestaande nog bescherming te bieden.
Don Quichot vlak voor zijn dood: in de nesten van het vorig jaar zijn dit jaar geen vogels meer.
| |
Einde verhaal
Hans Faverey heeft naar eigen zeggen Cervantes' onsterfelijk meesterwerk zeven maal, woord voor woord, gelezen. Het was zijn lievelingsboek, het enige dat hij naar zijn vakantie-eiland S̃ipan meenam en naar welk denkbeeldig eiland ook.
Welke passage zou het meest op zijn lijf geschreven zijn?
Ik hou het op het eindeloze verhaal van Sancho Panza in het Eerste deel dat zo begint:
| |
| |
Alevenwel zal ik mijn best doen UEd. een verhaal te vertellen, dat als ik het tot een goed einde breng en de draad mij niet ontschiet, het beste vertelsel is dat ik ken; en luistert UEd. dan maar eens goed...’
Zou dat citaat de aanleiding zijn geweest voor ‘... wil ik dat je goed luistert?’ in het lange gedicht ‘Kaap Lava’?
Ik weet het niet en lees verder:
UEd moet weten mijnheer, dat de menschen vroeger hun verhalen niet zomaar begonnen; nee, er is een wijze spreuk die luidde! en het kwaad voor hem die het zoekt... en dat past hier zoo precies als een ring aan een vinger om te bewijzen dat UEd. zich kalm moet houden en nergens geen kwaad gaan zoeken maar samen met mij langs een anderen weg terugkeeren, want niemand dwingt ons toch juist dezen weg te nemen waar ons zooveel verschrikkelijks wacht.
Hier komt Don Quichot vanzelfsprekend tussenbeide; Ga voort met je verhaal en laat de rest maar aan mij over. De Ridder van de droevige figuur onderbreekt nadien nog een aantal malen Sancho's verhaal, bekritiseert de talloze herhalingen, maar gaandeweg raakt hij erin gevolveerd. Het gaat over een geitenhoeder, die aan een rivier komt die buiten haar oevers is getreden. Wat te doen?
‘Hij keek nog maar eens goed rond, en hij zag een visscherman die naast een bootje stond, zoo klein dat er maar één man en één geit ingingen. Desalniettemin sprak hij den man aan en kwam overeen dat hij hem en de driehonderd die hij bij zich had zou overvaren. De visscher stapte in het bootje en zette een geit over; toen kwam hij weer terug en zette weer een geit over. UEd. moet onthouden hoeveel geiten de visscherman overzet, want als er één mankeert is het verhaal uit, en er valt geen woord meer te vertellen. Om dan verder te gaan, u moet weten dat de aanlegplaats aan den overkant glad en glibberig was en dat het een heelen tijd duurde eer de visscher over en weerwas; maar toch kwam hij terug om een geit te halen, en nog een, en nog een.’
‘Laten we maar zeggen dat hij ze allemaal overzette en vaar niet zoo heen en weer, want dan krijg je ze nog in geen jaar over.’
‘Hoeveel zijn er al over?’
‘Hoe moet ik dat weten, voor den duivel?’
‘En ik heb u nog zoo gezegd dat u den tel niet kwijt mocht raken; nou is het vertelsel uit, zowaar ik leef; want nou kan het niet verder.’
Hoe de luisteraar ook tegensputtert, de verteller is niet meer aan de gang te krijgen.
‘Afgeloopen, als met mijn moeder zaliger’ zegt Sancho.
‘Wel je hebt me daar een van de origineelste verhalen verteld die ooit iemand verzonnen heeft, daargelaten of het echt gebeurd is of niet; en dat bovendien met een manier van vertellen en er een eind aan te maken zooals ik het nooit van mijn leven meer hooren zal.’
Natuurlijk is dat ironie, dubbele zelfs, want het is een oud verhaal, bijvoorbeeld te vinden in een Aesopus-verzameling uit de vijftiende eeuw. Maar de lezer van dit verhaal is niet partijdig, hij is Don Quichot en Sancho Panza in eenendezelfde persoon. Oneinde verhaal, zegt hij/zij in zijn moerstaal en bedenkt, zonder dat men in slaap valt, de visser met zijn geit blijft oversteken, niemand weet hoe lang, elk telmechnisme is uitgeschakeld en daarmee de kloktijd. Dit zou geen jaar, maar eeuwig kunnen duren... tot de veerman er genoeg van krijgt.
Rein Bloem (1932) is dichter. Hij publiceerde o.m. Van de aarde (1982) en Zulke scheuten, zulke tronk (1989). In september verschijnt de dichtbundel De troost van de pelgrim bij uitgeverij Querido.
|
|