Voorwoord
Over de aard en inrichting van het Nederlandse landschap wordt de laatste decennia in toenemende mate gediscussiëerd. Op het eerste gezicht lijken de posities in dergelijke discussies duidelijk bepaald: ‘natuurbeschermers’ komen op voor de natuur; die wordt bedreigd door de gecombineerde belangen van commercie en industrie. Vaak wordt daarbij gemakkelijk voorbijgegaan aan de vraag om welke natuur het feitelijk gaat. En soms vinden partijen met ogenschijnlijk tegenstrijdige belangen zich onverwacht in hetzelfde kamp terug. In dit nummer voert een bont gezelschap van dichters, filosofen en historici het woord over cultuur en natuur, over groene harten en blauwe kamers, over het eufemistisch taalgebruik van bestuurders, milieu-freaks, landschapsarchitecten en ‘natuurontwikkelaars’; over, kortom, het verdwijnen en weer verschijnen van ‘natuur’.