J. Heymans
De avonturen van mijnheer Donselaer
Enkele opmerkingen bij een stripverhaal van Charlotte Mutsaers
Toen Charlotte Mutsaers met Het circus van de geest (1983) debuteerde, was nog niet duidelijk hoe deze bundel met emblemata moest worden opgevat. Was dit boek een literair tussendoortje van een beeldend kunstenares of het debuut van een schrijfster? Na deze uitgave van zevenentwintig ‘sinnepoppen’, zinnebeeldige tekeningen met een verklarend rijm, publiceerde Mutsaers een verhalenbundel, twee beeldverhalen, drie essaybundels en de hoogst originele roman Rachels rokje (1994). Kortom, er bleek zich een schrijfster van formaat te hebben aangediend. In 1990 koos de schilderes Mutsaers, nadat zij in een droom te horen had gekregen: ‘Write, little inkfish’, definitief voor het schrijven. Het was haar onmogelijk geworden om wat zij aanduidt als haar belevingswereld nog adequaat in beelden om te zetten.
Mutsaers' ontwikkeling van beeldend kunstenares tot schrijfster valt in zekere zin af te lezen aan de volgorde van Het circus van de geest en haar twee beeldverhalen. In Mijnheer Donselaer zoekt een vrouw (1986) worden de emblemata uit haar debuut uitgebreid tot veertig stripjes van acht plaatjes. Hanegeschrei (1988) is een handgeschreven en geïllustreerd verhaal op rijm. Met andere woorden, in deze beide boeken verschijnt het beeldverhaal op een verschillende wijze. Bovendien sluit Hanegeschrei, alleen al wat betreft de titel, nauw aan bij de rijkelijk met foto's, tekeningen en wat dies meer zij verluchte essaybundels Hazepeper (1985), Kersebloed (1990) en Paardejam (1996) - mooie, vreemde en tevens samenhangende titels waarmee Mutsaers, ook in geval van herdruk, impliciet tegen de spellingshervorming protesteert.
Hoewel Het circus van de geest, Mijnheer Donselaer zoekt een vrouw en Hanegeschrei een sterk beeldende inslag hebben, sluiten ze toch naadloos aan op de rest van Mutsaers' literaire oeuvre; dat vormt dan ook één groot geheel. Hoe de draden in deze kluwen verknoopt zijn geraakt moge bijvoorbeeld blijken uit de opsomming van de thema's die Rachel Stottermaus, het hoofdpersonage van Rachels rokje, en haar geliefde Douglas Distelvink in hun tweeënzestig telefoongesprekken te berde brengen. Onder dit alles: het liedje uit La Nausée (1938) van Jean-Paul Sartre en de lauwe ontvangst van het dichtwerk van Erich Mühsam in Nederland. Deze beide onderwerpen verwijzen min of meer terug naar Mijnheer Donselaer zoekt een vrouw. Zo is het motto van dit stripverhaal aan het werk van Mühsam ontleend:
Es stand ein Mann am Siegestor,
der an ein Weib sein Herz verlor.
Schaut sich nach ihr die Augen aus,
in Händen einen Blumenstrauss.
Zwar ist dies Nichts Besunderes.
Ich aber - ich bewunder es.
En het is weliswaar niet de oude ragtime ‘Some of these days’ - het lied dat herhaaldelijk opklinkt in het stamcafé van Antoine Roquentin, het hoofdpersonage in Walging - maar Sartre zelf die een rol speelt in Mijnheer Donselaer zoekt een vrouw. In deze aflevering, de zeventiende, worden enige historische liefdesparen tegen de vrouwloze Donselaer afgezet: Sartre en De Beauvoir, Jezus en Maria, de Dood en het Meisje... Op het tweede plaatje zit Sartre in café Flore te oreren tegen een De Beauvoir die trouwens verdacht veel op Mutsaers lijkt. Misschien heeft hij het wel over het begrip avontuur, zoals hij dat in Walging heeft omschreven. Een avontuur is, aldus Sartre, gestructureerde tijd, afgebakend door een begin en een abrupt einde. ‘Een duidelijk begin dat zich aandient als het geschal van een trompet, of als de eerste noten van een jazz-melodietje, een begin dat plotseling komt, dat een einde maakt aan de verveling en de duur van iets afbakent. [...] Alles heeft een begin en een einde: een avontuur kun je niet laten duren zolang als je wilt. Het heeft alleen betekenis door zijn dood’. Naar dat einde word je in een avontuur meegesleurd. Deze op-