| |
| |
| |
August Hans den Boef
Geld in de hoofdrol, of natuurbehoud versus economische groei
De Bovenbaasverhalen van Marten Toonder
Ik hield van Bommel in dezelfde tijd dat ik idolaat was van Gerard Kornelis van het Reve, Godfried Bomans en Havank. Dat had te maken met mijn voorkeur voor een bepaalde stijl. Nader tot u, Kopstukken, N.V. Mateor, De tijwisselaar. Wat later bleek deze liefde voor Bommel zijn voordelen op te leveren toen de Toonderstrip salonfähig werd onder intellectuelen. Opvallend was de kritische benadering van het fenomeen. Je mocht zelfs de fouten van Toonder onder ogen zien. Dat Bommelstein helemaal niet het stamslot van de Bommels is, maar de Drakenburcht die de vreemdeling Bommel ooit van de markies van Muizenis heeft overgenomen. Dat Heer Ollie al tientallen malen door Super en Hieper bedonderd is, maar telkens weer argeloos van Supers diensten gebruik maakt. En dat eigenlijk veel van die verhalen op elkaar lijken.
Met elk nieuw verhaal wordt ook de wereld van Bommel weer opnieuw geboren, vandaar het gebrek aan geheugen dat Bommel, maar ook andere personages vertonen. Vrijwel elk nieuw Bommelverhaal is een rituele herhaling van een vorig. Alle protagonisten en de meeste antagonisten staan vast, inclusief hun handelingen. Het mechanisme van het verhaal wordt altijd op dezelfde manier in gang gebracht. Een figuur of een voorwerp van buiten de Bommelwereld ontregelt de bestaande orde. Bommel wordt hiervan het slachtoffer of probeert de verstoring te bestrijden, beide met desastreuze gevolgen. Tenslotte wordt de orde hersteld, meestal via een list van Tom Poes. De cirkel is gesloten met Het Einde van Eindeloos (1986), waarna een herhaling van het ritueel letterlijk onmogelijk is gemaakt: Bommel, de drijvende kracht van het verhaal, is getrouwd met zijn buurvrouw Anne Marie Doddel en zijn jonge vriend Tom Poes is de wijde wereld ingetrokken. Geen paardenmiddel overigens om een eind aan een serie te maken; het is jammer dat in dit artikel de ruimte ontbreekt om te laten zien dat Toonder dit huwelijk in de loop van de tijd zorgvuldig heeft voorbereid.
De laatste vaste antagonisten die Toonder in zijn menagerie heeft opgenomen, zijn de bovenbazen, in het bijzonder hun Stellvertreter secretaris/directeur Steenbreek (deze ‘meneer’ komt in alle twaalf verhalen voor) en de officieuze baas-bovenbaas Amos W. Steinhacker (in negen). De frequentie waarmee de bovenbazen in de verhalen opduiken, neemt gestaag toe. Zo komen ze in elk van de laatste drie verhalen voor. Hoe belangrijk ze zijn, valt af te leiden uit het feit dat De boppebazen een van de drie Bommelverhalen is, die je in het Fries kunt aanschaffen en dat er een Duitse vertaling bestaat: Die Úberdirektoren. Helaas zijn er weinig inhoudelijke verwijzingen naar de belangrijke rol die de bovenbazen in de Bommelwereld spelen. Ze geven die wereld een kader dat deze daarvoor niet bevatte: realistischer, actueler en minder sprookjesachtig.
De consequentie is dat de rol van een aantal vaste antagonisten hierdoor enigszins is veranderd. Het meest opvallend is dat bij de hoogleraar Joachim Sickbock (wiens professoraat volgens ambtenaar eerste klas Dorknoper buitenlands is en geenzins vaststaat). Sickbock is een personage dat al in de oertijd van de Tom-Poesverhalen voorkomt (hij werd geïntroduceerd in 1941!). Aanvankelijk is hij een criminele geleerde, geheel conform het cliché van de mad professor die de wereld wil veroveren. In een ander verhaal kan hij echter desondanks een overheidsopdracht voor de gemeente Rommeldam vervullen. Sinds het optreden van de bovenbazen is hij een free lancer die voornamelijk in dienst van het particulier initiatief werkt. Het enige wat hem hierbij drijft, is de kans om met het verdiende geld zijn eigen grensverleggend onderzoek te financieren. Een tragische figuur bijna.
Een duidelijk voorbeeld van het geleidelijk meer realistische karakter van de personages is AWS. Tot in zijn uiterlijk van opgeblazen kikker doet hij sterk denken aan oliekoning Poene Beurskraker uit het verhaal De windhandel (1959), maar zijn persoonlijkheid heeft veel meer dimensies.
| |
| |
| |
De bovenbazen
Een handjevol captains of industry doodt de tijd door in monsterachtige villa's met elkaar aandelen te ruilen. Deze bovenbazen houden zich uitsluitend bezig met grote zaken: in De zelfkant (1983) ontdekt Tom Poes dat Bommel de aandelen van een of andere fabriek bezit, maar dat maakt hem kennelijk nog niet tot een van hen. In hun ongebreidelde winstbejag offeren ze de natuur op aan rammelende nieuwbouw en stinkende fabrieken die nutteloze producten maken. De Rommeldamse overheid verleent hen desgevraagd blindelings faciliteiten en vergunningen. Oppermachtig zijn ze niet; mopperend leggen ze zich erbij neer wanneer een concurrent hen te vlug af is bij het aanvragen van een vergunning en ze hebben ontzag voor vreemde mogendheden die de oliekraan kunnen dichtdraaien.
Wie zijn ze? Allereerst Amos W. Steinhacker (in olie en ritssluitingen) met zijn secreataris Steenbreek. Verder Nahum Grind (motoren), Odin Salamander (kachelkoning), Basil Horrorkitsj (Verenigde Plastics), Leverol (smeerselkeizer) en Benedictus G. Richel (aardgas). Toonder onthult niet welke naam zich achter de initialen - want daarmee worden de bovenbazen het liefst aangesproken - AM verschuilt en van twee andere bovenbazen vernemen we helemaal niets.
Het is evenmin mogelijk alle bovenbazen aan een afbeelding te koppelen. AWS een kikker, NG heeft iets aapachtigs, BH is een reuzensalamander en BGR een klein knaagdier, maar het is niet mogelijk om OS en Leverol te identificeren. Het uiterlijk van de overigen: een groot hoefdier, een middelgroot varken, een middelgrote gier, een forse krokodil en een kleine Joostachtige hond. Sommige bovenbazen veranderen van uiterlijk. Zo blijkt het hondje op een volgend plaatje groter en walrusachtiger. Basil Horrorkitsj, de salamander, is in De slijtmijt (1970) opeens de krokodil en verandert na deze metamorfose van amfibie tot reptiel in De zonnige kijk (1976) ook nog eens van naam: ‘staalkoning Siluur Krok’. Van een van de twee anonieme bovenbazen vernemen we in dit verhaal de naam: Asaph Kilkril (AK, helaas niet AM).
Zo'n transfer van plastic naar staal is overigens niet ongebruikelijk bij bovenbazen. En even conform de werkelijkheid is het feit dat zij topfuncties in het bankwezen vervullen.
De verhalen waarin zij voorkomen, zijn:
1. | De bovenbazen MA 104, 1963-1964 |
2. | De slijtmijt MV 132, 1970 |
3. | De ombrenger MA 137, 1971 |
4. | De Hopsa's MV 147, 1974 |
5. | De zonnige kijk MA 155, 1976 |
6. | De denktank MA 159, 1977 |
7. | De geweldige wiswassen MA 161, 1978 |
8. | De minionen MA 87, 1980 |
9. | Het ontsollen MA 170, 1982 |
10. | De vergelder MA 175, 1984 |
11. | Het Bommel-verschiet MA 176, 1985-1985 |
12. | Het Einde van Eindeloos MA 177, 1986 |
| |
Alles is dood
Wat zijn de bovenbazen precies? Toonder ontdoet hen van identificeerbare parafernalia als echtgenotes of kroost. Ze lijden aan een pure geldhonger, zijn zeer behoudzuchtig en hebben plutocratische ideeën
| |
| |
over de samenleving. De mooie praatjes die captains of industry, hun Steenbreken of Ben Knapens in onze werkelijkheid plegen af te steken om hun ware ambities te verbergen, ontbreken.
Aan het begin van het verhaal De bovenbazen verveelt AWS zich en voegt hij NG toe: ‘We hebben hier met z'n negenen Alles al en hoe we ook ruilen, er komt toch niets meer bij!’ Wanneer er een tiende bovenbaas bijkomt, zou dat wel eens leven in de brouwerij kunnen brengen. AWS heeft al iemand op het oog, want een lampje in zijn controlekamer knippert alarmerend. ‘Een of andere rentenier’, meent AWS. De lezer (en niet eens de meest oplettende) vermoedt al dat de beoogde tiende bovenbaas niemand minder is dan Olivier B. Bommel. Tegelijkertijd weet hij dat een heer van stand ongeschikt voor deze rol zal zijn. Tekenend voor zijn uitzonderingspositie is dat Bommel zijn kasteel niet zal verlaten om bij de andere bovenbazen in de Gouden Bergen te wonen.
De ontmoeting tussen AWS en Bommel laat ook direct het verschil zien tussen een heer en een topindustrieel:
AWS: ‘Ik ben Steinhacker [...] President van de Aard-Bank. Gefeliciteerd, mijn jongen! Door je laatste zaak behoor je bij de bovenste tien.’
OBB: ‘Mijn laatste zaak? [...] Ik doe geen zaken, hoor. Ik ben een heer van stand!’
AWS: ‘Haha, heel goed! [...] Ik bedoel je laatste manipulatie, OBB! Uitstekend! Door je ragfijn spel ben je nu één van ons.’
In de orde van de bovenbazen, die nog minder flexibel is dan de orde van Bommel, zal de heer van stand voortaan het imago van ragfijne manipulator blijven houden: het doet er niet toe wat voor fouten, domheden of blunders hij ook begaat.
AWS neemt het nieuwe financiële genie onder zijn hoede en licht hem de bovenbazen-voorschriften toe: ‘Geef nooit geld weg. Zeg altijd dat je zóveel verplichtingen hebt, dat er niet meer af kan. Werk slijtage in de hand, want dat bevordert de produktie. Bevorder de verveling; dat schept behoefte aan nieuwe dingen. Roei de natuur uit, want natuur is onze grootste vijand. Die vernieuwt zichzelf, voel je wel?’
Bommel krijgt een pakje aandelen (alle DDT) en AWS waarschuwt hem: ‘Ga niet met minvermogenden om!’ Nadat Bommel met een spuitvliegtuig behalve schadelijke kevers ook hun nuttige bestrijders heeft laten doden - ‘Alles is dood!’ roept Pee Pastinakel uit - besluit hij om de laatste kunstmatig te produceren. Dat wordt een fiasco: hij verspilt twee miljard florijnen aan elektronische spinnen. AWS zorgt dat de DDT door een fusie wordt gesaneerd (ten koste van de aandelen van kleine spaarders als Bommels bediende Joost). Als Bommel het energiesyndicaat krijgt en solium wint door het vernietigen van bossen, komt hij in conflict met zijn geweten. Vervolgens probeert hij het overenigbare te verzoenen: de doelstellingen van de bovenbazen met die van Pee Pastinakel en Kwetal de breinbaas: economische groei versus natuurbehoud. De boodschap aan het slot van De bovenbazen - de epiloog na de maaltijd - is overigens dat er al weer leven in de nieuwe woestijn zit. De natuur wint het uiteindelijk toch.
Toonders ideeën over het milieu zijn voor de jaren zestig bijzonder progressief (al in De doorluchtigheid uit 1974 noemt hij het broeikaseffect!). Zo heeft hij het over insecten die immuun zijn voor DDT en geeft hij aan dat kevers beter te bestrijden zijn door natuurlijke middelen. Zijn kritiek op de topindustriëlen liegt er evenmin om. Hij de sanering ten koste van de kleine spaarders, de desinteresse in hun lot van AWS en het verblinde enthousiasme van professor Zbygniew Prlwytzkofskivoor de soliumwinning. Toonder heeft zijn kritiek ook expliciet in de handeling verwerkt. Wanneer AWS een loonronde heeft ingezet om OBB te treffen, laat zijn schepper hem zeggen: ‘We halen het wel weer uit de consument’. En commissaris Bulle Bas dreigt stereotiep op een vermeende misstap van Bommel te reageren, maar hij corrigeert zichzelf razendsnel: ‘Nu je het zegt... die zou er achter kunnen zitten; net iets voor hem. Maar nee, OBB is een bovenbaas en die doet zoiets niet...’
De zwaarste kritiek (die als voorbeeld ontbreekt bij de inleiding van Rob Godthelp uit 1973) is dat de bovenbazen niet terugschrikken voor moord. De Stichting tot Dienstverlening voor Bovenbazen levert niet alleen huispersoneel en agent-provocateurs bij stakingen, maar ook een stel gorilla's die in opdracht van Steenbreek de breinbaas Kwetal moeten liquide- | |
| |
ren omdat die het perpetuum mobile heeft uitgevonden.
| |
Slijtage
Even leek het erop dat AWS hetzelfde lot zou ondergaan als Poene Beurskraker - een passant in de Bommelwereld die in een volgend verhaal weer verdrongen werd door interessanter personages als Vlijmen Fileer, Pastuiven Verkwil, Lieven Brekel, Plep Labberdaan, Tibor Tuk, Ibbele Zweder of de Grote Barribal. Pas in 1970 duiken de bovenbazen weer op. De slijtmijt is misschien wel het meest typerende van de twaalf bovenbaasverhalen. De bovenbazen staan voor een crisis: er wordt niet genoeg versleten en hun motto is nu eenmaal ‘Werk slijtage in de hand’. Dat verandert snel wanneer Bommel de petrofagen Memel Parduin en Maaike Prut met al hun kindertjes meeneemt naar Rommeldam. Kwetal had hen gekweekt opdat zij allerlei kunstmatige materialen zouden opruimen en van deze taak kwijten ze zich zo nijver dat de bovenbazen in de problemen raken. Ze schakelen daarom over op hout en andere natuurproducten (waar de ouderwetse Bommel van houdt). Helaas moeten daarvoor de Duizend Grote Grenen worden omgehakt.
Voor degene die De slijtmijt direct na De bovenbazen leest, zonder de achtentwintig tussenliggende avonturen, is het hoogstmerkwaardig dat Bommel en Steenbreek elkaar niet herkennen. Bommel blijkt weinig geleerd te hebben van zijn eerdere ervaringen met de bovenbazen: ‘Als ik met die lieden zaken doe, hoor ik weer bij de bovenste tien,’ mijmert hij tegenover Tom Poes. Het lukt hem niet: wanneer AWS van professor Prlwytzkofski de oorzaak van de verontrustende slijtage verneemt, laat hij zijn disgenoot Bommel op ruwe wijze het huis uitgooien.
Het verschil tussen heer en bovenbaas wordt nadrukkelijker gesymboliseerd dan in het eerste verhaal. Ook AWS zit aan de slotmaaltijd aan - Bommel is niet rancuneus - en de bovenbaas mediteert over het adagium van de gastheer dat geld niet gelukkig maakt. De bovenbazen zijn geen verwisselbare typen: zij vertegenwoordigen een maatschappij model dat Toonder in de Bommelwereld heeft ingevoerd. Dat betekent ook dat ze niet meer object van het verhaal behoeven te zijn, maar samen met andere vaste antagonisten voor de stoffering zorgen. In het verhaal De pijpleider (1971) wordt bijvoorbeeld alleen naar de bovenbazen verwezen, via ‘meester Kaaiman, die de Bovenste Tien vertegenwoordigde’. In de verhalen waarin zij wel optreden, behoren de driftkikker AWS en de droge, kille bureaucraat Steenbreek voortaan tot de galerie van vaste figuren.
In De ombrenger (1971) gaat het om de vaste antagonist Sickbock. De geleerde heeft een procédé bedacht waarmee hij ‘Om’ aan de lucht kan onttrekken: ‘Het is de oerstof, die alles doordringt, en ik ben er in geslaagd deze op eenvoudige wijze uit de lucht te halen.’ Sickbock meent hiermee een milieuvriendelijke energiebron te hebben gevonden. Voor Bommel maakt hij een Om-stofzuiger en een Om-auto, voor hij zich laat wegkopen door Steenbreek. Nu de bovenbazen de beschikking hebben over Om willen ze dat heel de samenleving overschakeld op deze nieuwe energiebron. Er is echter één groot nadeel: het ontrekken van Om aan de lucht veroorzaakt een gruwelijke hoofdpijn bij de bevolking. Hierdoor wordt er steeds minder gewerkt en begint de samenleving te verloederen. Drs Zielknijper - de enige werkelijk demonische geleerde in de latere Bommelverhalen - heeft echter een programma ontwikkeld om de inwoners van Rommeldam aan het onaangename bijverschijnsel aan te passen.
Maar Bommel brengt redding. Volgens ambtenaar Dorknoper heeft hij als enige een vergunning voor het onttrekken van Om aan de lucht. En net als Bommel dat met de soliumwinning deed, zet hij het project stop dat slechts koppijn en lelijke autootjes oplevert. Dit tot groot genoegen van zijn buurman de markies: ‘De capriolen van deze eh... Bommel lijken me niet ongunstig voor de behoudende belegger.’ Ondanks zijn grote ongenoegen legt bovenbaas AWS zich neer bij een ambtelijke beslissing!
| |
Eerst wij, en dan de regering
In het volgende bovenbaasverhaal, De Hopsa's (1974) beweegt Toonder zich in een bekend schema: door een toeval ondekken Bommel en Poes een paradijselijk gebied waar de zon altijd schijnt, de natuur fraai is en het bestaan louter bestaat uit eten en drin- | |
| |
ken en vrolijk zijn. Aldus de bewoners, de Hopsa's, die in water baden, waardoor dat een bijzonder verkwikkende werking krijgt; zelfs Bulle Bas en Dorknoper ontkomen niet aan de betovering. Steenbreek krijgt er lucht van en neemt een watermonster dat hij door Prlwytzkofski laat onderzoeken. Het resultaat is positief en Steenbreek keert terug, nu vergezeld van AWS zelf (die Bommel niet meer met ‘jongen’ aanspreekt, maar met ‘u’). De bovenbaas wil het water exploiteren, maar daarvoor proberen Bommel en Tom Poes een stokje te steken. Helaas verklapt Bommel in een café de geheime ingang van het paradijsje aan Bul Super. Die ziet zaken en organiseert uitstapjes naar het Hopsa-gebied. Zijn toeristen vernielen de natuur, smijten met afval en produceren radiolawaai. Ze maken echter kennis met de nietsontziende bovenbazenpolitie (deze keer grote vechthonden), want de kleine ondernemer moet het nu eenmaal altijd afleggen tegen de Bovenste Tien. Op haar beurt krijgt de bovenbazenpolitie van commissaris Bas het bevel het Hopsa-gebied te verlaten omdat het niet onder de jurisdictie van Rommeldam valt. Onder welke jurisdictie dan wel? AWS is bang dat het om een mogendheid gaat die de oliekraan kan dichtdraaien en geeft Steenbreek opdracht zich bij het politiebevel neer te leggen.
De macht van AWS heeft kennelijk zijn grenzen. Dat is ook het antwoord op de vraag die ik mij stelde bij het lezen van De Grote Onthaler (1977). Het personage uit de titel van dit verhaal is een soort steenrijke sheik die mensen naar zijn landgoed laat lokken en vervolgens aan allerlei spelletjes onderwerpt, onzichtbaar boven hen zwevend (deze Grote Onthaler verwijst natuurlijk ook naar een bepaald godsidee). De grond voor deze privéspeeltuin kreeg hij persoonlijk toegewezen van burgemeester Dickerdack, altijd bereid om Rommeldam op te stoten in de vaart der volkeren. Daarover hadden de bovenbazen kennelijk niets te zeggen; evenmin over het toewijzen van grond aan de machtige buitenlanders en hun Aartscolemoon in De doorluchtigheid (1974).
Een variant op De ombrenger lijkt het verhaal De zonnige kijk (1976). Als spin-off van een mislukt experiment heeft Sickbock de beschikking gekregen over gekleurd glas, waarvan hij een bril maakt die alles veel rooskleuriger voorstelt. Hij krijgt Bommel zover dat deze in een goudfabriek investeert, een dekmantel voor Sickbocks grensverleggende onderzoekingen. Door de roze bril misleid, ziet Bommel in de door Sickbock geverfde stenen goudstaven en op dezelfde wijze leidt de professor de goudkundige Aurelius Lurx om de tuin. Bommel levert zijn ‘goud’ aan de Rommeldamse bank, maar Prlwytzkofski ontdekt de fraude. Bommel moet opdraaien voor de geldelijke tegenwaarde van het goud, waardoor hij zijn kasteel kwijtraakt. Gelukkig kan hij de rechten van de brillen aan de bovenbazen verkopen en op de veiling Bommelstein zelf terugkopen.
We krijgen in De zonnige kijk wat meer gegevens over de bovenbazen. Ze blijken hoogstbezorgde open brieven aan de regering te schrijven over de inflatie. En jawel, zowaar herkennen eindelijk Steenbreek en OBB elkaar, bij hun vijfde confrontatie. De heer van stand dineert weer ten huize van AWS, maar hij wordt deze keer iets vriendelijker weggestuurd. AWS stelt voor de bovenste Tien aan te vullen tot de Raad van Elf met Bommel als voorzitter. Het carnavalskarakter van de naam maakt de lezer al snel wantrouwend. Bovendien weet hij uit het eerste verhaal dat er maar negen bovenbazen zijn! Voor het eerst sinds De bovenbazen krijgen we weer een gepeperde uitspraak van AWS: ‘Eerst wij, en dan de regering’.
| |
Zwarte kunst
De denktank (1977) is eveneens een variant op eerdere verhalen. Sickbock gaat naar de bovenbazen met het volgende idee: je maakt mensen boos en tapt de vrijgekomen energie af voor eigen gebruik. De bovenbazen zijn geïnteresseerd en geven de professor een klein laboratorium. Bommel is - ondanks Steen-breeks bezwaren - de eerste proefpersoon; uitermate geschikt omdat hij toch al negatief was gepreoccupeerd door een geschil met markies De Canteclaer over het eigendom van een heuvel met oude stenen. Juist op deze heuvel wordt voor Sickbock een gebouw neergezet dat eerst wordt gebruikt als stadskantoor, vervolgens als bejaardentehuis en ten slotte als voetbalstadion. Dan ontploft het, maar niet door de gezamenlijke energie van het voetbalpubliek.
Een ander vast personage namelijk, de tovenaar Hocus Pas, had bij die oude stenen een pentagram gete- | |
| |
kend om krachten op te roepen. ‘Folio XY 666’ is dan ook de kadastrale aanduiding waarop het eigendom - uiteraard van Bommel die genereus een oude steen aan de markies schenkt - vastligt. Het zijn deze krachten die de denktank laten exploderen. Tekenend voor het oeuvre van Toonder is dat de wereld van de magie en die van de bovenbazen elkaar niet uitsluiten.
Niet Sickbock doet in De geweldige wiswassen (1978) de uitvinding die het verhaal op gang brengt, maar de gevorderde student Alexander Pieps, assistent van professor Prlwytzkofski. Tegen de orders van zijn werkgever in gebruikt de kleine, linkse Pieps bij het vervaardigen van kunstmest chinasalpeter en mini-fosfaat in plaats van chilisalpeter en superfosfaat. Zijn mengsel laat een onaanzienlijk onkruid zeer snel groeien en Pieps denkt dat hij hiermee het honger-probleem heeft opgelost.
Bij de idealist Bommel vindt Pieps wel gehoor nadat tot zijn woede de Internationale Inmaak Industrie, in casu Steenbreek, niet in zijn product blijkt geïnteresseerd, omdat daardoor de conservenaandelen zouden kelderen. Daarentegen zet Steenbreek de schietgrage ‘executives’ Zoch en Ugh Zababel op Bommel en Pieps. Die vluchten op het schip de Albatros van kapitein Walrus. Hun expeditie geeft Toonder verschillende mogelijkheden tot politiek commentaar. Einddoel van de Albatros is Onkstock, waarvan telkens wordt benadrukt dat de haven in een ‘veilig land’ ligt, maar het gaat om een gesloten militaire dictatuur. Het échec van de ontwikkelingshulp van Pieps en Bommel blijkt op het eiland Pica, waar de bevolking leeft van de voedzame vruchten van broodbomen (waarvan de gehele voorraad in één keer door Heer Ollie wordt opgegeten). Het volkje wordt echter zwaar ziek van Pieps wiswassen.
Met De geweldige wiswassen benadrukt Toonder ook de nietsontziende handelswijze van de bovenbazen. Het eiland Pica moet op instigatie van AWS zelfs met man en muis worden vernietigd.
Dat het slechte geheugen geen trekje van Bommel is, maar inherent aan de wereld van Toonder, illustreert deze door de bovenbazen - niet alleen in de haute finance is een perfect geheugen cruciaal - telkens weer in zee te laten gaan met Sickbock. Ze zouden beter moeten weten. Toch hebben ze in De minionen (1980) de professor een tijdmachine laten bouwen. De proefpersoon is - wederom - Bommel. Heer Ollie kan nu een rampzalige dag overdoen, die daardoor slechts rampzaliger lijkt te worden. Het is de verjaardag van mevrouw Doddel en Bommel heeft een juwelier op zijn kasteel ontboden met een zichtzending. Super berooft de juwelier en zorgt dat Bommel wordt gearresteerd. Uiteindelijk komt alles weer goed, maar de uitvinding ontploft door een denkfout van de schepper. Wederom genereus verschaft Bommel Sickbock een stapel florijnen.
In Het ontsollen (1982) voelt Bommel zich niet lekker. Tom Poes leest in de krant twijfels over de slagvaardigheid van AWS, president van de Internim, omdat deze ook niet meer een van de jongsten is, en Joost had gelezen dat hij een bijzondere rustkuur volgde. Bommel en hij weten het geheime magnaten-kuuroord binnen te dringen, waar de eeuwige jeugd in de vorm van Sol-water voorhanden is. Sickbock blijkt de geneesheer-directeur en AWS zijn opdrachtgever. Het ontsollen lijkt een remake van De Hopsa's met Sickbock als toegift.
| |
Een wereld zonder vervuiling
Het lijkt erop dat Toonder de bovenbazen definitief heeft gekoppeld aan Sickbock als vaste uitvinder. In De vergelder (1984) ontmoeten Bommel en Tom Poes bij de grens een kleine vreemdeling uit het Verre Oosten, Gisoe, die aan Heer Ollie zijn ‘vergelder’ verkoopt. Dat is een apparaatje waarmee de waarde van een erin gestopt voorwerp in klinkende munt wordt uitgekeerd. Maar het blijkt te gaan om een verkleinde uitvoering van een uitvinding die Sickbock in opdracht van de ICM-directeur Steenbreek heeft ontwikkeld. Gisoe was zijn assistent, die er met de uitvinding vandoor is geggaan en het ontwerp heeft verbeterd. De professor dreigt een tegenstribbelende commissaris Bas met overplaatseling naar Lutjewier. Interessant want de naam van deze havenstad verwijst naar een andere Toonder-strip: Kappie. Toonder verwijst overigens ook nog naar een andere strip, Panda, door de oplichter Joris Goedbloed in het verhaal te laten optreden. Tom Poes wijst Bommel er vergeefs op dat deze man lijkt op een oplichter die hij vroeger eens ontmoet heeft (Goedbloed komt in drie eerdere
| |
| |
verhalen voor). Door deze verwijzingen naar Kappie en Panda wekt Toonder de indruk dat hij met zijn verhaal aan het spelen is.
In Het Bommel-verschiet (1985-1986) treedt wel Steenbreek met zijn ICM op, maar dit keer is Sickbock in geen velden of wegen te bekennen. Net als in De ombrenger lijkt het om een milieuvriendelijk project te gaan. In Verschiet wordt in het geheim door de ICM aan de toekomst gebouwd, achter het Olmenwoud in de Zwarte Bergen. Steenbreek: ‘Het is een toekomst-ontwerp voor een betere wereld [...] Een wereld zonder vervuiling, zonder ordeloosheid en zonder woningnood, terwijl werken er niet langer nodig is.’ Het loopt echter uit de hand. De stad Verschiet bouwt zichzelf en maakt van het Olmenwoud de zoveelste woestijn. Bovendien neemt het zijn taak letterlijk door alle koolstoffen als afval door te spoelen. En omdat mensen ook koolstoffen bevatten, verdwijnen zowel de Nobelprijswinnaars die Verschiet hebben ontworpen, als Bommel en Tom Poes en later ook Steenbreek met zijn gorilla's in het riool. Commissaris Bas en ambtenaar Dorknoper verzetten zich evenals bij De Hopsa's tegen het illegale karakter van de stad.
| |
De natuur is nu eenmaal oppermachtig
Als Toonder ooit met het Bommelverhaal heeft gespeeld, is dat wel in Het Einde van Eindeloos (1986). Hij verwijst bijvoorbeeld op verschillende niveaus naar oudere verhalen. Zo doet het plot de lezer aanvankelijk aan een ouder verhaal denken. Immers al in Heer Bommel stuit de vooruitgang (1948) moet Bommelstein tegen de grond vanwege de aanleg van een snelweg. Deze keer moet het kasteel-plus-omgeving eraan geloven voor een nieuwe wijk: Buitenrommel. Bommel heeft het gevoel dat alles en iedereen hem ontvalt en hij raakt op drift. Midden in het verhaal bevindt hij zich in een gondel in een luguber landschap met als gezelschap een vreemde vogel die pseudo-diepzinnige onzin verkondigt. Ze varen over een rivier op weg naar Parnas en telkens komen zij op een aanlegsteiger dezelfde visser tegen die hen elke keer doorstuurt.
Behalve de bezorgde Tom Poes en bediende Joost gaan ook anderen naar de vluchteling op zoek: de politie en de Internationale Bouwondernemingsmaatschappij onder leiding van Steenbreek. Er is een mooie confrontatie van Steenbreek met De Canteclaer als de projectontwikkelaar voorstelt het markie-zelijke buiten in zijn keten kasteelhotels op te nemen: ‘Let op uw woorden! [...] Ik ben de directeur van de N.V. Interbouw! En mijn president-commissaris is niemand minder dan AWS. De heer Steinhacker persoonlijk! De eigenaar van de multinationale neutronium...’
Uiteindelijk gaat de sloop van Bommelstein en omgeving niet door omdat er (al bijna duizend jaar) heerlijke rechten op de Drakenburg rusten. Tom Poes had namelijk ontdekt dat Bommelstein niets minder was dan deze voormalige Noormannenvesting.
In dit laatste verhaal breekt Toonder definitief met de vage sfeer van ‘voorvaderlijk kasteel’ die in de loop van veertig jaar rond Bommelstein was ontstaan. Hij verwijst immers naar de Drakenburcht die Bommel in het begin van zijn carrière van de Markies van Muizenis had overgenomen, in de tijd dat hij ook de Oude Schicht aanschafte. Enigszins voorbereid had Toonder dit al in De Unistand (1979): ‘Dit is een voorvaderlijk kasteel, dat opgeknapt is toen ik het kocht.’
Ook op andere manieren verwijst hij naar een veel vroegere periode in zijn oeuvre. Bij De Canteclaer is nicht Heloïse op bezoek, naar wie Bommel dong in De doffe doffer (1954); mevrouw Doddel was destijds nog niet in zijn leven verschenen. Heel scherp laten deze twee verhalen zien hoe het perspectief op de markies is veranderd: zou de lezer in 1954 nog met een mengsel van afkeer en bewondering naar de edelman kunnen kijken, we zijn in 1986 allang gewend dat hij van het toneel wordt gespeeld door zijn buurman Bommel.
De bovenbazen hebben zich neergelegd bij zijn heerlijke rechten. Ze moeten het afleggen tegen de geschiedenis, zoals ze het tevoren al moesten afleggen tegen de natuur. Een symbolisering van de stilstand van de tijd wordt al gegeven tijdens Bommels bootreis naar Parnas, waarbij hij immers telkens dezelfde visser tegenkomt. Aan de oever van de rivier bevinden zich grijpgrage tarmolijnbomen, naar aanleiding waarvan de verteller het volgende opmerkt: ‘De natuur is nu eenmaal oppermachtig.’ En wat had AWS
| |
| |
in het eerste verhaal al gesteld? ‘Roei de natuur uit, want natuur is onze grootste vijand.’
| |
Profetische blik
Mijn uitgangspunt was dat met de bovenbazen de Bommel-wereld steeds realistischer is geworden, ten koste van het sprookjesachtige karakter. Op de flap van de Duitse vertaling Die Überdirektoren wordt meegedeeld dat het verhaal eigenlijk al dateert uit 1955 en dat het ‘daardoor’ niet als een commentaar op hedendaagse toestanden kan worden beschouwd. Je vraagt je af van wie deze informatie afkomstig is. Anno 1996 kun je juist stellen dat Marten Toonder over een profetische blik beschikt. Want nooit zijn de bovenbazen alhier zo schaamteloos in hun geldhonger geweest; nooit was de overheid hen zo terwille; nooit is het milieu zo bedreigd als nu!
Het voorbeeld van Hocus Pas in De denktank geeft al aan dat Toonder deze beweging van sprookje naar werkelijkheid genuanceerd laat verlopen. Mooi laat hij dit met een getekend zelfcitaat in De zelfkant zien: de zelfbewuste jonge Pas als contrast met de oude, krakende magister die aan het eind van zijn krachten verkeert. De heks Neppa Kornoelje (De grijze kunsten, 1976) is het toveren zelfs geheel verleerd.
Tegenover de kwijnende zwarte magie groeit de witte, waarover Kwetal beschikt. De breinbaas is vooral te beschouwen als de tegenpool van Sickbock. Beiden zijn geniale uitvinders, maar ze verschillen als dag en nacht. Sickbock is de totale technoloog, zijn uitvindingen zijn megalomaan en onmenselijk en zouden de wereld vernietigen als ze werden gerealiseerd. De uitvindingen van Kweetal zijn eenvoudig te fabriceren omdat ze voortkomen uit de natuur en ze bezitten een menselijke schaal. De lichtheid van Kwetal en zijn natuurlijke magie wordt heel mooi gesymboliseerd in De vergelder, waar het ventje kan zweven op de wind. Daarmee is hij de tegenpool van de stokoude, invalide Hocus Pas.
Bommel is een heer en dat toont hij zowel in zijn vergevingsgezindheid als in zijn houding tegenover de natuur. Hij is conservatief in de zin dan hij meer van bossen en natuurlijke materialen houdt dan van steenwoestijnen en kunststof en daarom in laatste instantie economische groei afwijst. Het politieke gewicht van De bovenbazen zit overigens niet zozeer in het expliciete commentaar, maar in het feit dat het personage met wie de lezer zich het meest identificeert, Bommel, gaandeweg van mening verandert over de technologische vooruitgang.
Je zou kunnen stellen dat de NRC-abonnees die hun kinderen jarenlang de avonturen van Bommel lieten lezen, een subversieve kracht in huis haalden. De ouders van minister Wijers lazen ongetwijfeld een ander dagblad.
August Hans den Boef (1949) is publicist en docent aan de Hogeschool van Amsterdam. Hij redigeerde de bundel In de broek van de vijand. Anthologie van Nederlands proza over Duitsers en Duitsland (1994). Op het ogenblik werkt hij aan een onderzoek over de receptie van het buitenlands avantgardisme in Nederland in de periode 1909-1920.
|
|