Bzzlletin. Jaargang 25
(1995-1996)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 93]
| |
Jan Paul Hinrichs
| |
Onderwijzer en diplomaatEigenlijk weten we verbluffend weinig over Ducic. Over zichzelf heeft hij weinig en daarbij ook nogal eens tegenstrijdige, zo niet opzettelijk onjuiste informatie losgelaten. Anderzijds waren er door zijn vele verhuizingen weinig mensen die hem gedurende lange tijd van nabij hebben meegemaakt, waardoor ook herinneringen van derden aan hem zeldzaam zijn. Ook de wispelturigheden van de Balkangeschiedenis hebben er toe geleid dat gegevens over Ducic niet altijd gemakkelijk na te trekken zijn. Zo bestaan er geen registers van een burgerlijke stand waaruit we kunnen opmaken wanneer hij is geboren. Zelf heeft Ducic bij verschillende gelegenheden andere jaartallen opgegeven. In naslagwerken variëren de opgaven van 1869 tot 1876, maar het meest aannemelijk is dat 15 juni 1872 zijn geboortedatum is. Zeker is in ieder geval dat Ducic niet is geboren op het grondgebied van het toenmalige koninkrijk Servië, maar in het stadje Trebinje in Herzegovina, dat toen nog onder het bestuur van het Ottomaanse rijk stond. Na de Turks-Oostenrijkse oorlog van 1877-1878 en het Congres van Berlijn werden Bosnië en Herzegovina onder het bestuur van Oostenrijk-Hongarije geplaatst. Reeds eerder was Ducic's vader, een handelaar, bij een opstand tegen de Turken omgekomen. In Trebinje gaat de jonge Ducic naar de lagere school. Vanaf 1883 bezoekt hij de handelsschool in Mostar, een stad ‘vol zon en wijngaarden, vol populieren en het geklater van twee rivieren.Ga naar eind4. Over de oude kromme brug over de Neretva, die enige jaren geleden door Kroatische schutters werd verwoest, schreef hij dat het een bouwwerk was ‘dat niemand eerder heeft gezien met zo'n verfijnde lijn en op zo'n hoogte.’ Uiteindelijk wordt hij onderwijzer: hij volgt daarvoor een opleiding in Sarajevo en in Sombor, in Vojvodina, waarna hij in september 1893 zijn eerste aanstelling | |
[pagina 94]
| |
krijgt in Bijeljina, in Noord-Bosnië. Als de Oostenrijkse politie bij hem thuis gedichten vindt met een nationalistische Servische strekking, raakt hij zijn baan kwijt. Zijn vertrek uit Bijeljina markeert ook het einde van een verhouding met een lokaal meisje, Magdalina. Talloze brieven schrijft hij haar uit Zitomislic, in de buurt van Mostar, waar hij vervolgens in een kloosterschool les geeft. Uiteindelijk trouwt zij met zijn opvolger in Bijeljina, maar ze weet hem wel te inspireren tot melancholieke liefdesverzen in romantische sfeer. In 1895 wordt Ducic onderwijzer in Mostar. Mede door zijn inbreng groeit deze stad uit tot het centrum van het Servische literaire leven in Herzegovina. Hoe weinig dat tot dan toe was ontwikkeld blijkt uit het feit dat met het tijdschrift Zora (Dageraad) waarvan hij in 1896 een van de oprichters is, voor het eerst een literair tijdschrift in Herzegovina verschijnt. Van beslissende betekenis voor het verdere leven van Ducic is het stipendium dat de Servische regering hem in 1899 verleent, waardoor hij voor studie naar het buitenland kan. Zeven jaar verblijft hij in Genève en Parijs, waar hij rechten en filologie studeert en gefascineerd raakt door de eigentijdse decadente en symbolistische kunst en literatuur waarmee hij in aanraking komt. In een brief uit 1902 spreekt hij een voorkeur uit voor Parijs: ‘Het leven en de passies in Parijs vormden in mij een idee van eindeloosheid. De stad van Calvijn is me te alledaags in haar moraal en heel banaal in haar zeden.’Ga naar eind5. Na afloop van zijn studie - hij is dan al een eind in de dertig - gaat Ducic niet terug naar Herzegovina, maar vestigt zich in Belgrado. De Servische regering stuurt hem in 1908 als agent naar Rome om propaganda te maken tegen de Oostenrijkse annexatie van Bosnië-Herzegovina, die in dat jaar plaatsvond. In het Italiaans publiceert Ducic een brochure om het Servische standpunt te steunen. Speodig treed hij in diplomatieke dienst. De rest van zijn leven zien we hem als diplomaat van Servië, en na 1918 van Joegoslavië, in onder meer Athene, Sofia, Boekarest en Caïro. Een hoogtepunt in zijn carrière is ongetwijfeld zijn tijd als gezant in Mussolini's Rome (1934-1937). Vanuit zijn laatste standplaats Lissabon vertrekt Ducic in 1941 naar de Verenigde Staten, waar hij in 1943 in Gary, aan het meer van Michagan, sterft. Zijn stoffelijke resten bleven in de Verenigde Staten, maar zijn boeken (5427 stuks) en archief die hij aan zijn geboorteplaats Trebinje had nagelaten, keerden op de Balkan terug. Ducic schreef behalve gedichten en prozagedichten ook reisbrieven, essays, herinneringen aan tijdgenoten, filosofische traktaten en een biografie van een Servische diplomaat uit de achttiende eeuw. Dit laatste werk is omstreden omdat Ducic erin poogde aan te tonen dat hij zelf afstamde van een oud adellijk geslacht uit Ragusa, het latere Dubrovnik. Over het algemeen wordt dit als een falsificatie gezien. Na de debuutbundel Gedichten (Mostar 1901) publiceerde Ducic in 1908 en 1911 in Belgrado twee bundels onder dezelfde titel. De uitgaven van Ducic die na zijn dood verschenen, zijn gebaseerd op zijn verzameld werk dat in de jaren 1929-1951 in tien delen verscheen, aanvankelijk in Belgrado, later in Chicago en Pittsburgh. De poëzie staat in de eerste vier delen (1929-1930); de afzonderlijk verschenen bundel Lirika (Pittsburgh, 1943) bevat aanvullingen hierop. De kern van het werk van Ducic omvat ongeveer honderdtachtig gedichten, waarvan er vele na eerste publicatie, meestal in tijdschriften, wijzigingen hebben ondergaan. Hun samenstelling is door Ducic in zijn verzameld werk losgemaakt van de chronologische volgorde van ontstaan en publicatie. Eingenlijk heeft hij vanaf 1901 steeds aan één bundel gewerkt, die in zijn laatste versie, in het verzameld werk, zijn ontwikkeling eerder maskeert dan verduidelijkt. | |
Ontvankelijkheid voor buitenlandse poëzieDe eerste gedichten die Ducic publiceerde, dateren van 1886. De Servische poëzie werd toen gedomineerd door de figuur van Vojislav Ilic (1860-1894), die zowel in de romantische als de realistische traditie van de negentiende eeuw schreef. Ilic, dichter van melancholieke, elegische beelden, stond vooral onder invloed van de Russische poëzie. Ook las hij bijvoorbeeld Byron in Russische vertaling; zijn kennis van Griekse en Romeinse dichters ontleende hij aan klassieke motieven in de poëzie van dichter als Poesjkin en Zjoekovski. Het originele van Ilic was in de eerste plaats dat hij in Servië, waar in eeuwen van Turkse overheersing het culturele leven een enorme achterstand had opgelopen, voor buitenlandse in- | |
[pagina 95]
| |
vloed open stond. Misschien lag het originele van Ducic in het begin ook in zijn onvankelijkheid voor buitenlandse poëzie: als navolger van Franse symbolistische dichters was hij in het Servische cultuurgebied zeker nieuw, want behalve het Russisch was tot dan toe vooral Duitse literatuur - met Heinrich Heine voorop - in Servië bekend geworden. In Genève en Parijs maakte Ducic niet alleen kennis met de Franse literatuur, hij ontmoette er ook literatoren uit Servië zelf. Daardoor verbreedde hij ook wat zijn eigen taalgebied betreft zijn horzion en raakte zodoende uit de specifiek Herzegovijnse sfeer, waarin hij tot dan toe had geopereerd. Voor 1899 was hij een onopvallende provincieonderwijzer geweest die dichtte over liefde, natuur, armoede en het menselijk lot in de op zich al epigonale traditie van Vojislav Ilic. Hoe zeer zijn vertrek naar Genève een breuk met het verleden was, blijkt uit het feit dat Ducic in zijn debuutbundel uit 1901 geen oud werk opnam. Ducic vestigde juist zijn naam als aanhanger van het westerse symbolisme en l'art pour l'art. In een tijd dat er ook nog volop patriottistische verzen werden geschreven kwam geen Servische auteur zo duidelijk als Ducic voor de opvatting uit dat kunst een doel op zich is en niet dient ter belering van het volk. In dit verband kan men niet heen om het gedicht ‘Poëzie’ uit 1904 dat programmatisch genoemd mag worden. In tegenstelling tot de vertaling heeft het origineel rijm en, zoals veel gedichten van Ducic, trocheïsche versrgels van twaalf syllaben:
Poëzie
Vredig als marmer, koud als een schim,
ben jij een stil bleek dromerig meisje.
Laat andermans gedichten als een vrouw zijn
die haar lied aanheft in vuile straten.
Ik geef je geen goedkope kralen met een lint
maar gele rozen voor je lange haar.
Wees te mooi om iedereen te bevallen,
te trots om voor anderen te leven.
Wees te droef met je eigen verdriet
om ooit lijdenden te willen troosten
te ingetogen om haastende massa's te gidsen.
En wees onverschillig als rond je lichaam
in plaats van opgesmukte weelderige kleding
alleen een snoer zweeft van geheimzinnige mist.
Er is wel eens opgemerkt dat het gevaarlijk zou zijn sommige gedichten van Ducic uit het Servokroatisch in het Frans te vertalen: de invloed van Franse dichters die hij had ondergaan zou wat al te duidelijk zichtbaar worden. In een gedetailleerde studie die de Franse invloed op de Servische symbolistische poëzie onderzoekt, is dit overtuigend aangetoond. Zo zijn beelden uit ‘Mijn poëzie’ regelrecht ontleend aan een sonnet van Albert Samain, een van Ducic's belangrijkste inspiratoren.Ga naar eind6. Het gedicht komt nu, geheel los gezien van zijn epigonale karakter, eerder pretentieus en provocerend narcistisch dan echt indrukwekkend over. Dat geldt voor meer gedichten uit Ducic's vroegste symbolistische periode. Mede door zijn zeer knappe gepolijste versificatie trad hij binnen een Servische context weliswaar nieuw en vernieuwend op, maar binnen de internationale beweging wist hij toch weinig aan zijn Franse voorbeelden toe te voegen. Natuurgedichten met telkens terugkerende, niet ‘doorvoelde’ beelden van rozen die sterven, klokken die luiden, een azuren lucht, nacht en zwijgzame wateren verraden toch eerder zijn Franse lectuur dan originaliteit en subtiliteit. Hetzelfde geldt ook voor nogal wat liefdesgedichten die worden gekenmerkt door een huilerige atmosfeer, pseudo-psychologische beschrijvingen en een pathetisch taalgebruik vol pleonasmen. Zijn beeld van de vrouw is vlak, een soort literair cliché. Ducic, die nooit getrouwd was en ook nooit langdurige verhoudingen met vrouwen heeft gehad, portretteert de vrouw niet als individu, maar als iets abstracts en onbereikbaars. In ‘Gedicht voor een vrouw’ (1920) schrijft hij: ‘En je bestaat niet noch heb je bestaan; / je bent geboren in mijn stilte en verveling, / op de zon van mijn hart heb je geschenen, / want alles wat wij liefhebben, hebben wij zelf geschapen.’ Deze laatste zin is essentieel bij Ducic: de wereld wordt in zijn gedichten nooit als iets objectiefs gezien, maar als het produkt van het voorstellingsvermogen van zijn lyrische ‘ik’. | |
[pagina 96]
| |
LandschapsbeeldenDucic ontwikkelt zich verder tot een dichter van waarlijk grootse landschapsbeelden waarin de dingen en het leven hun materiële omtrekken verliezen. In zijn gedichten schept hij een vergeestelijkt, bezield landschap dat boven het leven van alledag is verheven en dat niet alleen geheimzinnig, maar ook doorvoeld aandoet. Een hoogtepunt van zijn werk is naar mijn smaak de cyclus ‘Zonnige gedichten’, die grotendeels in 1918 is geschreven. Het zijn miniaturen, met telkens één zelfstandig naamwoord als titel en met kortere versregels dan bij Ducic gebruikelijk is. Een korte vorm gaat samen met een enorme spanning en rijkdom aan contrasten. Een van deze gedichten is ‘Zwoelte’:
Zwoelte
Het opengebarsten land schreeuwt het dorstig uit,
vanaf Sint-Eliasdag roostert het vuur;
de lege rivierbedding gaapt,
haast geen blad blijft aan de takken.
Het bos houdt de adem in;
avond; een duister boordevol blinde muizen;
fonteinkruid vol liederen...
's Nachts zal het eindelijk gaan regenen.
Ook het zwarte zuiden licht op; maar, ineens,
steekt de regen de druivenvelden over...
En tegenover een armzalig dorpje flitste
bloedig de vreselijke ster van de honger.
Een grote voorliefde heeft Ducic voor het uitbeelden van droogte in een verlaten landschap, waar de macht van het noodlot, een bekend motief van het symbolisme, als het ware overheen ligt:
Droogte
Al maanden regent het vuur,
droogte kwelt het opengebarsten land;
nu steekt eindelijk de zon
de dode peerlijsterbessen aan.
Een droge beek waaraan doodstil
zonder stemgeluid of een wolkje rook
een dorpje ligt; in de ziendende tuinen
geelt de pompoen als puur goud.
De hitte kwelt alles als een plaag;
een vallei vol dove angst;
in het veld, midden op de witte weg,
heft een heks een zuil van stof.
Ducic dicht niet alleen over de schrijnende droogte, maar ook over grijze moerassige landschappen, waar regen alles behalve bevrijding brengt. De beschrijving van de natuur is ook hier weer ondergeschikt gemaakt aan een aanduiding van de almacht van het kwaad in de wereld:
Regen
De hele week motregen;
een rivierbed vol modder;
naargeestig, bitter; en de dag smeult
als een lamp zonder één druppel olie.
Op de dakranden kwijnt al lange tijd
een zwerm meeuwen weg;
van overal brult het vieze water,
stil wordt het 's middags al donker.
De vensters doven; spookachtig
gaapt de nacht. Het is of op deze tijd
de noodlotskoerier op de drempel staat,
en de muren vol slangen zijn.
In het gedicht ‘Nacht’ (1924) maakt Ducic met een grote beeldscherpte een wereld tastbaar vanuit het perspectief van een uil. Het heelal houdt de adem in en raakt als het ware ondergeschikt aan de uil, als die op een sensueel, dramatisch moment van onweer voor de lezer verschijnt: | |
[pagina 97]
| |
Nacht
Reeds straalt de Melkweg...
Een uil, geheel van zijde,
en met de wind in de pupillen
vliegt als een nimf op.
Over de hele horizon
flitste de nacht één ogenblik op,
waardoor zij haar schaduw
kon werpen op aarde...
En langs de weg ziet zij
vanaf een verotte boomstronk:
de hele kosmos verstomt
zodat zij gehoord wordt.
| |
Het landschap van de jeugdDroogte, ademnood, verstikking, angst, verlatenheid en noodlot zijn thema's waar Ducic aangrijpende gedichten over schreef. Deze thema's waren zeker nieuw in het Servië van zijn dagen, en van een late symbolist groeide Ducic, die na 1918 nog maar weinig gedichten schreef, uit tot een vroege modernist. Zijn internationale gerichtheid blijkt duidelijk uit het werk van zijn rijpe periode, waarin hij ook nooit dichtte over voor de hand liggende onderwerpen uit het leven van alledag, over eigentijdse geschiedenis of over volkscultuur. De cultuur van de Servische Balkan stond in wezen ver van hem af, werd door hem wel eens veracht en zelfs sprak de diplomaat van een gebied ‘zonder eigen beschaving, zonder moraal, zonder eigen natuur’, ‘een regelrecht Turkse woestenij.’Ga naar eind7. In de context van de Servische literatuur speelde hij met zijn hooggestemde, anti-democratische dichtersidealen een rol die doet denken aan die van Stefan George in Duitsland. Ducic stierf aan de vooravond van een tijd waarin voor hem geen plaats meer was. In Tito's communistisch Joegoslavië gold hij aanvankelijk als een aanhanger van de Servische monarchisten én als een uitgesproken onsympathieke figuur. Een criticus drukte het zo uit: ‘Onsympathiek als mens, zelfzuchtig, ambitieus, karakterloos, onintelligent, een parvenu en een snob.’Ga naar eind8. In een literatuurgeschiedenis lezen we iets over een pamflet uit 1942 dat ook geen genade vond: ‘Zijn Federalizam ili Centralizam (Chicago, 1942) en enkele andere pamfletten met extreem Pan-Servisme tonen heel goed aan waarom Joegoslavië [in de Tweede Wereldoorlog] uit elkaar viel: Ducic, de vroegere Joegoslavische ambassadeur, sprak met woede en haat over Kroatische moslims en katholieken.’Ga naar eind9. Of dit waar is, of dat Ducic's woede wellicht tegen met de Duitse bezetter samenwerkende groeperingen gericht was, valt niet te zeggen, want ik heb dit nooit herdrukte pamflet niet kunnen raadplegen. De gedichten van Ducic hebben met allerlei politieke en nationalistische sentimenten weinig te maken. Zijn grootste kracht ligt in zijn landschapspoëzie die trouwens eerder mediterrane en Dalmatische dan Servische trekken heeft. Hoe veel hij ook binnen en buiten het Zuidslavische gebied reisde, uiteindelijk blijkt toch het landschap van zijn jeugd, de stad Trebinje met haar platanen en weelderige flora, dichtbij Duborvnik en de zee, voor de dichter Ducic de meest blijvende betekenis te hebben gehad. Een van Ducic's bekendste gedichten is ‘Middag’ (1902). In dit gedicht schildert hij een droge, Dalmatisch aandoende wereld, zoals men die in West-Europa het liefst zou zien: een plaatje voor een vakantie, met een moment van pantheïstische zelfvergetenheid waarop men gelooft dat het mooie en goede toch altijd zal blijven bestaan. Het is karakteristiek voor Ducic dat zijn eigen ‘ik’, waarover hij tot aan de juiste datum van zijn geboorte toe zo weinig mogelijk los liet en waarover we zo weinig weten, in zijn beste gedichten ontbreekt of slechts op de achtergrond een rol speelt. Het lijkt dat in versluiering in zijn werk en in bewuste mythologisering van zijn leven, zo typerend voor de tijd van het symbolisme, uiteindelijk veel van zijn kracht ligt.
Middag
Boven een eiland vol cypressen en pijnbomen
brandt de jonge sterke zon vol vlammen
en boven het bos en de kusten trilt
de zoute en blauwe reuk van een zee in de lente.
| |
[pagina 98]
| |
violette granieten bergen, tot aan de hemel,
spiegelen in de bodem, vredig en zonder schuim;
het watervlak klatert en kust de rotswand;
een hete hemel boven het water, glazig verlicht.
Zonnig stof trilt boven het omspoelde zand
en soms is een zilvermeeuw te zien,
glinsterend boven het water. En klippen ruiken
naar vis en blauwe heide.
Zo stil is alles. En in mijn ziel
zie ik deze kalme zee voortbestaan:
ruisende oleanderbosjes, violette bergen,
een bleke horizon die zich dampend uitstrekt.
Zwijgend staan zij op hun zilveren vaderlandse
kusten en tuinen; de jonge sterke zon
schijnt en brandt; geen golven die klateren -
alleen een meeuw glinstert. Vrede. Overal is het middag.
Door problemen met de computer zijn de diacritische tekens in de Servische namen weggevallen; waarvoor onze excuses (red.). |
|