Bzzlletin. Jaargang 25
(1995-1996)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 56]
| |
Marius Buning
| |
[pagina 57]
| |
Potok, met Volodya Slepak, aan het werk aan ‘The Gates of November’ (Pocono Mountains, Pennsylvania, zomer 1995
Om nog even terug te komen op het Poesjkin-citaat, met name op de metafoor van de deur of poort: ik lees er diverse verwijzingen in onder andere naar de mythologie - de hoornen en ivoren poorten waardoor de ware en de onware dromen komen -, de antropologie - de poort als symbool van een overgangsrite - en naar de Bijbel. Kan de poort in existentiële zin ook opgevat worden als de deur of overgang tussen leven en dood? Ik heb de poort-metafoor gekozen vanwege haar rijke en complexe betekenismogelijkheden; aan de mythologische betekenis ervan had ik niet gedacht om eerlijk te zijn, maar die associatie is zeker mogelijk, juist omdat het onderscheid tussen wat waar en niet waar is een heel belangrijke rol speelt in mijn boek. In meer figuurlijke zin dacht ik vooral aan de poorten tussen leven en dood, poorten waarbinnen je gevangen zit en vanwaaruit je weer de vrijheid tegemoet treedt. De Russische joden bevonden zich als het ware in poorten binnen de poorten: als Sovjetburgers zaten ze in de val vanwege de politieke manoeuvres van het Kremlin en als joden door het eeuwenoude Russische antisemitisme. Het is overigens wel ironisch: toen de poorten eindelijk voor hen open gingen en zij weer vrij kwamen, ontdekten ze tegelijkertijd dat die vrijheid ten koste ging van hun familieleven: immers Volodya en Masja Slepak wonen nu in Israël en hun zoons in de Verenigde Staten. | |
KroniekenUw boek zou ik willen karakteriseren als een eigentijds epos over de joodse exodus uit Rusland. Vooral in de laatste hoofdstukken worden de verschrikkingen van de Goelag heel beeldend en beklemmend beschreven. Volodya Slepak wordt bijna een romanfiguur, wat misschien ook gezegd kan worden van de vertelstem die heel markant door het hele verhaal te horen is. In hoeverre is De familie Slepak een kruising tussen geschiedenis en literaire fictie? Waar ligt voor u het accent? Mijn boek is heel duidelijk een geschiedenis en geen literaire fictie! Alles erin is waar - in de gangbare betekenis van dat woord. Daar waar ik twijfels heb over bepaalde zaken in de kronieken (waarover we eerder spraken) zeg ik dat ook heel duidelijk. Veel van het bronnenonderzoek dat ik geheel zelfstandig verricht heb, had te maken met mijn behoefte om alles uit de familiekronieken nauwkeurig te controleren. Tegelijkertijd wilde ik de verschillende geografische, historische en geo-politieke achtergronden zo nauwkeurig mogelijk invullen, zoals de situatie in Wit-Rusland rond de eeuwwisseling, in New York tijdens de Eerste Wereldoorlog, in China en Japan tijdens en na de post-revolutie-burgeroorlog in Rusland en Azië; de opkomst van Stalin, de beruchte politieke zuiveringen, de Tweede Wereldoorlog, de dood van Stalin, het ontstaan van de verschillende dissidentenbewegingen, enzovoort.
In hoeverre is er sprake van uw persoonlijke inbreng in het historische feitenmateriaal? Hoewel de ervaringen van de Slepaks helemaal overeenkomen met de manier waarop zij het zelf verteld hebben, zijn ze door mij als het ware gefilterd of gezeefd. De stijl, de verhaalstem, de rangschikking van het materiaal en ook de haperingen die zo nu en dan in het verhaal voorkomen en vooral ook de nauwkeurige afweging van de gebeurtenissen en van de ideeën zijn natuurlijk van mijzelf als schrijver. | |
[pagina 58]
| |
In het slothoofdstuk spreekt u over u zelf als de ‘amanuensis’. Om misverstand in het Nederlands te voorkomen: u bedoelt daarmee, neem ik aan, dat de geschiedschrijver een ‘kopiïst’ is, een notulist of secretaris die opschrijft wat hem gedicteerd wordt. Kunt u dit wat nader toelichten? Zo heb ik die omschrijving inderdaad bedoeld. Ik vind dat er beslist een duidelijk verschil bestaat tussen het schrijven van een geschiedenis en het maken van een literaire fictie. In het eerste geval is er al een bepaalde hoeveelheid ruw materiaal voorradig (archieven, brieven, memoires, kronieken, enzovoort) buiten de schrijver om; hij gaat dit vervolgens interpreteren en vorm geven, natuurlijk in overeenstemming met zijn eigen visie op dit feitenmateriaal. Maar bij het schrijven van fictie gaat het toch wezenlijk anders: eerst moet de schrijver zijn eigen ruwe materiaal scheppen dat uiteindelijk uit zijn onderbewuste komt en daarna gaat hij er vorm aan geven.
Nog een laatste korte vraag ter afsluiting van deze eerste ronde: het is een opmerkelijk feit dat al uw recente werk, vanaf De gave van Asjer Lev tot en met De hand van de golem eerst in Nederlandse vertaling is verschenen bij BZZTôH. Wanneer gaat De familie Slepak in Amerika verschijnen? Het zal in november dit jaar uitkomen bij mijn vaste uitgever, A. Knopf in New York. Het jaar daarop zullen mijn recente novellen, De Troop-leraar, Het kanaal en De hand van de golem in één deel gebundeld eveneens bij hem verschijnen. | |
De geschiedenis van het Joodse volkIk wil nu de mogelijke verbanden tussen dit boek en uw eerdere werk aan de orde stellen. Natuurlijk denk ik in de eerste plaats aan Wanderings: Chaim Potok's History of the Jews [Omzwervingen: De geschiedenis van het joodse volk]. Daarin werd de twintigste eeuw, met inbegrip van de Holocaust, slechts summier behandeld. Moeten we De familie Slepak lezen als het vervolg op Omzwervingen en tegelijkertijd als de afsluiting van onze eeuw? Ik heb met opzet de twintigste eeuw in mijn eerdere studie in grote lijnen behandeld, want ik meen dat onze eeuw een heel bijzondere plaats inneemt in de geschiedenis van het jodendom. Ik wil met nadruk erop wijzen dat De familie Slepak gaat over seculiere (d.w.z. niet-gelovige) joden. Oorspronkelijk was ik met name geboeid door het gegeven dat hun joodzijn niet door henzelf maar door anderen werd bepaald. En ik vroeg mij af: wat moet het voor volstrekt geassimileerde joden die geheel opgingen in hun land en de aldaar heersende ideologie betekend hebben om door hun eigen medeburgers als verschoppelingen te worden behandeld? Hoe voelde het om teruggeworpen te worden op hun oorsprong waarvan zij zich nauwelijks bewust waren? Kunnen wij wellicht iets leren van dit sociaal-dynamische proces? Zit er ook een waarschuwing in het Slepak-verhaal waar we allemaal iets van kunnen leren?
Er zitten overigens nogal wat verwijzingen naar het Russische jodendom in uw eerdere werk, onder andere in In den beginne en vooral in De gave van Asjer Lev, waarin Asjers ‘mythische grootvader’ als spookverschijning hem herhaaldelijk herinnert aan de benarde positie van de joden onder de tsaar. Bent u zelf niet ergens van Russische oorsprong en beschrijft u wellicht ook indirect de geschiedenis van uw eigen familie? Mijn overgrootvader kwam uit Rusland. Ik weet bijna niets over hem. Vandaar dat ik mij de vrijheid heb veroorloofd om hem en zijn geschiedenis als het ware te herontdekken. Bovendien had ik de gelegenheid om de achtergrond nader in te vullen van de verschillende geheime missies naar Rusland die Asjers vader ondernomen heeft. Dat had natuurlijk alles te maken met de dissidentenbewegingen die ik nu uitvoerig beschreven heb.
Er lijkt mij ook een direct verband te bestaan met uw jongste novelle De hand van de golem, die mij als een fictionele afsplitsing van het grotere Russische geschiedeniswerk voorkomt. Mij trof onder meer de overeenkomst tussen de oude timmerman Leo Shartov, één van Stalins joodse beulen, en de gepensioneerde Solomon Slepak, die tot aan zijn dood de communistische ideologie bleef aanhangen. Ook in de beschrijving van de relatie van beide aartscommunisten met hun respectievelijke kleinkinderen zijn parallellen te ontdekken. Hoe zit dat precies? Dat is zonder meer juist, vooral als je denkt aan de levensloop van Solomon Slepak, Bolsjewiek, een van | |
[pagina 59]
| |
de makers van de Oktober-revolutie, lid van de Komintern, buitenlands correspondent van het persagentschap Tass in China en Japan en later in Rusland in de dertiger jaren. Bovendien was hij een zeer hooggeplaatst lid van de communistische partij, die er op mysterieuze wijze in slaagde alle zuiveringen te overleven en uiteindelijk stierf als een oude man in zijn eigen bed. Zomer 1995: Masja, Leo en Volodya Slepak met Chaim Potok
Een van de thema's van zowel De familie Slepak als van De hand van de golem is de joodse betrokkenheid bij de uit het kwaad geboren praktijken van het communisme in Rusland. Ook in Het boek van het licht komt het probleem van de joodse betrokkenheid bij het vervaardigen van de atoombom indringend ter sprake. Hoe ziet u dit? Er waren naast anderen zeker ook joden betrokken bij het maken van de atoombom. Hitler weigerde zijn wetenschappers deel te laten nemen aan het serieuze atoomonderzoek omdat hij dat een ‘joodse wetenschap’ noemde. In plaats daarvan concentreerden zij zich op de vervaardiging van raketten. Ook waren er joden betrokken bij de Bolsjewistische revolutie. Leo Shartov, een KGB-achtige ondervrager, doet mij meer denken aan Lazar Kaganowitch, Stalins dikke vriend en rechterhand, dan aan Demjanjuk (zoals sommigen lezers schijnen te denken). Shartov is veel slimmer dan een figuur als Demjanjuk, ondanks wat zijn klasgenoten en anderen van hem denken.
Een andere overeenkomst met uw vroegere romans is de gespannen relatie tussen vader en zoon, zoals blijkt uit Volodya Slepaks rebellie tegen zijn vader, die zelfs tot een totale verwijdering leidt. In hoeverre heeft dit aspect voor u ook een autobiografische achtergrond? De hevige botsingen tussen Volodya Slepak en zijn krasse Bolsjewistische vader hebben mij direct geboeid. Ik voelde dat alvanaf het allereerste begin, toen ik de vertaling ontving van de bandopname die Volodya gemaakt had kort nadat ze uit Rusland ontkomen waren. Ik hoorde er echo's in van mijn eigen relatie met mijn uiterst orthodoxe vader.
In eerdere interviews hebt u altijd met nadruk verwezen naar The Portret of the Artist as a Young Man van James Joyce en met name naar de figuur van Stephen Daedalus die zelfgekozen ballingschap prefereerde boven de banden met het gezin, de kerk en het vaderland. Zover komt het eigenlijk nooit met uw romanfiguren. Het lijkt mij dat Volodya in dit opzicht Stephen het dichtst benadert. Kan men zeggen dat ballingschap een centraal thema is in uw werk? Jazeker: Asjer Lev wordt door zijn eigen geloofsgemeenschap tot ballingschap gedwongen; Volodya | |
[pagina 60]
| |
Slepak werd de ballingschap ingedreven door zijn eigen regering. Elke groep voelt zich bedreigd door een sterke persoonlijkheid in haar midden. Dat is nu eenmaal de prijs die elk individu moet betalen. Volodya en Masja Slepak zijn in feite drievoudige ballingen: verstoten door hun Moskouse gemeenschap omdat zij dissidenten waren, gewantrouwd in hun Siberische dorp in Azië omdat zij behoorden tot de ‘vijanden van het volk’ en verbannen uit de Sovjet-Unie omdat zij joden waren. Weliswaar is het een zelfverkozen ballingschap, maar dan alleen voor zover als ze die zelf, ondanks alle ondergane vernederingen, bewerkstelligd hebben. Stephen Daedalus ging uit vrije wil op zoek naar een Europese beschaving die verder ontwikkeld was dan de Ierse. Zijn ballingschap was een opgang, die van de Slepaks een neergang. Beide vormen van ballingschap leidden tot een verschillende lotsbestemming.
Hoewel u ook in eerder werk incidenteel gebruikt gemaakt hebt van fotomateriaal dat vervolgens op beeldende wijze beschreven en geïnterpreteerd werd, is dit in De familie Slepak bijna een standaardtechniek geworden. Is de fotografie belangrijk voor een historicus en een schrijver? Ik ben altijd gefascineerd geweest door foto's. Ik ben zelf een goede amateurfotograaf. Het verstilde moment, de bevroren handelingen, de gelaatsuitdrukkingen - allemaal heel boeiend. Een foto binnengaan met haar eigen landschap, haar eigen mensen, haar afgesloten momenten van tijd en plaats, en vervolgens alles nauwkeurig onder de loep nemen - dat is een uiterst vruchtbare bron voor de verbeelding. Om een voorbeeld te geven: de scène van de varkens in de achtertuin van de school in hoofdstuk twee van De hand van de golem is in feite gebaseerd op een foto die ik ooit eens gezien heb. Ik herinner me dat ik mijzelf afvroeg: hoe komen die varkens daar? En die scène is mijn antwoord! De fotografie is voor mij als historicus en als schrijver van cruciaal belang. | |
God en AuschwitzIk wil ons virtuele gesprek nu afronden met enkele vragen van meer filosofische of - zo u wilt - theologische aard. In uw vroegere werk tot en met De gave van Asjer Lev valt er altijd een gematigd optimistische ondertoon te beluisteren. Sinds Het stof der aarde bemerk ik een toenemend pessimisme, dat ook roman-technisch zijn sporen duidelijk achter laat. Heeft dit te maken met uw veranderde kijk op de wereld? Zou je kunnen zeggen dat de filosofisch/religieuze vraag naar, heel kort geformuleerd, het ‘waarom’ nu centraal komt te staan? Het stof der aarde vormt inderdaad in allerlei opzicht een keerpunt. Ik schreef het tijdens de Golfoorlog, die bij mij herinneringen naar boven bracht die ik kennelijk lange tijd onderdrukt had - onprettige herinneringen mag ik wel zeggen. Toch is de vraag naar het ‘waarom’ in dat verhaal niet zo belangrijk maar veeleer ‘hoe nu’: hoe kan ik, gegeven deze verschrikkelijke omstandigheden, er nog het beste van maken? ‘Waarom’ is uiteindelijk ook een heel vermoeiende vraag, te meer daar er geen bevredigende antwoorden voorradig zijn. Maar het is zeker waar dat zich in mijn recente werk een steeds donker wordende horizon aftekent.
Mag ik daar nog even op doorgaan? In De troop-leraar en Het kanaal worden de verschrikkingen van de Holocaust indringend beschreven. In het eerstgenoemde verhaal keert de vraag naar het ‘waarom’ zelfs letterlijk steeds weer terug; in het laatstgenoemde verhaal stelt de hoofdfiguur zich de pijnlijke vraag: ‘Wat heeft God te maken met Auschwitz?’ Zelfs in De familie Slepak valt er sporadisch een echo van die vraag naar het ‘waarom’ te beluisteren. Hoe belangrijk is deze vraagstelling voor uzelf en voor een goed begrip van uw recente werk? Voor wat deze twee verhalen betreft, is mijn antwoord zonder meer bevestigend. Waarschijnlijk zullen we op die kernvraag nooit antwoord krijgen. In het geval van de oorlogsprofessor Benjamin Walter in De troop-leraar leidt dit tot een uitzichtloos rouwproces over het verlies van elk inzicht in causale verbanden (‘verbindingslijnen’) als gevolg van de nasleep van zijn ervaringen in het kamp van de dood. In het geval van de architect Amos Brickman in Het kanaal is het resultaat zoiets als: laat ik ondanks alles wat er in mijn leven gebeurd is toch proberen door te gaan. Misschien wordt mij een tweede kans gegeven om weer om er weer bovenop te komen, ook al moet ik dan gevolg geven aan het wel heel ironische verzoek dat uitgerekend ík een kerk moet gaan bouwen! | |
[pagina 61]
| |
Hoe zou u uzelf willen omschrijven: als optimist of als pessimist? Laat ik er direct aan toevoegen dat in mijn visie het filosofisch pessimisme grote verdiensten bezit, niet in het minst omdat het veel literaire meesterwerken heeft voortgebracht. Ik kan nauwelijks optimistisch zijn over de aard en de toekomst van de menselijke soort na wat ik gezien heb in Korea en na wat mijn Europese familie heeft ondervonden tijdens de Holocaust: ongeveer honderd personen - dood. Oprecht doorvoeld en duidelijk verwoord pessimisme is een drijvende kracht geweest zowel in de moderne literatuur als in de politiek. Maar ik heb altijd een gruwelijke hekel gehad aan een goedkoop en oppervlakkig soort pessimisme dat je vaak aantreft in de moderne literatuur, vooral wanneer het beschreven wordt in de stijl van de zogenaamde zwarte humor. Ik denk hierbij met name aan verhalen en romans die steevast eindigen in totale uitzichtloosheid, alsof er geen enkel teken van hoop meer zou zijn. Ik zal zeker geen in duisternis gehuld slot bedenken om de literaire of de intellectuele elite te behagen! Maar elke vorm van dwaas optimisme vind ik evenzeer verwerpelijk. Ik zal dan ook nooit een quasi-hoopvol einde bedenken om bij de orthodoxie of de bourgeoisie in het gevlei te komen. Als ik als schrijver voel dat ik geen enkel alternatief heb voor het donkere pessimisme in een van mijn verhalen, dan zeg ik dat ook, zoals bijvoorbeeld aan het einde van De troop-leraar. Er bestond in mijn ogen voor de oorlogsprofessor geen andere weg meer en het pessimistische einde is dan ook de kern van dat verhaal.
Dat is een heel duidelijke uitspraak. In de lezing die u enkele jaren geleden hield in Amsterdam over de Kabbala en het moderne verhaal [zie elders in dit nummer] spreekt u met veel enthousiasme over de ‘gevaarlijke speculaties’ en de ‘verwarrende dilemma's’ van het Kabbalisme, met name dat van Isaäk Luria. Kunt u het belang ervan voor de moderne schrijver en ook voor de moderne lezer nog eens heel kort samenvatten? Het Luriaanse Kabbalisme is een uiterst gedurfde joodse poging om te wereld en de mens te begrijpen. Vooral de metafoor van een onhandige, stuntelende Schepper is voor mij als schrijver van het grootste belang. Het is een heel vruchtbaar idee, dat alles mogelijk maakt voor de literaire verbeelding. Inzicht in een dynamische, in Zichzelf bewegende, instabiele, gedifferentieerde God, opgeladen met vaak onderling botsende en tegenstrijdige elementen - evenals het id, het ego en het superego van Freud, maar dan duizend maal krachtiger en bewegelijker - dát heeft de Kabbala van de Zohar en van Isaäk Luria ons te bieden. Hoe kan een moderne schrijver, gewapend met kennis over en inzicht in de aard van het kwaad en van de mensheid, niet geboeid zijn door de latente kracht die verborgen ligt in de mystieke Kabbalistische literatuur?
Nog één vraag tot slot: aan De hand van de golem hebt u als motto een kernachtige uitspraak van Anton Tsjechov meegegeven: ‘Niets in deze wereld is te begrijpen’. Wat is uw persoonlijk commentaar daarop? Er bestaat helemaal geen definitieve waarheid! Waarheid is een steeds verschuivend gebied tussen de ‘werkelijkheid’ en de tumultueuze chaos van onze herinnering en van onze verbeeldingskracht. Ons menselijke begrip is kortstondig en beperkt; het kan in het gunstigste geval de waarheid slechts benaderen. Wat ons behoedt voor de totale wanhoop is het kennelijke feit dat sommige ‘waarheden’ min of meer schijnen te werken. We moeten ons dus tevreden stellen met een pragmatische waarheid. Natuurlijk leven we in de verwachting dat die ‘waarheden’ stapsgewijs toenemen en dat we eens De Waarheid zullen bereiken. Maar zélf betwijfel ik dat. De mensheid gaat door een moeilijke fase heen omdat zij haar denkhouding moet leren aanpassen aan deze nieuwe ‘werkelijkheid’. |
|