Bzzlletin. Jaargang 25
(1995-1996)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| |
Alex van Heusden
| |
[pagina 21]
| |
jodendom behoort, en de oosterse wereld zonder joden en jodendom. | |
Het verhaal van een vriendschapNet als de romans Uitverkoren (Reuven Malter en Danny Saunders) en De belofte (Reuven Malter en Michael Gordon) is Het boek van het licht het verhaal van een vriendschap. Talmoedische wijsheid leert dat elke mens in zijn leven een leraar en een vriend nodig heeft (wat mij betreft mogen dat ook een lerares en een vriendin zijn). Karakteristiek voor vriendschap in het werk van Chaim Potok is dat die ontstaat tussen twee mensen die niet alleen anders geaard zijn, maar ook uit verschillende joodse milieus afkomstig. Gershon Loran heeft een orthodox-joodse achtergrond, terwijl zijn studie- en kamergenoot Arthur Leiden uit een geassimileerd gezin stamt. Arthurs vader behoorde tot die selecte kring natuurwetenschappers die de atoombom ontwikkelde - twee Japanse steden, Hiroshima en Nagasaki, hebben dat geweten. Hiermee is een hoofdthema van Het boek van het licht aangegeven: het aandeel van joodse geleerden in de produktie van vernietigend licht en de vragen die daaruit voortvloeien over de betekenis van het jodendom voor de westerse beschaving en voor de wereld in het algemeen. Arthur worstelt met een ondraaglijke erfenis. De schuld die zijn vader niet voelt, neemt hij plaatsbekledend op zich; hij zoekt naar een vorm van boetedoening om toegebrachte schade te herstellen. Zijn studie natuurwetenschappen aan Harvard breekt hij af en hij kiest voor een opleiding tot rabbijn in New York. De wijze waarop hij Hebreeuwse teksten zegt, onmelodieus, met haperende tongval, verraadt blijvend de geforceerdheid van zijn keuze. Arthurs vriendschap met Gershon wordt niet geboren uit onmiddellijke affiniteit, maar uit noodzaak. Arthur heeft een vriend nodig, iemand die steviger dan hij verankerd is in de joodse traditie, maar intussen geen genoegen neemt met voorgegeven concepten en ideeën, hoe eerbiedwaardig die wellicht ook zijn, als ze geen antwoord bieden op indringende levensvragen, zoals mensen die stellen in de tweede helft van de twintigste eeuw - na twee wereldoorlogen en na de Shoah, de grote dood van de zes miljoen, het failliet van een beschaving. | |
NavigatorGershon is zo iemand; hij is een Zwischenmensch, zoals die voorkomt in alle romans van Potok - hoewel Gershon, voor zover ik weet, als enige uitdrukkelijk zo getypeerd wordt. In gesprek met zijn vriendin Karen zegt hij: ‘Ik voel me een soort Zwischenmensch. Een term die ik hier en nu verzin. Denk eraan. Een tussenpersoon. Ik hoor nergens thuis’. De ‘tussenpersoon’ Gershon Loran vertegenwoordigt Potoks idee van de twintigste-eeuwse mens die verwikkeld is geraakt in een cultureel conflict en als gevolg daarvan nergens op zijn plaats is. Hij balanceert moeizaam op het slappe koord tussen oude waarden en nieuwe verworvenheden, tussen joodse traditie en eigentijdse cultuur, zonder één van beide te verwerpen. Hoezeer dit voor Potok geen theoretische, maar een diep existentiële aangelegenheid is, wordt zichtbaar in de tragiek die als een loden last het leven van Gershon beheerst. Acht jaar jong nog maar verliest hij zijn ouders bij een vuurgevecht in Tel Aviv; in de Tweede Wereldoorlog sneuvelt zijn neef. Deze ‘verlatingen’ maken hem tot een angstige, schuwe, in zich zelf gekeerde jongen die niet weet wat hij wil en nergens thuis is. Zijn voornaam zegt het al: Gershon betekent ‘een vreemdeling daar’, en zo treft hij zich aan overal waar hij gaat of staat. Hij zoekt een schuilplaats in het huis van de ontkenning, daar waar geen antwoorden zijn. Op vrijwel elke vraag die Gershon gesteld wordt, volgt steevast: ‘Ik weet het niet.’ Soms wordt dit naar mijn smaak te ver doorgevoerd. Wanneer bijvoorbeeld het meisje Toshie, gids van Gershon en Arthur op hun tocht door Japan, Gershon vraagt waarom Arthur per se naar Hiroshima moet, weet de lezer al zo'n honderd pagina's het antwoord dat de toch zeer slimme Gershon schuldig blijft: ‘Ik weet het niet.’ Wat Gershon overeind houdt, is zijn paranormale begaafdheid. Op gezette tijden wordt hij bezocht door visioenen die hem begeleiden en sturen. In zijn achternaam ligt dit besloten: een LOREN (Long Range Navigational device) is een navigatie-instrument. Onder geleide van zijn mystieke ervaringen navigeert Gershon door de brandhaarden van zijn gebroken leven in een gebroken wereld. De rol van navigator vervult hij ook voor zijn vriend Arthur door ‘toepasselijke teksten’ te lezen uit de joodse mystieke traditie | |
[pagina 22]
| |
als commentaar op gebeurtenissen die op hun weg komen. | |
Joodse mystiekIn Het boek van het licht worden de actuele waarde en betekenis verkend van de joodse mystieke traditie die bekend staat onder de naam Kabbala, een woord dat zelf traditie betekent, of ook ontvangst. Gershon belichaamt die veelal miskende traditie waarin het scheppende licht een centrale rol bekleedt. (De tegenstelling tussen het vernietigende licht van de atoombom en het scheppende licht van de Kabbala is in de oorspronkelijke titel van deze roman, The Book of Lights, beter bewaard dan in de Nederlandse vertaling.) Gershon ziet zijn mystieke ervaringen weerspiegeld in oude Kabbalateksten waaruit hij veelvuldig citeert. Opmerkelijk genoeg gebeurt dit vrijwel altijd zonder begeleidend commentaar, hoewel het om moeilijk toegangelijke teksten gaat. Dit hoeft geen nadeel te zijn. Ik vind Het boek van het licht als roman beter geslaagd dan bijvoorbeeld Uitverkoren met zijn ellenlange uitweidingen over chassidisme en Talmoed die de gang van het verhaal hinderlijk onderbreken. Voor de lezer die toch iets meer wil weten: de joodse mystiek kent allerlei historische varianten en beschikt over heel diepe wortels, maar bereikte een bloeiperiode in de middeleeuwen, vooral in de Provence en in Spanje. Vanaf de elfde eeuw is de term Kabbala de specifieke benaming voor dat type joodse mystiek dat de pretentie voerde terug te gaan tot een zeer ver verleden en aanvankelijk als een geheime wetenschap het privilege was van een kleine kring van ingewijden. Het belangrijkste literaire werk uit deze periode is de Zohar (‘boek van de glans’), omstreeks 1300 geschreven in Spanje. Na Bijbel en Talmoed werd de joodse mystiek de derde grote stroming van joods leven in de verstrooiing. In de eindeloos gevarieerde traditie van joodse mystiek komen verhalen, beelden, zelfs uitgewerkte systemen voor die uitdrukking geven aan de ervaring van de fundamentele gebrokenheid van al het geschapene, van de tweespalt ook in de harten van mensen. Zelfs heeft men het gewaagd de vraag te stellen, enigszins tegen de ‘officiële’ rabbijnse traditie in, of niet ook God zelf, meestal aangeduid als het Oneindige, is aangetast door alle kwaad en alle duisternis, en iets van zijn heelheid en eenheid heeft moeten inleveren. Na de verdrijving van de joden uit Spanje in 1492 - een jaar waarin juist de Messiaanse bevrijding werd verwacht - vond de joodse mystiek een wijde verbreiding door het werk van een kleine groep Kabbalisten onder leiding van Isaäk Luria in Zefat (Safed) in de bergen van Galilea, in het midden van de zestiende eeuw. In de belevingswereld van Isaäk Luria, in Het boek van het licht getypeerd als ‘de mysticus van de gehavende werelden’, kwam het Messiaanse verlangen in het centrum van de mystieke reflectie te staan. Volgens Gershom Scholem, pionier van het wetenschappelijk onderzoek naar de joodse mystiek, is de Kabbala van Isaäk Luria te verstaan als ‘een mystieke interpretatie van Ballingschap en Verlossing, of zelfs als een grote mythe van Ballingschap’.Ga naar eind1. Centraal daarbij staat de notie van tikkoen, ‘herstel’ of ‘restauratie’: door zijn spiritueel handelen moet de jood bijdragen aan het einde van de ballingschap, de historische bal- | |
[pagina 23]
| |
lingschap van het joodse volk en de innerlijke ballingschap van alle creatuur. | |
Jakob Keter en Nathan MalkusonHet boek van het licht heeft een duidelijke tendens: alleen in de joodse mystiek zijn nog elementen te vinden om de verwarring en crisis van de twintigste eeuw het hoofd te kunnen bieden. Het duidelijkst wordt dit verwoord door Jakob Keter, Gershons leraar, later mentor en ‘substituut-vader’ (in vrijwel elke roman is er zo iemand), overduidelijk gemodelleerd, ook in zijn fysieke verschijning, naar de reeds genoemde Gershom Scholem. Begonnen als fysicus is Keter overgestapt naar de Kabbala toen hij tot het inzicht was gekomen dat de natuurwetenschappen in onze eeuw naar de dood zouden leiden. Ik zag veel wegen voor me die alle aangeduid waren met het woord voor natuurwetenschap. De wegen bogen en kronkelden en vormden toen samen één brede weg met de aanduiding ‘dood’. Dit beeld deed de natuurwetenschappen zeker geen recht. Maar het maakte mij mijn gevoelens duidelijk en ik sloeg een andere weg in. Ik wilde niet worden wat ik aanschouwd had. [...] En daarom besloot ik in plaats daarvan het demonische te verkennen dat naar het leven leidt, liever dan het demonische dat tot de dood leidt. Het leek me dat niets in de hele joodse geschiedenis meer demonische creativiteit bezat dan de Kabbala. Ik heb me niet vergist. Keters tegenpool is Nathan Malkuson, Talmoeddocent en pleitbezorger van de ‘officiële’ traditie van rabbijns jodendom met zijn sterk omlijnde wereldbeeld en rationele inslag. In Keter (= kroon) en Malkuson (= koningszoon), sterk thematische karakters, worden de twee hoofdstromen van de joodse traditie gerepresenteerd en met elkaar geconfronteerd. De accenten die beide stromingen leggen, worden in de roman aldus verwoord door Jakob Keter: De Talmoed vertelt ons hoe de joden handelen; de Kabbala vertelt ons hoe het jodendom voelt, hoe het de wereld ziet. Wij zijn tegenwoordig westerse, secularistische wezens, rationeel, logisch, ja, en dus raken we verward door de Kabbala die zo irrationeel, zo onlogisch is. Het niet te miskennen belang van deze confrontatie wordt onderstreept door toepassing van een literaire techniek (wie zei ook al weer dat Potok daarvoor geen oog heeft?). In tegenstelling tot de vier eerdere romans, verteld door een ik-figuur, is in Het boek van het licht een verteller in de derde persoon aan het woord (een zogeheten ‘verborgen verteller’), die doorgaans kruipt in de huid van Gershon. Maar een aantal keren wordt dit vertelperspectief gewijzigd. De eerste keer treffen we Keter aan in zijn tuin in Jeruzalem (de tuin, pardes, paradijs, is een belangrijke metafoor in de joodse mystiek) waar hem, terwijl hij in een opstel van Gershon leest, de fysieke verschijning van deze begaafde student te binnen schiet. De tweede keer bevinden we ons in de werkkamer van Malkuson, die als ruimte in contrast staat tot de bloeiende tuin. Hij windt zich op over die onzinnige, in zijn ogen buiten het leven staande en misschien wel ‘on-joodse’ Kabbala. Voor Keter staat vast: alleen de Talmoed is van begin tot eind respectabel en het bestuderen waard. De derde keer dat het vertelperspectief wordt gewijzigd, komen we Keter en Malkuson samen tegen tijdens een avondwandeling, hevig discussiërend over de waarde van hun beider disciplines. Keter meent: Heel diep in ons huist ook het irrationele. Het is de energie die ons voortstuwt, onze creatieve demon. [...] Het irrationele maakt ons compleet. Malkuson riposteert: U overdrijft. [...] U hebt een miezerig zijriviertje genomen en dat tot een machtige stroom verheven. | |
Verkeerde keuzeGershon kiest, enigszins bij gebrek aan beter, voor het ‘miezerige zijriviertje’. Wat hij leest in mystieke teksten komt nog het meest overeen met zijn eigen ervaringen. Na zijn ordinatie tot rabbijn gaat hij een jaar extra studeren bij Jakob Keter, financiëel daartoe | |
[pagina 24]
| |
in staat gesteld door een stipendium. Na dat jaar besluit Gershon in het leger te gaan, opnieuw een vertragingstactiek omdat hij geen keuze kan maken, een onvermogen dat is geworteld in de ‘verkeerde keuze’ van zijn ouders. Zijn vader had gezegd, toen de twee stonden aan de oever van de Hudson: Daar wonen we, Gershon. [...] Ja, het is een prachtige wereld. Maar als je niet leert om verstandige keuzen te maken, word je erdoor gekwetst. Chaim Potok als luitenant in Korea (1956)
Iets verder lezen we: ‘Ze maakten een verkeerde keuze en werden gedood’. Gershon wordt legerrabbijn in Korea, een taak die deze zo schuchtere jongen beter afgaat dan redelijkerwijs verwacht mocht worden. In Korea loopt Gershon opnieuw Arthur tegen het lijf, de nieuwe geestelijke verzorger in Seoul, een vrijwillige keuze omdat hij naar Japan wil. Het waarom daarvan is aanvankelijk niet duidelijk. In Korea heeft Gershon geregeld visioenen. Hij spreekt met zijn oude leraren, Keter en Malkuson, die zich aan de andere kant van de oceaan bevinden. Met Arthur op reis door Japan hoort hij opnieuw na vele jaren een stem ‘van gene zijde’, van de sitra achra, de plaats waar vooral in het chassidisme de bron van het kwaad gesitueerd wordt. Die ‘zijdeachtige’ stem spreekt tot hem op ‘het uur van de vragen’, het uur voor de ochtendschemering. Het is een stem die hem vergezelt sinds de moord op zijn ouders en die bij elk volgend ongeluk dat hem treft zijn angst omzet in vragen. Het is de stem van Gershons eigen radeloosheid en twijfel die hem zegt: alles wat je onderneemt, het betekent niets. Alles is niets, louter leegte. In Hiroshima zeggen Arthur en Gershon samen het kaddiesj, het gebed voor de doden, bij het monument voor de slachtoffers van de atoombom. Eerder had Gershon de volgende zin uit de Zohar geciteerd: ‘Gebed herstelt schade die is toegebracht’ - een zin die kennelijk weerklank had gevonden in het hart van Arthur. ‘Moeten we niet iets zeggen?’ - zo had hij herhaaldelijk gevraagd. De traditie van het gebed reikt de woorden aan die net niet vals klinken. Maar Gershon wordt opnieuw geplaagd door twijfel. Is niet alles veeleer niets? ‘Wat een dorheid van hart en ziel is er in dit alles, zo klonk het zijdeachtige gefluister. Niets. Niets’. De twijfel aan het bestaan wordt nog versterkt doordat Arthur, voor de tweede keer op weg naar Japan, omkomt bij een vliegramp: een nieuwe verlating, waarna Gershon niet meer bidden kan. Er is niets meer dat gezegd kan worden - totdat hij het kaddiesj zegt voor zijn gestorven vriend en zijn lange wachten wordt beloond. | |
[pagina 25]
| |
Wachten‘Wachten’ is het sleutelwoord van deze roman. Gershon kan de militaire dienst ontlopen vanwege zijn zeer snelle hartslag. Wanneer de keuringsarts vraagt of hij ooit pijn heeft, antwoordt hij ontkennend: Er was een poort voor hem opengewaaid naar een veilige en zekere weg en hij had zich afgewend. Waarom? Omdat datgene waar hij op wachtte, wat het ook was, nooit tot hem zou komen in deze stedelijke schemerwereld van brokstukken? Hij wist het niet. Wachten doet Gershon sinds zijn eerste grote mystieke ervaring, toen hij een jaar of zestien was. Op het dak van het flatgebouw waar hij woont, vindt hij een teef die jongen baart. De schepping van leven brengt hem tot verrukking: Hij voelde zich helemaal opgenomen in het leven van hemel en aarde, in het mysterie van de schepping, in de pijn en de onuitputtelijke glorie van dit ene moment. Hij wilde de teef tegen zich aandrukken, haar strelen iets strelen. In plaats daarvan stak hij zijn hand omhoog en aaide langs de hemel en voelde, voelde werkelijk, schrijnend en exquis, de koele, droge, fluwelen aanraking van het besterde uitspansel tegen zijn vingers. Wanneer hij de volgende ochtend het dak opgaat, zijn de teef en de jongen onvindbaar. Maar de verrukking over de streling van de hemel en sterren blijven hem bij. Hij hoopte dat het op een dag zou terugkeren. Hij voelde dat het hem op een heel bijzondere manier zou veranderen als het ooit terugkeerde. Hij begon erop te wachten. Het frappante van deze ervaring van scheppingskracht en leven is dat op diezelfde dag de atoombom, vernietiging van schepping en leven, valt op Hiroshima, zoals Gershon zich later herinnert. Pas aan het einde van de roman herhaalt zich deze mystieke gebeurtenis. Dan wint Gershon het gevecht met die stem van ‘gene zijde’ door diep in zichzelf af te dalen, volgens een techniek die bekend is uit joodse mystieke geschriften: hij plaatst zijn hoofd tussen zijn knieën en deze afdaling is tegelijk een opstijging naar zijn innerlijke zelf, waar hij de aanwezigheid van zijn gestorven vriend bemerkt. Dit brengt hem ertoe het kaddiesj te zeggen, waarbij hij alle twijfel voorlopig overwint en de stem van gene zijde het zwijgen oplegt. Hij zegt kaddiesj voor de gebroken generatie waartoe hij en Arthur behoort, een generatie die moet leven ‘in de schaduw der giganten’, geleerden als Keter en Malkuson en Arthurs vader - een generatie die belast is met een bijna ondraaglijke erfenis. Gershon raakt ervan bewust dat het noodzakelijk is diepe innerlijke krachten aan te boren om door te gaan met leven ondanks de reële mogelijkheid dat de stem van de twijfel gelijk heeft. Die stem staakt tenslotte zijn interrupties en zegt het laatste ‘amen’ van het kaddiesj. Dan blaft er een hond - zonder twijfel een verwijzing naar de teef die jongen baart. Nu is Gershon in staat een weloverwogen keuze te maken. Hij gaat naar Jakob Keter in Jeruzalem in de hoop daar een antwoord te vinden op zijn vele vragen door verdere studie van de van de joodse mystiek. De laatste zin van de roman luidt: ‘Gershon Loran zat in licht en lommer te wachten, temidden van gele jasmijn, paarse bougainvillea en de rode en witte rozen van Jakob Keters Jeruzalemse tuin.’ De tuin met rode en wiite rozen: in de joodse mystiek zijn die teken van heelheid en verbondenheid. | |
SpiegeleffectenHet boek van het licht is een hecht gecomponeerde roman, vol metaforiek en symboliek. De roman bevat veel spiegeleffecten die bijvoorbeeld de overeenkomsten én verschillen tussen de westerse en oosterse wereld in het licht stellen. Allerlei taferelen in het eerste deel zijn gesitueerd in de haven van New York, bij het monument voor omgekomen brandweerlieden aan de oever van de Hudson - tegenbeeld voor het monument in Hiroshima waar Gershon en Arthur het kaddiesj zeggen. Dit sluit aan bij het gegeven dat er herhaaldelijk melding wordt gemaakt van branden in de buurt waar Gershon woont - beeld voor een | |
[pagina 26]
| |
wereld die onder de dreiging van totale vernietiging staat. De oever van de Hudson was ook de plaats waar Gershon afscheid nam van zijn ouders toen ze de boot namen naar Palestina - een reis waarvan ze niet terugkeerden. Zo is in de Hudson het verlatingsmotief geïntegreerd. De haven van New York laat zich spiegelen aan de haven van Hongkong, tussenstation op de reis die Gershon en Arthur naar Japan moet voeren. Het woord ‘tussenstation’ heeft hier een bijzondere lading. Het was Gershon, de ‘tussenmens’, die Hongkong wilde aandoen, een stad die getypeerd wordt als een ‘tussenwereld’: Ze waren binnengereden in de stad die op de elkaar overlappende randen van twee oorlogvoerende culturen lag en waarvan elk door de ander als barbaars werd beschouwd. Dit was een tussenwereld. In Hongkong vindt de ontmoeting plaats tussen oost en west, tussen twee culturen die elkaar zeker in de jaren vijftig nog niet hadden gevonden. In de haven van Hongkong, net als New York een stad met teveel branden, bekruipt Gershon het gevoel dat er iets mis is. Anders dan aan de Hudson vliegen er geen zeemeeuwen in de haven van Hongkong. Arthur vertelt vervolgens dat het dode vogels regende na de atoomproef in Los Alamos, waarvan hij getuige was. Alsof de bom die viel op de Japanse steden Hiroshima en Nagasaki de hele wereld van het Verre Oosten blijvend schade heeft toegebracht. Twijfel en dubbelzinnigheid doortrekken heel Het boek van het licht. Gershon bekent zich daar uitdrukkelijk toe - het hangt samen met zijn voorliefde voor joodse mystiek: ‘Ik kan beter met dubbelzinnigheid leven, geloof ik, dan met zekerheid. Twijfel is het enige dat ons rest, Arthur. Twijfel en vertwijfeld strijden.’ De ironie wil dat het precies Nathan Malkuson is, verdediger van vaste waarden in het jodendom, die aan het eind van de roman tot Gershon zegt: Het is niet van belang dat er misschien wel niets is. We hebben dat altijd als een mogelijkheid erkend. Wel is het van belang dat we, als er niets is, bereid zijn om iets te maken van het enige dat ons rest - onszelf. |