| |
| |
| |
Ingrid Hoogervorst
Schrijven is schuren tegen de wonden
In gesprek met Louis Ferron
Louis Ferron (1942) oogstte in de jaren zeventig grote bekendheid met een reeks romans waarin het Duitse cultuurgoed centraal stond. In de Teutoonse trilogie (1974-76) Gekkenschemer, Het stierenoffer en De keisnijder van Fichtenwald gaat hij terug naar het Duitsland aan het eind van de negentiende en begin van de twintigste eeuw. In Turkenvespers (1977) is het decor Wenen rondom 1900 en in De Gallische ziekte (1979) lopen tijden en personages geheel door elkaar heen. In 1982 verscheen Hoor mijn lied Violetta, een roman met een Hollands decor. In 1990 ontving Ferron de AKO-literatuurprijs voor Karelische nachten.
Ferron staat bekend als een auteur van ‘gecompliceerde’ boeken. Hij speelt graag het spel met de dubbele bodems, leent personages uit toneelstukken van Von Kleist of uit romans van Thomas Mann en stopt zijn verhalen vol met verwijzingen naar de Europese cultuurgeschiedenis, en de Duitse in het bijzonder.
In De Walsenkoning (1994) en Een aap in de wolken (1995) lijkt Ferron de spiegelgevechten, rolverwisselingen en vermommingen, kortom de hele maniëristische manier van schrijven definitief overboord te hebben gegooid. De Walsenkoning en Een aap in de wolken vormen de eerste twee delen van een triologie waarin de levensgeschiedenis van de auteur uit de doeken wordt gedaan. Het eerste deel is een afrekening met de moeder, het tweede beschrijft de groei naar zijn schrijverschap. Het decor is eenduidig: Haarlem, de muffe provinciestad, toonbeeld van kleinsteedse hypocrisie, waar de schrijver opgroeide, nog steeds woont, altijd zal blijven wonen... en waar we in het witte huis aan een van de oudste grachten van de stad een gesprek voeren over de Wende in Duitsland, over Ferrons eigen literaire wending in de jaren negentig en de innerlijke wending een duik te nemen in het autobiografische diepe.
| |
Literaire vermomming
Wat is de aanleiding geweest voor je ‘duik in het autobiografische diepe’?
Dat de hoofdpersoon Ferron heet, is een pesterijtje met de lezer. Een spelletje alsof het geheel authentiek zou zijn. Kijk, het gaat in de allereerste plaats om romans, niet om een autobiografie. Anderzijds was het voor mijn identificatie met de hoofdpersoon belangrijk hem mijn eigen naam te geven omdat ik bij het schrijven de aandrift wilde ervaren te werken aan een autobiografie.
Mijn allereerste roman was een heel autobiografisch boek, dat nooit gepubliceerd is omdat ik het niet goed genoeg vond. Er was geen afstand genoeg om over mijn eigen leven te kunnen schrijven. Toen ben ik half-historische romans gaan schrijven die natuurlijk wel over mijn Duitse achtergrond gingen om uiteindelijk dichter bij mijn eigen kern terecht te komen. Langzamerhand werden mijn romans steeds minder historisch. Hoor mijn lied, Violetta en Huis der Wateren kwamen al dichterbij. De hoofdpersonen vertonen al veel kenmerken van mij, alhoewel ze nog wel een ander beroep hebben en een andere naam dragen. Toen de Wende in Duitsland plaatsvond, was het thema van de Duitstalige cultuurgeschiedenis ook op. Ik heb nog een boek geschreven na de Wende, getiteld Spergebied, over een man die tijdens het Oostduitse bewind in het spergebied woont en een dubieuze rol in de oorlog heeft gespeeld. Dat was de afsluiting.
Wat verloor Duitsland na de Wende?
De historische fascinatie was weg. Als je vroeger Oost-Duitsland bezocht, had je het gevoel dat Het Derde Rijk nog nasudderde. Weliswaar onder een ander bewind, maar er hing toch dezelfde sfeer, die intimidatie. Dat maakte Duitsland tot een tragisch cultuurgebied en die tragiek inspireerde. Na de Wende is de
| |
| |
Tweede Wereldoorlog echt afgelopen. Ik had ook wel het gevoel dat ik dat hele Duitse probleem van alle kanten bekeken had. Nu moest ik het maar eens over mezelf hebben.
Het verleden drong zich op? In Een aap in de wolken spreek je over het jarenlang wegstoppen van herinneringen. ‘Alsof het een droom is geweest die ik al dromend van me afschud.’ Door te schrijven heb je lang herinneringen kunnen wegdrukken?
Ja, zoiets. Maar dat behoort tot de geheime processen van de schrijverij.
Je bent jarenlang met intellectuele hoogstandjes bezig geweest. Heeft het met leeftijd te maken dat de herinneringen nu naar boven komen?
Ik koos de literaire vermomming om mezelf emotioneel op een afstand te houden. Toen ik begon te schrijven was ik me erg bewust van het feit dat ik met literatuur bezig was. Enige ijdelheid is mij ook niet vreemd, dus dat leidde tot veel vertoon van kennis. Ik had mijn huiswerk goed gedaan.
Die ingewikkelde literaire constructies waren ook typisch voor de zeventiger jaren. De groep rond De Revisor deed haar uiterste best een grote gelaagdheid in hun romans aan te brengen.
Merkwaardigerwijs ben ik nooit tot die groep gerekend want mijn romans pasten daar wel binnen. Ze hebben me wel bij de post-modernisten gerangschikt alhoewel ik dat zelf nooit zo ervaren heb. Wat mij onderscheidde van Revisor-auteurs was hun kale, emotievrije benadering van de dingen. De piejasserij en theatraliteit in mijn verhalen stonden daar haaks op, alhoewel de constructies hetzelfde waren. Ik trok liever het narrenpak aan - met rinkelende bellen de wereld in.
De behoefte om mijn emoties in mijn werk te betrekken werd steeds sterker. Die literaire spelletjes waren wel aardig, maar ik kreeg sterke behoefte eerlijker te durven zijn en het masker af te nemen. Om daar natuurlijk weer een ander masker voor in de plaats op te zetten. Mijn stijl is veranderd. Een soort gestileerde spreektaal. Ik wilde een mate van eerlijkheid betrachten die ook in de taal terug te vinden is. Geen zijsprongetjes, geen intellectuele hoogstandjes, geen literaire verwijzingen. Gewoon recht uit het hart.
Tegenover wie wil je eerlijker zijn?
Het is een uitdaging die je aan jezelf stelt. Tegenover wie anders. Het leven is een groot bedrog, anders kun je je niet eens handhaven. Recht overeind durven staan en zeggen: ‘Dit ben ik. Nu moet je jezelf maar eens in de waagschaal durven stellen en tot op de bodem gaan.’ Die drijfveer zit er achter.
| |
Pleeggezin
De schrijver draait onrustig nog een shaggie. We praten over zijn jeugd. Ferron is in 1942 geboren als kind van een Nederlandse moeder en een Duitse vader. In De Walsenkoning draait het om de wrok tegen de moeder die haar zoon, het ‘moffenjong’, wegstopte in pleeggezinnen en internaten. Het is voor het eerst dat Ferron zijn biografische achtergrond onverbloemd in een roman beschrijft.
Mijn verwekker was getrouwd met een Duits dienstmeisje en woonde al twintig jaar in Nederland. Hij werkte in Den Helder als huisschilder. Pas in het laatste oorlogsjaar - hij was al in de veertig - werd hij als Volksduitser opgeroepen. Hij was dus gewoon civiel verwekker, geen oorlogsverwekker. Zijn vrouw kon geen kinderen krijgen. Mijn moeder zat met mij omhoog - het was een schande in die tijd - dus mijn verwekker zei tegen zijn eigen vrouw: ‘Ik weet een leuk adoptief kind voor je’. Hij meldde er wijselijk niet bij dat het zijn eigen kind was. Nadat haar man was opgeroepen voor militaire dienst, vertrok zijn vrouw met mij naar haar ouders in Bremen. Daar ben ik opgegroeid en na de oorlog heeft mijn eigen moeder me via het Rode Kruis terugggehaald.
Ik vraag hem wat hij nog van die periode weet en opeens begint hij te glimmen. Heel veel nog, zo blijkt en onmiddellijk loopt hij naar de boekenkast achter zich waar een aantal ingelijst foto's staan. Foto's van zijn pleegmoeder, met haar zuster en hij als een zesjarig rondborstig ventje ernaast.
Heel veel herinneringen heb ik aan die tijd. Het was een hectische tijd, Bremen werd gebombardeerd, het dak werd van het huis geschoten. Ik herinner me het moment dat ze me kwamen halen nog heel goed. Het was een dramatisch moment. Met de trein kwam ik in een opvangkamp in Nederland terecht waar heel
| |
| |
veel kinderen zaten. Ik werd bij de ouders van mijn moeder ondergebracht en had opeens een grootmoeder die ik ‘moeder’ moest noemen en een echte moeder die ik ‘tante’ diende te noemen. De pleegmoeder die ik als mijn echte moeder beschouwde bleek helemaal geen familie te zijn. Dat is zo'n onwaarschijnlijke situatie, zoiets kun je niet eens verzinnen.... Eenmaal bij mijn Nederlandse grootouders heb ik vreselijk gehuild. Ik werd op een hobbelpaard gezet maar toen mijn tante ‘Mein Prinschen schlaf ein’ zong, spitste ik de oren en verdwenen de tranen. Ik hoorde de moedertaal!
Vorig jaar ben ik er teruggeweest omdat ik voor de Volkskrant in Bremen moest zijn. De familie stond nog in het telefoonboek, de straat was er nog, het huis stond er. Een stokoud vrouwtje deed open, mijn tante. In Duitsland heette ik Karl Heinz Beckering en toen ik dat zei, wist ze meteen wie ik was. Een wonderlijke ontmoeting werd dat.
Ferron haalt een volgende foto voor de dag waarop hij met zijn tante en haar dochter op de bank zit. Hij vertelt hoe gesloten ze werden toen hij ze een en ander over vroeger wilde vragen en besloot maar z'n mond te houden.
Via Duitse instanties ben ik erachter gekomen dat mijn verwekker in zijn verloftijd gesneuveld is door een naar beneden vallende gevel. (Hij laat een foto zien van zijn verwekker en zijn echtgenoot: ‘Deze foto heb ik sinds kort.’) Mijn pleegmoeder is na de oorlog naar Amerika gegaan. Met de boot ging ze via Rotterdam en kwam nog langs met het verzoek aan mijn moeder of ze me mee kon nemen. Mijn moeder liet die beslissing aan mij over, wat voor een jongen van tien jaar nogal absurd was, maar ik durfde het niet aan. Ik had een heel ander leven geleid, denk ik nu weleens, misschien was ik een hele brave zakenman geworden. Op mijn zestiende schreef ik mijn Duitse familie een brief. Ik kreeg ook reactie terug, maar besloot toen het hierbij te laten. Het was de leeftijd dat ik het marxisme verkende en niets met moffen van doen wilde hebben.
Waarom haalde je moeder je op terwijl ze daarna niets deed om je als zoon te behandelen?
Dat is een goed bewaard geheim. Ze zal het wel op moederliefde gooien, maar het was eerder onder druk van haar eigen ouders. Mijn moeder zei nooit wat. Als ik iets vroeg dan keek ze uit het raam of de zon scheen. Ik werd in Haarlem uitgescholden voor ‘moffenkind’, mocht met klasgenoten niet spelen. Ik woonde in de Bomenbuurt, Haarlem-Noord. Mijn grootvader was een eenvoudig employé bij de Spoorwegen en het was een benauwend lower middle class-milieu. Ik werd ook vanwege die achtergrond geweerd. Bij vriendjes niet over de vloer mogen komen. Achter je rug om gesmiespel over dat je vader een Duitser was. Op school gepest en gemeden.
| |
Kleinsteedse hypocrisie
Haarlem heeft bij Ferron heel wat rancunes opgewekt. In zijn boeken is de stad als bron van ergernis prominent aanwezig. Een bolwerk van kleinsteedse hypocrisie, broeinest van gefnuikte burgermansverlangens, kweekvijver voor gemankeerde ambities waar de hoofdpersoon schuimbekkend tegen van leer gaat. De twee laatste boeken vormen een lange monoloog gedurende een zwerftocht door de straten, steegjes van de stad waar de atmosfeer wordt verpest door ‘geuren van ongewassen lijfgoed, wierook en slecht geventileerde kamers’. Een zwerftocht die tegelijkertijd een zwerftocht door zijn eigen verleden is.
Dwalend als toen, door een stad die me sinds mijn kinderjaren vreemder en vreemder is geworden en die me niettemin of juist daardoor gevangen houdt. Bij iedere voetstap die ik zet, hoor ik een voetstap uit mijn jeugd weerklinken. Bij iedere blik die ik werp, zie ik dat kereltje vol gram en ambitie weer langs de huizen lopen; de handen diep in de zakken gestoken, de schouders wat opgetrokken, de rug gekromd, in een tempo waarmee de toekomst ver binnen de daartoe gestelde tijd gehaald moest worden.
De romanfiguur Ferron blijft er hangen omdat de confrontatie met de huichelachtigheid, kleinzieligheid, jaloezie, sentimentaliteit en het burgermansfatsoen van de stad ook een konfrontatie is met zijn eigen erfenis. Het is zijn ellendige lot gevangen te zitten in het verleden en hopeloos mislukt als een aap in de wolken door de straten te dwalen en zijn gal te spuwen. Waarom is de schrijver zelf in de stad blijven wonen?
| |
| |
Ik zal hier tot het eind van mijn leven blijven wonen omdat het vruchtbaar is voor mijn werk. Schrijven is schuren tegen de wonden. Tegelijkertijd schrijf ik om de pijn te vergeten. Beetje therapeutisch misschien. Buiten die rancune fascineert dat kleinsteedse me ook heel erg. Ik wil me bewust geen wereldburger voelen maar provinciaal en vanuit die provincialistische invalshoek de wereld beschrijven. Vanuit een molecuul kun je het universum goed bekijken. Stel je voor dat ik in Amsterdam had gewoond, dan was ik grachtengordelboekjes gaan schrijven waar ik me voor had moeten generen.
Rancune, haat en wrok is een mooie drijfveer voor een schrijver. Om niet te verzanden in zelfmedelijden heb ik die rol van knorrige, cynische oude man gekozen. Dat cynisme geeft me de vereiste afstand tegenover het onderwerp. Dat is de invloed van die Franse kankeraar Celine en de toneelschrijver Thomas Bernard. Die bijtende monologen van Bernard zijn prachtig.
Wat was de reactie vanuit de familiekring op De Walsenkoning?
Natuurlijk heb ik jarenlang tegenover mijn moeder een enorme wrok gevoeld. Ik was het levend bewijs van haar misstap en werd dan weer bij mijn grootouders, dan weer bij andere gezinnen ondergebracht of op een kostschool gedaan. Dat wisselde per jaar. Achteraf begrijp ik wel dat de tijd en de sociale omstandigheden het haar niet gemakkelijk hebben gemaakt. Ze zegt dat ze het boek niet gelezen heeft, maar dat vraag ik me af. In eerste instantie wilde ik pas met deze serie boeken beginnen als ze dood was. Maar ze is erg vitaal en kan dus nog wel dertig jaar meegaan. En ik moést die trilogie schrijven. Het was genant om in de roman haar overlijden als dramaturgische aanleiding te gebruiken terwijl het mens in werkelijkheid nog leeft. Maar ik had dat nodig want die autobiografische boeken moesten geschreven worden.
| |
Gevoelsarmoede
Het gebrek aan moederliefde heeft bij de fictieve Ferron een onmogelijkheid tot gevolg om een duurzame relatie met vrouwen op te bouwen. In De Walsenkoning verliest hij zijn vrouw Andrea en zijn vriendin Esther en in Een aap in de wolken wordt de helft van het boek met heimwee en spijt teruggekeken op zijn huwelijk met de roodharige Rosa, het toonbeeld van zuiverheid en liefde, die hij bedriegt en dusdanig kwetst dat ze de benen neemt en naar Amerika gaat. Heeft de schrijver zelf moeite met vrouwen?
Nu komen we op het terrein van de psychiater. Ik ben drie keer getrouwd geweest. Een zekere gevoelsarmoede is mij niet vreemd. Voor een schrijver een zegen maar niet voor de medemens. Het niet kunnen geven van genegenheid, altijd afstand willen houden, bang zijn om intiem te worden met andere mensen, het gevoel je te verliezen... kortom alle dingen die een relatie ideaal maken, heb ik altijd geprobeerd op een afstand te houden. Daar gaat tenslotte iedere relatie aan kapot. Je bent bij voorbaat zo bang gekwetst te worden dat het mislukt. Ach, dan schrijf je maar heel hard. Onder het motto ‘voor de kunst wijkt alles’ houd je iedereen op een afstand.
Ouder geworden kijk je er op terug en realiseer je je hoe spijtig dat is geweest. Je vraagt je af of je ambities het wel waard zijn geweest je persoonlijk leven aan op te offeren. Is een geslaagd leven als persoon niet meer waard dan een geslaagd leven als schrijver? Maar nu spreekt de persoon, niet de schrijver, want die vraag mag ik me als schrijver niet stellen, anders schrijf ik niet meer.
| |
Schrijven aan het ideale boek
De hoofdpersoon Ferron is een rancuneuze mislukkeling. In De Walsenkoning is hij journalist bij de ‘Kennemerbode’, een lokale krant voor Haarlem en omstreken en in De aap in de wolken een mislukt kunstenaar die op een reclamebureau terechtkomt. Via zijn schoonmoeder weet hij een aantal gedichten in Maatstaf te plaatsen, maar na publikatie vraagt hij zich af wat een dichter is en weet dan het antwoord al. ‘Een oplichter. Iedere kunstenaar is een oplichter’.
Als oude, verbitterde man dwaalt hij met zijn hond door Haarlem en in plaats van de Parnassus te beklimmen en het blauw van de hemel te plukken blijft hij zijn hele leven gevangen in het kruiperige, huichelachtige, talentloze ‘niets’ hangen. In plaats van in de wolken te zweven, zakt hij met beide benen in de modder van de eigen kwetsbare kleinzieligheid weg.
| |
| |
Geen gelegenheid liet ik onbenut om mijn kwetsbare ziel tegen het leven te schuren, verbaasd de wonden te bestuderen en luidkeels kermend door de straten en krochten te gaan.
Hij is een sokkenmens geworden. Iemand wiens eerste zorg is 's morgens te bepalen welke sokken hij zal aantrekken. Genegeerd door de andere cafégasten rest hem enkel nog zijn hond Bertje aan wie hij het verhaal van zijn jeugd kwijt kan.
Ook Ferron is als kunstenaar begonnen en heeft een tijd bij een reclamebureau gewerkt. In mei 1962 debuteerde hij met de gedichtencyclus ‘Kleine Krijgskunde’ in Maatstaf. De overeenkomsten met bestaande situaties en personen deden recensent A. Kossmann suggereren dat je sleutelromans geschreven hebt.
Heel kinderachtig van Kossmann want dat is helemaal de bedoeling niet. Ik schrijf geen sleutelromans. Wat ik heb meegemaakt gebruik ik als metafoor voor mijn roman. Maar het is geen autobiografie. Ik ben geslaagd in mijn schrijverschap, maar ik heb die twee personen wel in me. Je speelt een toneelspelletje, het is een literaire vermomming. De schrijver Ferron blijft een romanticus en zal zijn schrijverschap nóóit relativeren, maar dat je het hoogste nooit bereiken zult, is haast ingebakken.
Wat is voor jou het hoogste?
Het onsterfelijke boek schrijven. Welke schrijver zou dat niet willen! Je hebt voor jezelf het ideale boek voor ogen. Hoe het er precies uitziet, weet je natuurlijk niet want anders zou je het schrijven. Ergens zit een kompasje in je hoofd - vage richting Noord - dat je volgt. Je realiseert je met allerlei zijtakjes en afbuigingen dat je in de juiste richting zit en hoopt op de Noordpool aan te komen. Het derde deel van deze trilogie wordt weer heel anders, dan komt er een geheel ander aspekt van mezelf naar voren en waarschijnlijk speelt het niet in Haarlem.
| |
Genetisch bepaalde somberman
Wat voor invloed heeft dat schrijven over je verleden op je herinneringen, op de realiteit van dat verleden?
Dat het er veel ingewikkelder op wordt. De manier waarop je het interpreteert, vanuit welke invalshoek je het bekijkt, tot welke conclusies je komt... je zou denken dat het er duidelijker op werd, maar het tegendeel is waar. Het verleden wordt alleen maar complexer omdat je kijk je keuze bepaalt. Als het boek af is, denk je: ik had het ook vanuit die invalshoek kunnen bekijken en dan zag het er heel anders uit. Bepaalde facetten uit mijn biografie komen ook in andere romans voor, maar weer heel anders. In beschrijving van milieutjes, achtergronden van personages. Die Duitse kant heb ik indertijd benadrukt, gestileerd en uitvergroot omdat het een aangename dramatisch aspekt aan mijn leven gaf. De eeuwige ontheemde, de eeuwige emigré die niet welkom is in eigen land. Het creëert een prettige buitenstaanderspositie die voor de toneelspeler - want ik ben natuurlijk een toneelspeler van mijn eigen leven - en de schrijver heel vruchtbaar is. Duitsland was in die tijd nog de Satan in eigen persoon. Die Duitse vader maakte je tot mythologisch gegeven. Ik ben zeer anti-Duits opgevoed en kon die mythe als een vorm van rebellie gebruiken. Iedereen is erop tegen dus ben ik er voor. Die hele Duitstalige cultuurgeschiedenis fascineerde me omdat het een stukje van mij was. Ik las Duitse schrijvers, filosofen en toen ik begon te schrijven kon ik die belezenheid goed gebruiken voor de thema's van mijn boeken.
Het is een niet zo vrolijke ballade die in je laatste boeken gezongen wordt over het mensdom. Heb je zo'n sombere visie op de existentie?
Jazeker, de Schopenhauer-erfenis. Maar dat ligt meer op het filosofische vlak dan op het persoonlijke. Door je jeugd ben je bijna genetisch bepaald somberman te worden. Het leven is geen lolletje, maar het scheelt weer dat er ook flink tegen de klippen op wordt gelachen. Dat vormt het theatrale aspekt in mijn werk. Een soort fluiten in het donker. Flink lawaai maken en om je heen slaan, dan valt het niet zo op hoe bedreigend de omgeving voor je is. Vergelijk het met hardop zingen, marcheren, met je armen zwaaien of liedjes galmen als je door een eng donker bos loopt om het gevaar en de angst van je af te zwaaien.
Dat theatrale is een stijlfiguur die mij goed ligt. Mijn liefde voor de operette en de Weense walsen heeft met de gelukkige momenten uit mijn jeugd te maken. Het was een bewust gevoede vereenzelviging met al- | |
| |
les wat Duits was. De radio stond aan op een Duits station en mijn moeder zong mee met schlagers, Duitse filmmuziek of operettes. Het muzikale erfgoed van mijn moeders generatie werd beheerst door de Duitse culturen, via haar generatie is dat op mij overgekomen. De grote Duitse romantici hebben mij zeer beïnvloed.
Je hebt ongetwijfeld van je vader een SS-er gemaakt en van jezelf een oorlogsslachtoffer. Wat het geen schok toen de geschiedenis van je vader veel gewoner bleek dan je fantasieën erover?
Ja, alles viel op zijn plaats na het themanummer van BZZLLETIN, vijftien jaar geleden. Ik ontving enorm veel post van mensen die informatie hadden over mijn vader. Ik ben op zoek gegaan; gemeente Den Helder aangeschreven, Duitse organisaties benaderd en toen hoorde ik van alles over mijn vader. Hij moet een erg aimabele man zijn geweest. Maar het beeld dat ik er van had gemaakt, beklijft wel hoor! Die mythe laat je niet zo maar in de steek voor de normale waarheid.
Hoe ziet de toekomst eruit?
Het is zeker niet zo dat ik nu alleen nog maar makkelijke boeken ga schrijven. Die twee lijnen - het autobiografische en quasi-historische - in mijn werk bestonden er altijd. Voordat ik aan het derde deel van deze trilogie begin, schrijf ik eerst een roman die op die historische lijn voortborduurt. Hij zal wat leesbaarheid betreft wel dichter liggen bij De Walsenkoning dan bij Turkenverspers want je wordt wel gevormd en je steekt er wat van op.
En na een zoveelste shaggie te hebben gedraaid, kijkt Ferron me aan en zegt:
Woede houdt het vuur brandend. Schrijven is de wonden schuren. Je moet gaan tot het bittere einde, tot je niet meer verder kan en bij wijze van spreken het pistool tegen je kop zet. Zover moet je gaan in die woede, rancune, frustratie, tot de bodem van de prutsloot en dan nog dieper. Tot je het geheim van het zwart ontdekt.
|
|