in psychische problemen, gaan ze drinken en vereenzamen. Het schrijven is voor mij een troost. Ik ben verbannen uit het paradijs en schrijvend probeer ik die paradijselijke wereld terug te halen. Ik probeer met alle kracht dat verleden met mijn verhalen te veroveren. Maar het is een ander verleden geworden.
Ahoewel heimwee de grootste drijfveer voor het schrijven vormt, zijn Kaders verhalen veel meer dan alleen heimwee-literatuur. Sommige roepen de sprookjesachtige sfeer op van oude Perzische literatuur, andere gaan over de pijnlijke konfrontaties tussen twee werelden, over de argwaan tegenover buitenlanders en over de diepgevoelde eenzaamheid van mensen de zin van hun bestaan kwijt zijn. Zijn aan het Perzisch ontleende symbolen en uitdrukkingen geven zijn Nederlands een heel eigen sfeer, ritme en toon. In het verhaal ‘Hasan Garibi’ schrijft hij over de vrouw van Hasan Garibi die aan niemand haar verhaal kwijt kan: ‘Soms voelt ze een steen in haar keel. Ze weet dat die steen de niet-gesproken woorden zijn.’ Dat niet-zeggen, de diepe stilte, bezwangerd van onuitgesproken woorden, geven Abdolahs verhalen een intense melancholie die de lezer, althans mij, bij de keel grijpt. Het beeld van de vrouw van de blinde Hasan Garibi die ergens in de omgeving van het Duitse Bielefeld in een dorp voor bejaarden achter het raam zit en geen woord kan wisselen met de mensen om haar heen liet mij dagen niet meer los. Er wordt meer niét dan wél gezegd en juist daarmee dringt de schrijver door tot de kern. Hij verdrinkt niet in zelfbeklag of sentimentaliteit en gebruikt geen overbodige metaforen of overdreven wollige taal; hier is iemand aan het woord die helder naar de dingen kijkt en met een minimum aan middelen het meest essentiële van het menselijk bestaan beschrijft: eenzaamheid en onbegrip.
Is dat zwijgen, alleen het hoognodige zeggen, eigen aan de Perzische cultuur?
Nee, het is mijn familie. Mijn grootvader zei niets, mijn vader is doofstom geboren. Mijn oom trad op als mijn geestelijke vader. Wij woonden met dertig of veertig kinderen bij elkaar in een huis met zeventien kamers. Mijn oom was mijn grote voorbeeld en ik kan zelfs in mijn verhalen niet meer bepalen wie vader of oom is. Mijn oom dacht altijd erg lang na voordat hij wat zei en dan nog kwamen er weinig woorden. Zo weinig dat je als kind erg je best moest doen hem te begrijpen. Zo wil ik ook schrijven: dat je geen woord kunt weglaten.
Je zegt dat vluchten, het ‘in ballingschap zijn’ zijn eigen wetten heeft. Welke wetten zijn dat?
De eerste generatie ballingen zijn de slachtoffers, ze moeten naar huis maar kunnen niet. Ze worden wanhopig van heimwee en verlangen. Zij hebben de steen in hun keel. Mijn kinderen zijn de tweede generatie en ik maak van mijn leven een brug waarover zij naar de Nederlandse samenleving kunnen wandelen.
Sommigen vallen, anderen rijzen, worden juist meer of groter dan ze waren. Het grote probleem van vluchtelingen is dat ze er niet over kunnen praten. Dat ze opgesloten zitten in hun gedachten, in het verleden dat ze achterlieten. Iraniërs groeien - meer dan bijvoorbeeld Turken - in het buitenland uit elkaar, ze kunnen zich makkelijk in nieuwe situaties aanpassen. Het zijn nieuwsgierige mensen die snel nieuwe vrienden vinden.
In het begin bots je steeds met je hoofd tegen de werkelijkheid. In mijn eerste boek beschrijf ik het leven als vluchteling, in dit tweede boek vloeien de twee werelden in elkaar over. Ik ben een banneling, maar ik voel me geen vluchteling meer. Vroeger keek ik door de ramen het café binnen, nu zit ik binnen.
Kader leest veel oude Perzische literatuur en naast die geschriften ligt zijn bijbel: de bloemlezing van de Nederlandse middeleeuwse poëzie van Gerrit Komrij. Daarin lezen is een vast ochtendritueel geworden. Zijn verhalenbundel eindigt met een lang gedicht waarin de wereld van de Perzische Changiezebné-chengiez, symbool van onbereikbare liefdes en toeverlaat van verliefde mannen, samenvloeit met de Westerse wereld van de man die 's nachts naar de maan kijkt tot de man op zijn paard aan de hemel verschijnt.
Wie heeft mij naar het gras achter die dijken verbannen, zo alleen met de paarden achter het draad? Chengiez, toeverlaat van uitgestoten mannen, hoe lang nog moet ik langs de IJssel, samen met paarden die niet meer willen galopperen, blijven staan?