Bzzlletin. Jaargang 25
(1995-1996)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 110]
| |
OntroeringSoms komt de ontroering uit een onverwachte hoek. Zo is W.F. Hermans niet direct een schrijver van wie je ontroerende scenes verwacht. Bij hem kom je tranen hooguit tegen bij acacia's. In het verhaal ‘Emigratie’ uit zijn bundel Moedwil en misverstand is Gerard door een bijna totaal verwoeste stad op weg naar de blinde Clasina om met haar het land per vliegtuig te verlaten. Als Clasina zich op haar beurt echter op weg naar Gerard in de tram blijkt te bevinden die hem uiteengereten heeft, is dat geen traantrekkerij, maar de grimmige constatering dat dit het ene been van de twee is waarop het leven voortstrompelt: het misverstand. Noch Clasina noch Gerard roepen bij mij compassie op. Toch ontroerde dit verhaal mij, maar anders en om een geheel andere reden. De dood van de auteur was voor mij aanleiding weer eens een oude Hermans te herlezen. Nooit meer slapen, De donkere kamer van Damocles en Paranoia kwamen niet in aanmerking omdat ik die al enkele malen had herlezen. Moedwil en misverstand herlezen was er om de een of andere reden nog nooit van gekomen. Nu komt er tijdens het herlezen van een boek over het algemeen geleidelijk wel weer wat bekends bovendrijven, de sfeer, de toon, een situatie of een personage, een voorwerp, een naam desnoods. Niets daarvan bij ‘Emigratie’. Geen spoortje van een herinnering, niets. Ik las een compleet nieuw verhaal. En toch had ik het gelezen. Onder de naam Clasina stond een potloodstreep en in de marge een uitroepteken. Als een geurvlag. Een gevoel van lichte verwarring plaagde me. Er was iets mis met het verhaal, maar wat? Het was wat zwaar aangezet, wat overdreven, het was voorspelbaar, maar dat kon het niet zijn wat mijn onrust veroorzaakte. In zo'n geval kun je natuurlijk gewoon verder lezen, maar Hermans is per slot van rekening niet voor niets Hermans. Die bevreemding had mij destijds ook doen besluiten De donkere kamer van Damocles direct na lezing opnieuw te lijf te gaan. Wellicht afgeleid door het gevoel van bevreemding had ik gewoon niet goed gelezen. Het verhaal klopte niet. Hoe precies de situatie ook beschreven is, zoals ze beschreven is kan het niet. Leest u met me mee? Gerard fietst door een straat in een ruïneuze buurt die wordt afgebroken. Na een bombardement? Hij is, zoals gezegd, op weg naar Clasina. In het midden van de straat ligt de trambaan. Het spoor - uit het verhaal is op te maken dat het om een enkel spoor gaat - is opgebroken: het wegdek tussen de rails is verwijderd. Dan komt er hem een tram tegemoet, en daarachter een politiemotor met zijspan aan de andere kant van het spoor. Omdat de agenten hem wenken en hij daaruit concludeert dat de buurt waar Clasina woont, voor hem is afgesloten, keert Gerard verschrikt om en spookfietst terug. Nu wordt hij tegemoet gereden door een colonne militaire voertuigen. Een van die voertuigen duwt hem kennelijk onder de tram, die hem aan stukken rijdt. De tram stopt, de colonne ook. De passagiers stappen uit en moeten om de bloedplas heenlopen. Ziet u het voor u? Nee? Ik ook niet, want Gerard werd uiteraard overreden op de rail die het dichtst bij hem was. En dat was niet de rail aan de kant waar de passagiers uitstapten. Tussen de rails is het beton al verwijderd: ‘de ijzeren gracht der naakte tramrails’ (sic!). Er moet dus wel heel wat bloed gevloeid zijn wil het aan de andere kant op de weg stromen. Trouwens, het hele einde waartoe deze aanrijding be- | |
[pagina 111]
| |
hoort, is erg rommelig en onzorgvuldig. Eerst lopen de wegwerkers te hoop en dan pas remt de tram. Wat ziet u voor u bij de ‘gebroken beenderen in de bloedplas’? Ook het stoppen van de militaire colonne roept vragen op. In een oorlogssituatie stopt een colonne niet voor een ongeluk. Bovendien was een voortrazende colonne veel pakkender geweest dan de stilstaande waarmee in het verhaal verder niets gebeurt. Van een andere orde is mijn volgende bezwaar. Als het verhaal zou eindigen met ‘Er was ook een blind meisje uit de tram gekomen. Zij vroeg eentonig: ‘Wilt u mij naar de Colosseumlaan brengen? Ik ben onbekend in deze buurt en mijn gezicht is heel slecht.’ was het alleen maar een voorspelbaar einde geweest. Nu laat Hermans daar hakkelend op volgen: ‘Het was Clasina, op weg naar Gerard: de vliegtocht ging zeker toch al niet door.’ Het voorafgaande wordt daardoor ontkracht, omdat wij dat al begrepen. Uiteraard onbedoeld bewijst Hermans hiermee zijn eigen stelling dat een kromme zin een kromme gedachte bevat. Toegegeven, de laatste zin is niet zozeer krom als wel klunzig met al die bijwoorden achter elkaar. Waarom zou Hermans' stelling niet uitgebreid kunnen worden tot klunzige zinnen, die een klunzige inhoud bevatten? Het is niet de enige stilistische onvolkomenheid. Zo is de volgende zin regelrecht uit een brugklasopstel afkomstig: ‘De tram naderde nog meer.’ Echt krom is deze zin: ‘Zo liep de afbraak estafette langs de rails en bracht het bericht over dat Gerard hier reed.’ En ‘De radeloze knallen der pneumatische boren deden de lucht rondom de beitels trillen’ is inhoudelijk niet helemaal in orde. Kijk, dat ontroert me nu, als een vroege-jeugdfoto van een bekende. Schattig, zo'n groot schrijver, die in zijn jonge jaren zo'n slecht verhaal schreef. illustraties: Antoine Buyse
|
|