| |
| |
| |
Koen Vergeer
Geen vader, geen moeder
Connie Palmens afkeer van de psychologie
We zijn hier gestuit op de quadratuur van de cirkel. Wie geen individu meer kan zijn, wil zich toch verbonden weten met iets waarin het individu te herkennen is. Als je het zelf niet meer kunt zijn, is het enige dat overblijft te herkennen hoe het is om het te zijn. Alles wat om je heen geschiedt, wordt autobiografisch.
Philip Markus, De weg naar Oude God
| |
Subtiel onderscheid
Oorspronkelijk, zo vertelde zij vorig jaar in een interview, had Connie Palmen haar succesvolle romans, De wetten en De vriendschap, als één boek willen schrijven. Dat zal haar lezers niet verbaasd hebben, want naast de nodige verschillen vertonen de twee boeken nogal wat overeenkomsten. In zekere zin, zou je kunnen zeggen, vormen De wetten en De vriendschap twee delen van één groot debuut.
Zelfs de ontvangst van beide boeken is vergelijkbaar; naast de overwegend lovende besprekingen was er opvallend veel aandacht voor de mens achter de schrijfster, en vooral voor de mens achter het personage -, kortom: men was zeer benieuwd hoe autobiografisch het proza van Palmen nu eigenlijk was. En sinds De vriendschap werd bekroond met de AKO-literatuurprijs, is deze ‘human interest’, ofwel de hang naar alles wat met het boek te maken heeft, behalve het boek zelf, alleen maar toegenomen. Het toppunt van deze bijna obsessieve belangstelling was wel de kunst & genot-rubriek waarin de twee romans werden vergeleken op hun bijdrage aan Palmens bankrekening.
Maar uiteindelijk gaat het natuurlijk om de boeken. In het hiernavolgende zal ik daarom beide romans opnieuw lezen in het licht van een opvallende strukturele overeenkomst. In zowel De wetten als De vriendschap toont de hoofdpersoon zich, met de apotheose van het boek in zicht, plots afkerig van de psychologie, met name van de psychoanalyse. Deze wending geeft beide romans een onverwachte, en in het geval van De vriendschap zelfs een onbevredigende ontknoping. Bovendien denk ik dat die wending voortkomt uit een fundamenteel probleem voor de hedendaagse roman, namelijk het vervagen van het subtiele onderscheid tussen fictie, werkelijkheid en autobiografie. De vraag of het werkelijk om de boeken gaat, komt opnieuw in het geding. Reden genoeg, lijkt me, om er wat langer bij stil te staan.
| |
Afwezige vader
Een van de meest intrigerende aspecten van Connie Palmens debuutroman De wetten is de totale afwezigheid van de vaderfiguur. Zeven hoofdstukken lang levert Marie Deniet haar ziel en zaligheid uit aan mannen, liefst oudere mannen, in ruil voor kennis. Langs een prachtig stijgende lijn neemt de persoonlijke betrokkenheid bij die kennis toe, totdat kennis in het zesde hoofdstuk samenvalt met liefde en verlossing; Marie tracht uit haar filosofisch-schriftuurlijke wereld te breken om de kunstenaar Lucas Asbeek te redden:
[...] eigenlijk was het woord Tekst me zo langzamerhand danig gaan vervelen. Het was te weinig, er was meer [...]. Ik zag er tegenop mij te scharen in de groeiende rij studenten, die de ene na de andere scriptie produceerden over het claustrum van de tekst, de dood van de auteur en de schriftuurlijkheid van het leven.
De filosoof Guido de Waeterlinck antwoordt haar daarop dat haar verlangen naar Lucas Asbeek een verkapte vorm is van haar verlangen zich met het heilige uiteen te zetten.
Tegenover het absolutistische doel dat Marie zichzelf gesteld heeft, schiet de liefde echter tekort; ze gaat er bijna aan ten onder. Op het dieptepunt van de crisis,
| |
| |
die gepaard gaat met een ingrijpende eetstoornis, bezoekt Marie een psychiater. De zucht naar kennis is omgeslagen in een zucht naar zelfkennis.
In het afsluitende, zevende hoofdstuk, een monoloog op de sofa van de psychiater, lijkt het boek lijnrecht af te stevenen op een verklaring voor Maries predispositie, haar worsteling met het heilige, en gezien de voorkeur die zij daarbij zes hoofdstukken lang aan de dag gelegd heeft, op een confrontatie met de vaderfiguur. Het verhaal over de Sacramentsprocessie lijkt symbolisch voor de ingewikkelde combinatie van weerzin en overgave aan het heilige. De processie door het dorp, langs de provisorische altaartjes met beelden van de favoriete heiligen, weerspiegelt zelfs de opbouw van het boek en dus van Maries leven.
Een leven, zo lijkt het, zonder vader. In het hele boek komt hij niet voor. Er is wel eens sprake van ouders, maar de enige die af en toe achter die façade vandaan komt is de moeder. Veelzeggend is het antwoord dat de moeder geeft op Marie's introductie van Lucas Asbeek als haar toekomstige schoonzoon: ‘Die man? Kind, het zou je vader kunnen zijn!’
In het verhaal over de processie springt de afwezigheid van de vader echter het meest in het oog. De grootvader van Marie loopt wel mee in de processie, maar waar is haar vader?
| |
Overdracht
Een mogelijke verklaring is dat de vader afwezig moet zijn. Net als God. Net als de psychiater. In het laatste hoofdstuk van De wetten kan of mag de ultieme mannelijke tegenspeler van Marie geen personage worden.
De psychiater speelt echter een dubbelrol: hij is af- en aanwezig tegelijk. Wanneer Marie het verhaal over de Sacramentsprocessie bij hem achterlaat zegt ze:
het was niet zozeer uw analyse die de doorslag gaf, want ik weet niet of ik het met uw interpretaties eens ben of niet, het was eerder het wonder dat u er betekenis aan kon geven, aan het verhaal zelf.
Dit lijkt op het eerste gezicht een vreemde uitspraak, want hoe kan betekenis nu zonder analyse?
Misschien dat de psychiater het verhaal betekenis geeft doordat hij aanvankelijk zijn mond houdt. Dankzij het zwijgen en luisteren van de psychiater heeft Marie eindelijk haar eigen, complete verhaal kunnen vertellen. Het verhaal is compleet omdat het zwijgen van de psychiater het altijd afwezige heilige aanwezig stelt, zonder dat dit heilige wordt gecorrumpeerd door een personage.
In de analyse achteraf wordt het heilige misschien geduid als God of de vader, maar dat is het moment waarop de psychiater weer het woord neemt en dus een personage wordt. Voor Marie is dat dan niet meer van belang.
Het spelen met een dergelijke dubbelrol noemt men in de psychoanalyse overdracht: de kunst als een personage aanwezig (of in dit geval afwezig) te zijn, zonder dat personage daadwerkelijk te worden.
| |
Psychoanalyse
Deze esthetisch-psychoanalytische interpretatie van De wetten lijkt redelijk houdbaar. De interpretatie komt echter in botsing met Maries eigen verklaring voor de afwezigheid van de vaderfiguur: namelijk haar weerzin tegen de psychoanalyse.
Met de psychiater heeft zij afgesproken de psychoanalytische interpretatie buiten beschouwing te laten:
U weet dat ik dit niet wil, een psycho-analytische interpretatie. U hebt mij toegestaan daarover te zwijgen, over de werkelijke vader, moeder, broers. U hebt mij beloofd me bepaalde woorden te besparen, omdat u weet dat ik het geen goede woorden vind om een verhaal mee te duiden. We zouden ze niet uitspreken.
Een vreemde wending. Want wat is dat nou voor een psychiater? Je hoeft geen psychoanalyticus te zijn om te weten dat zo'n aperte weerzin iets belangrijks verbergt. Bovendien, kan een personage iets anders dan een werkelijke familie hebben? Een fictieve familie misschien, maar dan wordt het personage zelf een schrijfster. Het niveau verschuift daardoor weliswaar; maar wil het verhaal van Marie Deniet effect hebben op de werkelijkheid van Marie Deniet dan moeten die twee niveaus toch iets met elkaar te ma- | |
| |
ken hebben. Deze spanning tussen fictie en werkelijkheid, die zo belangrijk is voor Marie Deniet, is volgens mij minstens even belangrijk voor de schrijfster Connie Palmen.
Waarschijnlijk wordt de weerzin van Marie gevoed door het beeld van de klassieke psychoanalytische interpretatie. Anderzijds lijkt dat onlogisch, want met haar kennis van de hedendaagse Franse filosofie moet Marie toch weten dat de psychoanalyse die ouderwetse, dwingende en schematische manier van verklaren allang verlaten heeft.
Helemaal intrigerend wordt het wanneer blijkt dat De vriendschap, Palmens tweede roman, eenzelfde wending vertoont. Opnieuw wordt de psychologie afgezworen en wordt een van de sleutelpersonages, in dit geval de moeder, geweerd.
| |
Ziekelijke hang naar liefde
In tegenstelling tot De wetten begint De vriendschap met de familie van de hoofdpersoon. De vriendschap tussen Kit en Ara is ingebed in allerlei knusse familietafereeltjes: ouders die oordelen over vriendjes en vriendinnetjes, geheime schriften, verjaardagspartijtjes, zielige vogels die niet willen eten en doodgaan, de vrijdagse maaltijd met friet en knakworst, alles pais en vree. Toch ligt er vanaf het begin een adder onder het gras.
Wie er oog voor heeft ziet het onmiddellijk, en na een tijdje kan niemand er nog omheen: Kits hang naar de liefde van haar vader, moeder en haar broertjes is bijna ziekelijk. Met name de relatie met haar moeder lijkt de ideale voedingsbodem voor een anorexia nervosa.
Neem bij voorbeeld de scène met de friet en de knakworst. De liefde van Kits moeder komt tot uiting in overdreven zorgzaamheid, met name in haar zorg voor het eten. Zo wordt er op vrijdag altijd friet gegeten met, speciaal voor Kit, knakworst. Als Kit melding maakt van het bestaan van de frikandel antwoordt de moeder liefdevol dat ze er in de supermarkt eens naar zal kijken, maar vervolgens vraagt ze of Kit de knakworst niet meer lekker vindt. Bang haar moeder te kort te doen en zo haar liefde te missen eet Kit prompt alle knakworsten op, om ze 's avonds uit te braken. De hang naar de liefde van de moeder wordt voortdurend vertaald in eten of juist in niet eten, wat uiteindelijk ook een vorm van aandacht vragen is:
Ik denk bijvoorbeeld altijd dat mijn moeder de jongens een groter stuk vlees geeft dan mij, ook al is dat niet zo, maar als ik zelf meen dat het wel zo is, krijg ik geen hap meer door mijn keel, omdat het daar dan dicht zit.
Het aantal voorbeelden, vooral in de eerste twee delen van de roman, is legio; je hoeft Lacan niet gelezen te hebben om te zien hoezeer honger en het verlangen naar liefde in De vriendschap samenhangen. Je mag trouwens aannemen dat Kit, die later van deze samenhang haar studie maakt, het werk van de Franse psychoanalyticus achter de kiezen heeft.
| |
Wending
Maar op dat moment, wanneer Kit haar onderzoek naar de samenhang tussen eten, drinken, liefde en verslaving begint, heeft de wending in de roman zich reeds voltrokken.
Die wending is eigenlijk tweeledig. Ten eerste is Kits consumptiepatroon veranderd. In het derde deel van het boek, wanneer Kit haar eigen verslaving overdenkt, is van eetstoornissen geen sprake meer; Kit is aan de drank. Die drank is echter nogal uit de lucht komen vallen. In het geheel van het boek blijft het een Fremdkörper. Dat komt vooral tot uiting in de geforceerde manier waarop Kit de drank een aparte plaats tracht te geven in het filosofische traktaat waarmee het boek besluit.
Belangrijker is echter dat Kit haar onderzoek naar de samenhang tussen eten en liefde naar een filosofisch niveau tilt. Ten nadele van de psychologie.
In het begin van het derde deel vertelt Kit nog wel dat ze bezig is ‘om wat de filosoof ideeën noemt in de echt te verbinden met wat de psycholoog emoties noemt’, maar van die echt komt weinig terecht. De emoties, die in de eerste twee delen van het boek ruim aan bod komen, worden in het derde deel van de roman verdrongen door de ideeën. De psychologische roman verandert in een ideeënroman, het meisjesboek in een filosofisch traktaat. De eerste twee delen van het boek, over Kits jeugd, over haar eetproblemen en de
| |
| |
dubbelzinnige relatie met de moeder, lijken volslagen vergeten.
| |
Autobiografie
Voor ik verder ga, wil ik nogmaals stellen dat het mij er niet om gaat of de belevenissen van Marie Deniet en Kit Buts autobiografisch zijn of niet.
Maar zoals al gezegd, onder het mom van human interest komen veel lezers in de verleiding De wetten en De vriendschap te screenen op hun autobiografisch gehalte. Misschien komt dit voort uit een grote hang naar identificatie, waarvoor in onze aan flarden gezapte werkelijkheid steeds minder plaats is. Omdat de wereld steeds meer verknipt en gefictionaliseerd raakt, wordt de vraag naar iets dat ‘waar gebeurd’ is groter en dringender.
A.F.Th. van der Heijden heeft in Asbestemming deze reductie naar de zogenaamde autobiografische werkelijkheid stevig de oren gewassen: ‘Het valt me op dat juist lui die zich, nooit zonder pretenties, in de periferie van de kunst ophouden, zoals dat hele onderbetaalde voetvolk van de filmindustrie, altijd en overal de werkelijkheid door de fictie heen willen lezen. Lijders aan dyslexie, iets anders kan ik er niet in zien. Nooit het sprookje, nooit het symbool, nooit het visioen, nooit de allegorie willen lezen, godverdomme, nee, altijd alles toetsen op het Story- en Privégehalte!’
In Het weerzinwekkende lot van de oude filosoof Socrates toont Palmen zich reeds beducht voor dit gevaar. Het lot van Socrates, schrijft zij, hangt eigenlijk ook haar boven het hoofd. Door in de openbaarheid te treden met het publiceren van een boek verandert je identiteit in een personage, een personage dat een rol kan gaan spelen in verhalen waarover je geen controle meer hebt. Daarom, concludeert de schrijfster op voorhand: ‘Die Palmen waar u het over heeft, daar kan ik niks aan doen.’
| |
Signatuur
De complexe relatie tussen het publieke en het persoonlijke is echter onontkoombaar. In Het weerzinwekkende lot van de oude filosoof Socrates laat Palmen, in het voetspoor van de Franse filosofie, zien hoezeer dit al opgaat voor zoiets simpels als de eigennaam. Een eigennaam, de meest kernachtige aanduiding van de identiteit, kan in verhalen van anderen, en zelfs in de taal-op-zich een speelbal worden, waarover je geen controle meer hebt. Omgekeerd kan die eigennaam, opgelost in de taal, juist een effect van toeëigening hebben: wie bij voorbeeld zijn eigennaam in de merknaam van een of ander product terugvindt, die heeft meteen iets met dat product.
Een dergelijk effect heeft, volgens mij, de eigennaam van de schrijfster in De vriendschap. Op het eerste gezicht staat de naam Connie Palmen alleen op de cover en de titelpagina van de roman. Maar op een aantal betekenisvolle momenten in het boek duikt de naam van de schrijfster opnieuw op. Het boek is daarmee niet alleen van buiten, maar ook van binnen gesigneerd, om met Derrida te spreken.
De eerste signatuur is bijna niet te missen. Op drie momenten in het boek gebruikt Kit het woord palmen. Hendrik haalt bezorgd steentjes uit Kits handpalmen, Marga leest het gevaar van een ernstige verslaving in de lijnen van Kits palmen, en op een van hun meest intieme momenten masseert Ara Kits palmen. Het zijn allemaal momenten van zorg, zorg voor Kit zonder dat daar iets tegenover staat (hoe anders ligt dat bij de zorg van de moeder).
Een flinke stap verder gaat een tweede signatuur, die op twee cruciale momenten in de roman verschijnt. De eerste keer is dat het moment waarop Kit haar drankverslaving onthult aan Ara, het andere moment valt na Kits kunstmatige ontmaagding. Ik zal alleen bij het tweede moment stilstaan.
Een van de aangrijpendste hoofdstukken uit De vriendschap is het hoofdstuk over Kits problemen met haar menstruatie. Artsen achten een inwendig onderzoek noodzakelijk. Wanneer Kit hiervan terugkeert, wacht haar moeder haar op in de gang:
Daarvoor noch daarna heb ik mijn moeder ooit met zo'n zachte blik naar mij zien kijken. Ze had compassie met mij, ik zag het. Tot mijn verbazing schoten mijn ogen opeens vol tranen. Het was vreemd, want het laatste wat ik wilde was dat ik voor mijn moeder iemand zou zijn met wie zij te doen had, maar ik vond het veel te ingewikkeld om haar duidelijk te maken dat zij geen medelijden met mij
| |
| |
hoefde te hebben en dat mijn tranen niks te maken hadden met de reden waarom zij zo naar mij keek.
Niet alleen geeft deze passage opnieuw inzage in de complexe relatie tussen Kit en haar moeder (een gebakje en een dichtgeschroefde keel volgen onmiddellijk), het fragment is ook binnenin, ik zou haast zeggen inwendig, gesigneerd. Het woord compassie is de verborgen drager van de eigennaam van de schrijfster: de c, de o, de dubbele medeklinker en de ie dragen de voornaam, de m, de p en de a zijn belangrijke dragers van de achternaam.
De vraag blijft natuurlijk wat de aanwezigheid van een dergelijk signatuur betekent. Volgens mij is het een teken, een symptoom dat aangeeft dat fictie en werkelijkheid wel degelijk iets met elkaar te maken hebben. Schrijvers leven in dezelfde wereld als hun lezers en kennen bijgevolg waarschijnlijk dezelfde hang naar werkelijkheid en autobiografie. Maar anders dan de makers en lezers van society-rubriekjes tracht de literatuur gewetensvol en creatief met deze zucht om te gaan. De autobiografische reductie is exact de verkeerde en negatieve benadering van fictie. Het gaat er niet om wat er zogenaamd ‘waar gebeurd’ is; maar om wat er met dat waargebeurde gedaan wordt. Gezien echter de ontwikkelingen binnen en buiten de literatuur vrees ik dat het gevecht om deze subtiliteit een gevecht tegen de bierkaai is.
| |
Filosofie versus psychologie
Met deze wetenschap keer ik terug naar De vriendschap. In het derde deel van de roman is Kit in de problemen gekomen. De drank heeft haar in zijn greep, samen met een verliefdheid die de vorm aanneemt van een obsessie:
Verliefdheid lokt je geheid in de valkuil van een oud drama en ieder drama is het drama van een verbond. Ik wist opeens waarom ik de liefde zo lang uit mijn leven had weten te weren. Ze stond bijgeschreven in een hoofdstuk over pijn, angst, onzekerheid, verwarring, redeloze schuld, machteloosheid, schaamte en een allesverterend medelijden met iedereen, behalve met mijzelf.
Dit hoofdstuk over pijn, schaamte en medelijden, het hoofdstuk kortom, over de emoties, blijft echter ongelezen, of in elk geval ongeschreven, omdat Kit haar problemen te lijf gaat met de filosofie.
Kit kiest voor de filosofie allereerst omdat zij, net als Marie in De wetten moeite heeft met de terminologie van de psychologie:
De moeite die ik heb met termen als frustratie, weerstand, overdracht, verdringing en projectie is zo groot, dat ik mij soms afvraag hoe ik die studie ooit heb kunnen voltooien.
Belangrijker is dat Kit de psychologie lankmoedigheid verwijt. De psychologie, zegt Kit, zoekt de schuld buiten het individu, bij de ouders bij voorbeeld. Maar die schuldige ouders waren ooit zelf onschuldige kinderen van schuldige ouders, zodat de schuld tot in het oneindige teruggaat. Bovendien is het zoeken van de schuld buiten jezelf ‘een laffe poging om te ontsnappen aan verantwoordelijkheid, ook verantwoordelijkheid om zelf te zorgen voor de manier waarop je je onderscheidt van anderen en dus betekenis geeft aan een uniek bestaan.’
Alleen de filosofie durft te oordelen over goed en kwaad, aldus Kit:
Ik hou van de lankmoedigheid van de psychologie, maar ik kan geen zin geven aan het leven zonder de genadeloosheid van de filosofie. Als je niet schuldig bent aan je eigen leven is er niks aan, vind ik.
Die lankmoedigheid schuilt natuurlijk niet in de psychologie zelf, maar in het gebruik dat ervan gemaakt wordt. Omkijken hoeft nog geen afwentelen van verantwoordelijkheid te betekenen, het kan ook een stadium van onderkenning zijn, onontbeerlijk voor wie verantwoording nemen wil. En omgekeerd zijn er genoeg filosofen die niet verder kijken dan hun filosofisch jargon lang is.
Deze nogal doorzichtige depreciatie van de psychologie is volgens mij niets anders dan een manoeuvre om, net als in De wetten, een werkelijk genadeloze analyse uit de weg te gaan. Langs de omweg van de filosofie is Kit bezig haar familie, met name haar moeder, te verdringen.
| |
| |
| |
Verdringing
Maar zoals dat bij verdringing meestal gaat, keert het verdrongene op een aantal onverwachte plaatsen toch weer terug. Het complex van eten en moederliefde komt in het derde deel van de roman aan het licht door een aantal indirecte verwijzingen, een droom en zelfs door een regelrechte slordigheid. Voor de psychoanalyse allemaal ‘gefundenes Fressen’.
Wanneer Kit bij voorbeeld het algemeen belang van haar onderzoek onderkent, noemt zij er schijnbaar onschuldig en terloops haar belangrijkste lezeres bij, door te stellen dat zij er van gruwt ‘om steeds maar weer artikelen te schrijven die mijn moeder niet kan lezen’.
Op momenten dat Ara Kit liefdevol verzorgt, wordt er opnieuw naar de moeder verwezen, zij het zeer impliciet:
Ik had al haar handelingen op de voet gevolgd en moest daarbij mijn best doen om te blijven denken dat het Ara was die ik zag. Bij vlagen raakte ik die gedachte kwijt en dan was ze net een soort vreemde met vertrouwde trekken, iemand die ik voor het eerst in mijn leven zag, maar van wie ik mij afvroeg of ik haar al niet eens eerder had ontmoet.
En later: ‘Je hebt mij toen urenlang gewiegd en mijn naam gezegd, Catharina, Kit, en je zei ook schatje, lieveling, kleintje.’
Opvallend is dat Kit, wanneer zij in de afsluitende brief in algemene termen schrijft over de ingewikkelde liefde in het familieleven, een voorbeeld geeft dat gaat over haar vader, die tot dan toe in de roman een tamelijk ondergeschikte rol heeft gespeeld.
Verder droomt Kit steeds over een opengesneden varken, een droom die opnieuw over niet willen eten, over de moeder en over dankbaarheid gaat:
Ik wist dat ze [de moeder] het vervelend vond dat ik mijn neus ophaalde voor balkenbrij en bloedworst, omdat het een geschenk was van grootvader en dat wij daar dankbaar voor moesten zijn.
Kit stelt dat ze de droom, die ook doet denken aan het verhaal over de Sacramentsprocessie in De wetten, niet begrijpt. In het licht van haar filosofisch verdrongen emoties is de droom echter zo ingewikkeld niet. Ten slotte zegt Kit, wanneer ze woedend haar relatie met Ara doorziet, dat hun dubbelzinnige vriendschap dertig jaar geduurd heeft. Volgens mijn berekening is Kit dan niet veel ouder dan dertig en in elk geval nog geen veertig jaar. Kit leerde Ara kennen toen zij een jaar of tien was, dus zij vergist zich. Een Freudiaanse verspreking?
| |
Filosofie boven psychologie
Anders dan in De wetten wordt de afkeer van de psychologie in De vriendschap met veel omhaal beleden. De inzet lijkt deze keer dan ook veel hoger, en daarom komt het de roman uiteindelijk niet ten goede.
Dat Kit de filosofie verkiest boven de psychologie heeft misschien een voordeel. Haar betoog krijgt een meer expliciet algemeen belang. Het essay dat Kit ten slotte over verslaving schrijft, is te lezen als een kritiek op de hedendaagse door- en doorgeïndividualiseerde gemakzucht; het is toepasbaar op al de grote en kleine verslavingen waarvan het (post)moderne leven doortrokken is. Wat ik bestudeer, zegt Kit ergens, gaat iedereen aan. Terecht. Dat is ook de reden waarom ik De vriendschap iedereen aanraad.
Maar hoe groter het belang, hoe zwaarder het nadeel van de eenzijdige keuze voor de filosofie weegt. Emotionele problemen los je niet op door ze te bedelven onder ideeën. Zo rationeel is de psyche niet.
De overgang van de psychologische roman naar het filosofisch traktaat is te groot; veel van de emoties waar het in de eerste twee delen om draait, worden door de filosofe in het derde deel verdrongen. Natuurlijk vermoed ik dat die breuk zijn oorsprong vindt in het mijnenveld tussen fictie en werkelijkheid, tussen het intieme en het openbare, maar hoe het precies zit, gaat mij niets aan.
Wat mij wel aangaat is dat het ten koste gaat van de literatuur, van de overtuigingskracht. De echt tussen emoties en ideeën - het zou een mooie omschrijving van literatuur kunnen zijn - komt door de breuk in De vriendschap niet van de grond.
|
|