| |
| |
| |
Ingrid Hoogervorst
Een ruig debuut
Over Blauwe damp van Marcel Maassen
In de debuutroman van de Limburgse schrijver Marcel Maassen krijgen de patatten geen kans om koud te worden. Het in Blauwe damp geportretteerde vriendenstel vreet biefstukken met frites alsof hun leven er van afhangt. Het is hét middel om de kater te laten verdwijnen opdat het zuipen weer kan aanvangen. Wat het snackbar-imago bij het verschijnen van de roman nog versterkte, was de foto van de patat-etende jonge auteur (Geleen, 1965) waarmee uitgeverij SUN het recensie-exemplaar vergezeld liet gaan.
Marcel Maassen (foto: Ralph Schmitz)
Zoiets werkt niet altijd in het voordeel van de schrijver. Mede dankzij deze foto voegde de literatuurkritiek Maassen tegen wil en dank in de gelederen van de generatie Nix, waar hij in feite nix te zoeken heeft. Blauwe damp is allesbehalve een boek over gevoelens van verveling, zinloosheid, sex of geweld. Het verhaal beschrijft weliswaar de vriendschap en afgunst tussen vier middelbare schoolvrienden - en ruige jongeren lijken in de literatuur nu eenmaal het patent te hebben op nihilistische gedachten en een verderfelijke levenshouding - maar het gaat Maassen om wat er achter zit. En dat is veel romantischer en idealistischer van aard.
| |
| |
| |
Vulgaire realiteit
Verteller in Blauwe damp is Marcel Muurens, die met een knipoog naar Nescio's Titaantjes, met vier vrienden een jongensclub vormt. Dat de schrijver van Nescio houdt, is trouwens goed te merken - al bij de eerste bladzijde zit je in Nescio's beroemde dat-constructie -, maar dat geeft niet want deze jonge auteur heeft een mooi debuut afgeleverd. Een roman die helemaal verweven is met de jongerencultuur in een provinciestad waarin veel gezopen, gesnoven, geneukt en naar pop-muziek geluisterd wordt. Zo'n boek waaruit, om met Em. Kummer te spreken, een behoefte doorklinkt ‘over dingen te schrijven die jonge mensen bezig houden en waardoor ze een nieuw publiek aanspreken: de schooljeugd, de tv-kijkers, de popmuziekluisteraars.’
Kummer neemt het in een artikel (in Mekka, 1995) onder de titel ‘Laat de Nixers tot ons komen’ op voor de jonge schrijvers rondom het blad Zoetermeer. Ten onrechte echter scheert hij Maassen over één kam met de Nix-generatie, want de boeken die de Nixers voortbrachten (neem Bor van Joris Moens, Het feest der liefde van Ronald Giphart of De lokroep van de mossel van de Utrechtse Jerry Goossens) blijven steken in beschrijvingen van de harde, vaak vulgaire realiteit in het zo langzamerhand bekende jongerenjargon. Van een onderzoekende manier van schrijven is geen sprake; de gedachten van de hoofdpersonen reiken niet verder dan hun handelingen en er worden geen vragen gesteld of verklaringen gegeven. Door het ontbreken van een perspectief van waaruit een dergelijk milieu beschreven wordt, namelijk de persoonlijke motivatie van de schrijver, weergalmt in de verhalen slechts het lege decor van het moderne stadsleven. Wat ontbreekt is een tweede vertellende instantie die de banale realiteit van commentaar voorziet.
| |
Ambiguïteit
Met Maassen is er eindelijk iemand in geslaagd een beeld te geven van de jongerencultuur (lees: jongenscultuur!) - vrijen, zuipen en de stoere bink uithangen - zonder te blijven steken in eendimensionale beschrijvingen. Maassen becommentarieert en zijn observaties zijn scherp. Hij heeft subtiel een liefdesrelatie door het verhaal heen verweven en daarmee geeft hij het een meerwaarde omdat die gevoeligheden alle stoere uitspraken over ‘trutten’ en ‘wijven’ in
| |
| |
een ander daglicht stellen. Maassen schuwt clichés noch pathos, maar hij neemt tegenover beide een relativerende, humoristische houding aan, wat de tekst een zekere ambiguïteit geeft en het geheel spannend maakt.
Blauwe damp is het (deels) autobiografische relaas van een jeugd in Geleen en studietijd in Nijmegen. Deze jeugdherinneringen hebben zelden de toon van melancholie of weemoed. Maassen observeert zijn eigen jeugd en constateert na grondige analyse wat hem tot een bepaald gedrag dreef. En hij maakte er ook nog een roman van. Om zo genadeloos kritisch te zijn, heb je moed nodig en schrijftalent.
| |
Ding-a-dong
Wat houdt deze hedendaagse Titaantjes bezig? Het verhaal in de vorm van een terugblik begint in het voorjaar van 1975 als de popgroep Teach In het Eurovisie Songfestival wint met de hit ‘Ding a dong’. De vijfde klas van de Sint-Josephschool in Geleen gaat op schoolkamp. Je hebt er ‘de ruigen’ en ‘de eikels’; en die laatsten is het verboden met zaklampen te schijnen of lawaai te maken in de tijd dat de eersten naar de meidenzaal sluipen. De avonden worden gevuld met playbacken en het imiteren van danspasjes:
Wij waren Teach In: Jos Molders, Marcel Muurens, Marie José van der Kamp en Christina Damoiseaux. Wij wonnen. ABBA werd tweede. Met ABBA hadden we ruzie.
Aanvoerder van de club is Jos Molders:
Jos Molders met z'n geniepige kop. Sluik blond haar, lang en piekerig. Daaronder een smal gezicht met een eindeloze kin. Geniepige oogjes. Z'n lijf was als z'n kop: lang en smal. Een stuk, vonden de meisjes. Misschien was hij dat ook. [...] Ik haatte hem. Nu is Jos dood. Hij was achttien en een paar maanden toen hij insliep, achter het stuur van zijn oranje Opel Manta, vijf kilometer voor Amersfoort. Ze hebben 'm nog gecremeerd maar dat was eigenlijk niet meer nodig. Jos had zichzelf al gecremeerd. Tegen een benzinepomp was hij aangereden.
Het verhaal beschrijft de ontwikkeling van de vier vrienden; hun schoolleven, kroegentochten, carnavals, voetbal en natuurlijk meiden. Wat het vormgeeft, is de liefdesrelatie tussen de hoofdpersoon en Marie-José. Ze delen al jaren hetzelfde appartement maar aan het begin wordt duidelijk dat Marie-José de verhuisdozen heeft ingepakt om bij Marcel weg te gaan. Dan begint een subtiel gedoceerd terughalen van jeugdherinneringen om erachter te komen waarom deze relatie gedoemd was te mislukken. De geschiedenis die hun liefde aankleeft, is die van Jos Molders, de linke, snelle jongen, de leider, met wie Marcel altijd in een dubbelzinnige relatie was verwikkeld. Grote vriend, tegelijkertijd grote vijand. Al vanaf de middelbare school was Marie-José de vriendin van Jos. Tijdens een carnavalsviering rijdt hij zich te pletter maar hij blijft als de grote ‘afwezige’ in de levens van Marcel en Marie-José aanwezig. Marcels liefde lijkt meer ingegeven door zijn rivaliserende relatie met Jos dan door de vrouw zelf. Dat is de doem die over die liefde hangt.
| |
Afrekening
Maassen boek is tevens de rauwe weerslag van de machtsstrijd tussen een stel middelbare scholieren. Uit de commentariërende toon blijkt de schrijver meedogenloos af te rekenen met het bravourjongetje dat hij was en met de mentaliteit van jongens-onder-elkaar.
Ik wilde tuig zijn, gemeen en angstaanjagend, ik deed alsof ik tuig was en alsof ik meevocht, alsof ik niets en niemand vreesde, maar ondertussen was ik laf en bang, stond ik vooraan bij het schreeuwen en vluchtte als eerste bij het vechten. Het oude verhaal: grote bek en een angstig hart, zoals bijna iedereen. Dat alles spijt me zeer. Maar veel dieper nog dan dat, spijt het me dat ik nog altijd achter de hele zaak aanholde en het liefst zelf vooropliep terwijl ik al lang beter wist. Dat ik mezelf trachtte te overschreeuwen om maar een van hen te kunnen zijn. Dat ik nog altijd ‘vuile jood’ riep, terwijl ik jankend in mijn bed lag na het zien van HOLOCAUST.
Maassen beschrijft de geldingsdrang van kinderen
| |
| |
op een bepaalde leeftijd die ze doet veranderen in gewetenloze schurken. Zoals het incident met de twee argeloze meisjes die op commando van Jos door een stel jongens te grazen worden genomen. Of zijn buurjongetje Zoef de Haas die de pech heeft dat niemand in zijn omgeving er sulliger uitziet, want anders was hem zijn tragisch lot bespaard gebleven. Hij is het huiveringwekkende voorbeeld van hoe het met je af kan lopen als je zwak bent, als je niet terugvecht, als je ‘een eikel’ bent. Was hij er niet geweest, dan was alles op iemand anders schouders terechtgekomen. ‘Ik stel het me als volgt voor’, zegt de verteller ergens,
zijn moeder vindt hem zielig omdat hij nooit vriendjes heeft. Natuurlijk heeft hij zo'n moeder die tegen zijn wil verjaardagsfeestjes voor hem organiseert en dan ouders van klasgenootjes gaat opbellen om te vragen of hun zoontje of dochtertje dan en dan mag komen en zij zal ze allemaal na afloop thuisbrengen en desnoods wil zij hun best financieel tegemoetkomen als ze maar komen en ze zullen inderdaad komen - en dan beloof ik u en dank u zeer en graag gedaan - en jij gaat naar dat feestje en daarmee basta want je hebt het beloofd - ik heb niks beloofd, dat heb jij gedaan - en toch ga je - en dan gaan de kinderen en dan komen ze elkaar onderweg tegen en dan gaan ze toch maar liever verstoppertje spelen. Zo'n moeder.
Scherpe observaties. Ook beschrijft Maassen het groepsmechanisme dat tot zaken leidt waarover je vaak in de krant leest. De groepshiërarchie, de ongelooflijke wreedheid, de prestigestrijd, de vernederende pesterijtjes, de grootspraak en de sexuele obsessies. Hij probeert antwoord te geven op de vraag hoe dat groepsmechanisme werkt. Hoe je ertoe komt anderen gewetenloos in een hoek te drukken om zelf populair te worden.
Als je jong bent, kun je maar het beste tot een groep behoren. Het maakt het leven stukken eenvoudiger. Niet alleen wanneer je ruzie hebt of wanneer je een meisje mooi vindt en niet weet wat je tegen haar moet zeggen als ze naast je staat, nee: in het algemeen is het beter, in het algemeen kun je het beste bij een groep horen. De wereld is zo groot en onoverzichtelijk, zo complex, in je eentje is daar geen beginnen aan. Ook als je groot bent, kun je het beste bij een groep horen, ook dan, maar voor een puber is het gewoon een noodzaak. Een groep heeft zoveel voordelen. Er is zoveel waarmee je in een groep godzijdank niets te maken hebt. Met Harry van de Biggelaer die een eikel is en vaak slaag krijgt, heb je niets te maken. En je hebt ook niets te maken met huilende leraren of met bakker Loomeyer wiens winkel je leegjat. Een groep heeft zoveel voordelen, de wereld wordt kleiner en duidelijker, je eigen mening wordt belangrijker wanneer je die met anderen deelt - al is het dan niet helemaal je eigen mening. In een groep zit je altijd goed.
| |
Crapule
Zoals het meestal gaat met debutanten uit de provincie worden ze het slechtst besproken in de dagbladen uit de eigen regio. Daar houden ze blijkbaar niet zo van alle vuile was die buiten wordt gehangen. In De Limburger vergelijkt de recensent de roman met ‘Jordaanverhalen’, wat dat ook moge zijn, en betitelt het boek met een nog onduidelijker term: een ‘kolonie-roman over een Limburgse volkswijk’. Wat moet de lezer hieronder verstaan, vraag je je af. Een boek: ‘over de kolonie-gewoonte, op te sommen wie wel en wie geen crapule (uitschot) was. Maar Maassen blijft steken in pogingen greep te krijgen op de grauwe rafelrand van mooi Limburg en het mijnstreekse leven van Marcel.’ De grote bek van de personages laat te weinig nuances toe en het teveel aan zelfbeklag maakt de lezer volgens deze krant niet vrolijk. ‘De worsteling van een jongen, met suggestief geschilderde taferelen vol drank, meligheid en seks heeft echter betere boeken opgeleverd.’
Ook de concurrent Het Limburgs Dagblad is niet erg positief. De krant brengt Blauwe damp terug tot het zoveelste kwajongensboek over sex, eenzaamheid en leegtein het moderne jongerenbestaan. Volstrekt overbodig, want niet terzake doende, is de grote nadruk die gelegd wordt op het autobiografische gehalte; Maassen zou zelfs ‘zijn jeugd en jonge volwassenheid naar waarheid tot in details beschreven’ hebben. De zure toon van de provinciegenoten was blijkbaar ook anderen opgevallen: in het Showbiz Nieuws van
| |
| |
Veronica wordt een bespreking van de roman geïllustreerd met een auteursfoto, begeleid door de tekst: ‘Marcel Meekens: de Geleense Salman Rushdie?’ En het boek blijkt overal verkrijgbaar behalve in Geleen!
| |
Masculien
De toon van Blauwe damp is uitgesproken masculien: meisjes zijn eerst trutten en nadien wijven. Sommige wijven kan men krijgen, andere niet. Hoe meer wijven, hoe meer prestige. In interviews poneert Maassen zich ook graag als liefhebber van een leven met wijven, voetbal en bier. Wellicht denkt hij daarom een boek te hebben geschreven voor mannelijke lezers, zoals hij verzuchtte in een interview in de Haagse Post: ‘Niet dat ik door vrouwen al ben uitgemaakt voor smeerlap, maar ze reageren er over het algemeen wat lauwer op.’ Voor mij gold dat in elk geval niet. Maassen is een schrijver van wie ik iets verwacht in de toekomst.
|
|