Arjan Peters
Bezwaren tegen de uitgeefgeest van deze tijd
Alle literaire uitgevers die zich op de halfjaarlijkse beurs Vers voor de Pers presenteren, wijzen het journaille dat zich langs hun kraampjes wurmt op de binnenkort te verschijnen debutanten uit hun fondsen. De tijd is voorbij dat een uitgever eens per jaar met trots te kennen gaf een heel boek van één uitverkoren nieuweling op de markt te durven brengen. Zelden of nooit ging het toen - we spreken nu over een vijftiental jaren en meer terug - om mensen die uit het grote niets opdoken, want de wakkere lezer die wel eens een literaire tijdschrift inzag, kon de debutant meestal al enigszins plaatsen.
De hijgerigheid naar alles wat zich als nieuw (en als het even kan, jong) aandient, heeft de uitgevers inmiddels in een ijzeren greep. Potentiële debutanten kijken thans wel drie keer uit voor ze de omweg van publikatie in een literair tijdschrift nemen, aangezien het dan toch nog afwachten blijft of een uitgever je verhaal of gedicht wel onder ogen komt. Nee, men stapt tegenwoordig liever linea recta naar de baas of bazin zelve, die kennelijk nogal eens bereid is plompverloren een contract op tafel te leggen. Zo kan het gebeuren (nu spreek ik uit mijn ervaring als redacteur van het literaire tijdschrift Optima) dat een aankomend schrijver die op basis van een proza-fragment een contract op zak heeft van een uitgever, datzelfde fragment instuurt naar een literair tijdschrift, om het voorzien van uitgesproken en unaniem negatief commentaar van de redactie teruggezonden te krijgen. Een debuut verschijnt in de regel niet in een reusachtige oplage. Veel exemplaren worden er derhalve gewoonlijk niet van verkocht. Als er meer dan tweeduizend worden gedrukt, is het al heel wat. De verkoop kan dus niet de belangrijkste reden zijn dat uitgevers zo happig zijn op debutanten. Er is een heel rijtje op te sommen met nieuwelingen van een of twee jaar geleden, van wie we nu al niet meer weten waar hun boek in hemelsnaam over handelde: Henry Sepers, Rudy Dek, Jan Luik, Rosalie Sprooten, Eline van Assumburg, Kees Quirijns, Ted de Hoog, Amanda Ooms, Paul Marijnis, enzovoorts. Er had, wat u betreft, in dit rijtje net zo goed een naam verzonnen kunnen zijn, en dat is dan ook zo.
Het gaat dus niet direct om de verkoop in aantallen, maar kennelijk wel om de energieke indruk die een uitgever wekt als hij op debutantenjacht is, en om de publicitaire aandacht die de nieuwelingen krijgen. Televisie- en radioprogramma's vinden het (om begrijpelijke redenen overigens) aantrekkelijk om op gezette tijden eens een vers schrijversgezicht te tonen, of een nog onbekende stem te laten horen. Wanneer Prometheus de debuutroman van Alexander Zwagerman aankondigt, weet de publiciteitsafdeling van de uitgeverij dat ze het broertje van Joost bij diverse programma's zullen kunnen slijten, en wel zodra het boek nog maar in het drukproefstadium is, dus ongeacht de kwaliteit van het geschrift.
De ijver waarmee uitgevers zich ieder halfjaar willen bewijzen door het lanceren van een of meer debutanten, gekoppeld aan de drift waarmee programmamakers en interviewers zich storten op nieuw schrijftalent, zorgt ervoor dat één aloude instantie het moeilijk krijgt de stem te verheffen: de literaire kritiek. Het kritische moment, de beoordeling van al die nieuwigheid, vindt vaak plaats nadat de debutanten al lang en breed op de buis of op de interviewpagina's hebben gefigureerd.
Of ze ook nog iets van waarde hebben gepresteerd, lijkt er dan niet bijster veel meer toe te doen. Een boek is geslaagd als er aandacht voor is geweest, en er (als het even kan) ook nog iets van is verkocht - niet als dat boek met lof ontvangen is. Kenmerkend voor deze ontwikkeling zijn de opmerkingen die Arbeiderspers-voorman Ronald Dietz eerder dit jaar maakte in het Utrechtse universiteitsblad Vooys. Smalend bracht Dietz in herinnering dat ik het had bestaan om De tweeling van Tessa de Loo ‘een barre baksteen’ te noemen, in een recensie in de Volkskrant onder de kop ‘Twee taarten in een patisserie’. Toch was de lorrige roman een daverend succes geworden. Met andere woorden, aldus Dietz, wie had er gelijk?