Bzzlletin. Jaargang 25
(1995-1996)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| |
Douwe Draaisma
| |
[pagina 30]
| |
voegsel II opgenomen (‘Waar ik geweest ben’), is tegelijk een geografie van de begeerte, want veel van de plekken zijn gemarkeerd door de vrouwen in het leven van Pipper. Met sommige vrouwen zijn er langere verbintenissen, zoals met Regina, zijn eerste vrouw (‘een echte gymnasiaste, allemaal tienen’) en met Annie Vogelaar, een plumper (zoals de foto uitwijst), die hem na de scheiding van Regina naar Afrika volgt. Met andere vrouwen heeft Pipper, zoals dat nu zou heten, ‘losse contacten’; in Tripoli ontmoet hij Salomé, ‘de lange, lenige, slangekoppige dochter van een Russische of Amerikaanse diplomaat’, in Caracas is er de ‘zwarte hulp’ Maria en in Houston trekt hij een tijdje op met de anorectische Judith. Maar boven al deze vrouwen zweeft de geest van Margaret Middleton. Pipper hoeft haar foto maar ter hand te nemen om met haar te verkeren. Zij is voor eeuwig gastvrij, uitnodigend. Bij háár kan hij altijd terugkeren.
Aan sommige patiënten zie je hun ziekte niet af. De kwaal is inwendig of kan worden verborgen, de zieke heeft een compensatie ontwikkeld, weet het defect aan het oog te onttrekken, improviseert. Als de buitenwereld al iets merkt, dan is het door minieme details in het handelen, kieren in het gedrag. De ziekte van Middleton, voor Pipper de beleving van alledag, is voor anderen nauwelijks zichtbaar. Hij heeft een modus vivendi gevonden, een omgang met zijn ziekte die berust op zelfinzicht en de bereidheid te leven naar de limieten die zijn kwaal hem stelt. Dit inzicht heeft Pipper zelf geformuleerd, in een bijdrage aan de conversatie waar niemand naar luistert. Hij zit met een aantal studenten in een espressobar aan het Rokin. We praatten over de vrijheid om te doen wat we wilden. ‘Soms heb ik zin,’ zei een bleek meisje peinzend in haar kopje starend, ‘om alle remmen los te gooien, weet je dat?’ Ik zei dat mensen die geen remmen hebben, zo rustig mogelijk leefden. Er werd luid gelachen, maar om iets heel anders en niemand had gehoord wat ik had gezegd. Ik herinner me hoe ik daarop de krant pakte om mezelf een houding te geven. Gebrek aan zelfvertrouwen, het is altijd weer hetzelfde. Ik heb verder niets meer gezegd. Geen remmen hebben en daarom zo rustig mogelijk leven - het is vóór alles een zelfobservatie. Juist door zijn leven in te richten naar zijn kwaal weet Pipper die voor de buitenwereld te verheimelijken. Pipper neemt zich in acht. Hij kiest een vak dat gevoel voor maat en matigheid veronderstelt: Ik ben programmeur geworden en schrijf dit boek, wat een kwestie is van discipline, elke dag een stukje wat je intussen niet moet uitvlakken, een schrijver dat is iemand die zich beheersen kan. Als hij een studie in de wijsbegeerte ter hand neemt, stopt hij vooral boeken over wiskunde en logica in zijn koffer, de wetenschappen van de formele verhouding. Dat tussen Carnaps Symbolische Logik en Heytings Introduction to Intuitionism en nog zo'n twintig andere filosofische hoofdwerken ook vier delen Busty in de koffer gaan is nu net dat kiertje in het gedrag, de speling in het stuurwiel die te gering is om fatale gevolgen te hebben. De hang naar het formele helpt Pipper om in het vele het ene te zien en dat ene is toereikend. Achter zijn Noris in bed gekropen (‘haar machtige kont in mijn buik’) komt het hem voor dat ‘net als de straten, eigenlijk alle vrouwen op elkaar lijken. Want bewijst dat niet, eindelijk, dat je aan één vrouw genoeg hebt?’ Pipper is een Platonist: de essentie is altijd enkelvoudig. Zich bewegend in de wereld van de Idee heeft Pipper de verraderlijke realiteit niet nodig, de verbeelding is voldoende. Niet de vrouw, maar haar foto, niet het lijf, maar haar beeld in de fantasie. Na een lange reis aangekomen in het hotel zijn er schone, koude lakens en ‘de onsterfelijke geest van Margaret Middleton’ - de geest van Middleton, want dáár laat Pipper haar wonen.
Maar geen psychiatrische casus (of leven) is compleet zonder crisis. Voor Pipper breekt dat moment aan als hij probeert zijn fantasie contact te laten maken met de realiteit. Van een andere ‘devotee of the genre’ krijgt hij het adres van Margaret Middleton. Hij had er nooit bij stilgestaan dat er een werkelijke Middleton bestond en dat hij haar zou kunnen ontmoeten. Maar hij vertrekt naar Boston, een ‘onbegrijpelijke lichtzinnigheid’, en zoekt haar huis op. Voor de deur | |
[pagina 31]
| |
(illustratie: Ellen Krol)
| |
[pagina 32]
| |
staand voelt Pipper zich alsof hij zijn noodrantsoen heeft aangebroken. Hij belt aan. Niemand doet open. Naar de buren. Een oude dame zet de deur op een kier. Pipper laat een foto zien van Middleton, alleen haar hoofd. Haar man komt erbij en van hem hoort Pipper dat Middleton dood is. Haar echte naam was Nancy Parker - geen dubbele M, geen alliteratie. Pipper vindt haar naam op een houten kruis, geplant op een vers graf, geboren 1934, even oud als hijzelf. En peinzend aan haar graf schuift de fantasie weer voor de realiteit, met de kracht van een visioen: Margaret Middleton. Ik zag haar tussen de bosjes staan, de handen gevouwen in haar nek. Haar oksels waren geschoren, leiblauw tegen de groene regenlucht en het was alsof er een siddering door haar bleke tieten voer... De verschijning van Middleton, als besluit van wat wel bijna een bedevaart mag heten, geeft deze episode een religieuze gloed. De pin up als een Madonna: ‘Thuisgekomen, Margaret Middleton op tafel gelegd, several ones, en voor de zoveelste keer mijn hart voor haar uitgestort.’ Na de crisis en het visioen herneemt Pippers leven zijn gewone loop. De naald die even uit de groef dreigde te lopen glijdt weer terug: Pipper reist naar huis, gaat weer aan het werk, programmeert verder. Hij weet dat voor wat hem mankeert geen genezing is, al is het een aandoening die een normaal leven toelaat. Wat niemand ziet is dat hij uit alle macht de naden en kieren zo klein mogelijk houdt, zijn lichtzinnigheden voortaan bewarend voor waar ze geen kwaad kunnen, in zijn verbeelding. De fantasie, voor mannen als hij, is een warm en veilig toevluchtsoord. Hij kan er Margaret Middleton ontmoeten en willekeurig welke andere vrouw en door hen juist dáár te ontmoeten legt hij de beheersing aan de dag die voor een man zonder remmen onontbeerlijk is. De prijs die Pipper daarvoor betaalt is eenzaamheid. Door hoeveel vrouwen hij zich in de verbeelding ook omringt, hij is met die vrouwen alléén. Wat hij met hen beleeft, geniet hij in beslotenheid. Wie fantaseert heeft geprivilegieerde toegang tot een sociëteit met maar één lid. In een terugblik op zijn leven, helemaal aan het slot van zijn autobiografie, schrijft Pipper een paar regels die in alle Pippers onder de mannen weemoedige tonen zullen laten resoneren: Ik ben gevoelig voor alles, begrijp je. Voor het weer. En voor de mensen, helemaal als het een vrouw is. En je ziet hoe ingewikkeld de mens in elkaar zit, speciaal als hij niet in orde is, want in plaats van kunstschilder te worden en, aldus mijn zwakheden uitbuitend, het beroep van artiest uit te oefenen dat nog meer dan vroeger in aanzien staat en goed betaald wordt - in plaats van al die vrouwen te schilderen zoals ik ze het liefste zie, want ik zie ze voor me staan in hun weemoed, en hun kwaad, op de achtergrond een rijtje huizen zodat ze compleet zijn - in plaats daarvan ben ik, om me te handhaven, employé van een oliemaatschappij geworden, de dagen doorbrengend met rekenen en uit het raam kijken, aldus mijn licht onder de korenmaat houdend, well.... |
|