| |
| |
| |
Jaap Blonk
Een zeldzame Schwitters-aap
Vijftien jaar de Ursonate
Mei 1994. Ik sta in het theater Suzirja in Kiev. De naam Suzirja betekent ‘Sterren’. Het theater is een adellijke salon uit de vroege negentiende eeuw. Er zijn ongeveer zestig zitplaatsen. Muren en plafonds zijn rococo stucwerk van vergulde krullen. Er hangt een imposante kroonluchter boven mij.
Aan het einde van Kurt Schwitters' Ursonate staat vier keer het Duitse alfabet van achter naar voor: Zätt üpsilon iks... Als ik de derde keer de Russische vertaling opzeg, in plaats van het Duits, begint het publiek opgelucht te lachen. Dit zijn nog wel geen woorden, maar in ieder geval begrijpelijke letters.
In de pauze, voordat ik als tweede programma-onderdeel mijn Liederen uit de hemel zal opvoeren, komt directeur Alexej Koezjilnij de kleedkamer binnen. ‘Ik wist niet dat het zo'n... ongewone voorstelling was...’, spreekt hij bleek. ‘Ons publiek is dergelijke zaken nog niet helemaal gewend, moet u begrijpen.’
Pas dan blijkt dat de al een half jaar tevoren via het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Nederlands consulaat in Kiev opgestuurde documentatie, waaronder een exemplaar van mijn LP van de Ursonate, nooit bij het theater is aangekomen. Zodat mijn opvoering, tachtig jaar na de Russische futuristen, aankomt als een donderslag bij heldere hemel.
Februari 1979. In het voetgangersgebied van Arnhem ligt een dikke laag tot ijs geworden sneeuw. Mijn drie vrienden van het C.L.U.B. dragen mij al glibberend van de auto naar café Meijers, want ik heb enkele dagen tevoren mijn enkelbanden gescheurd en mag beslist niet lopen. De vier dichters van het Collectief Leesbaarheid Utrechtse Binnenstad hebben in eigen beheer een gezamenlijke bundel uitgegeven en zijn nu uitgenodigd om voor te lezen op een zondagmiddag.
Na onder meer een optreden van de nog niet zo beroemde Jules Deelder wordt de middag afgesloten door Hans Hausdörfer, student aan de Arnhemse toneelschool. Hij leest de Ursonate van Kurt Schwitters voor en ik ben diep onder de indruk. Ik wist niet dat zoiets bestond. Een paar jaar eerder had ik op een workshop wel eens een klankgedichtje van Hugo Ball voorgedragen, maar dit was een werk van totaal andere orde. We nodigden Hans Hausdörfer uit voor een optreden in Utrecht, later dat jaar, en bij die gelegenheid spreek ik hem uitgebreider. Hij vertelt waar ik de tekst van de Ursonate kan vinden, en ik rep me naar het Instituut voor Duitse taal- en letterkunde van de Universiteit Utrecht en het kopieerapparaat aldaar.
| |
Duo-uitvoering
Oktober 1982. Bij een studentenconcert op het Instituut voor Muziekwetenschap van de Universiteit van Amsterdam staat op het programma: de Ursonate van Kurt Schwitters, door Jaap Blonk en Pé Speelman, stemmen.
Een kleine drie jaar hadden de negenentwintig bladzijden uit Schwitters' verzameld werk bij mij in de kast gelegen, voor het zo ver kwam. Van tijd tot tijd, om de paar maanden, nam ik de tekst ter hand om ze hardop uit te spreken, te oefenen en verschillende manieren van voordracht uit te proberen. Ik had geen openbare uitvoering op het oog, het was pure fascinatie die mij steeds bij de Ursonate terug deed komen. De tekst was het enige wat ik had: pas in 1987 heb ik de toen bekende fragmenten van Schwitters' eigen uitvoering gehoord (een complete uitvoering door de auteur is pas in 1993 boven water gekomen).
Intussen was ik van Utrecht naar Amsterdam verhuisd en bij de studie musicologie vond ik een compagnon: Pé Speelman. Hij was geïnteresseerd in muzikale avant-garde, en vooral als er stem bij te pas kwam. Samen besloten we een duo-uitvoering van de Ursonate te maken. Bij de première in de collegezaal aan de Ferdinand Bolstraat weten we alleen met de cadens nog niet zo goed raad: we verschuilen ons achter een groot bord ‘Kadenz’ en eten een bekertje vruchtenyoghurt.
| |
| |
December 1982. 's Morgens tussen acht en half negen wordt de aandacht van slaperige reizigers op het perron van het Amstelstation getrokken door twee jongelieden die een vreemd gesprek lijken te voeren. Soms lijken ze vreselijke ruzie te hebben, dan weer zijn ze volstrekt eensgezind. Op zeker moment strijden ze als marktkooplui om de gunst van een niet-begrijpend publiek, om vervolgens te pogen de afwezigheid van zangvogels in de winterochtend te compenseren.
Speelman en Blonk voeren de Ursonate vijf maal op deze tijd uit, maandag tot en met vrijdag. Na de bevreemding bij de vele omstanders op maandag overheersen op dinsdag reacties in de trant van ‘Alweer die twee, nee toch!’, maar ook vormt zich een geïnteresseerd publiek, dat in de loop van de week groeit. Mensen komen speciaal voor de uitvoering, en als donderdag en vrijdag lokale radio en tv zich melden, is het duidelijk geworden: dit is kunst.
Er volgen in het voorjaar van 1983 nog enkele wel en niet ‘bestelde’ uitvoeringen. We treden op in de hal van de School voor de Journalistiek te Utrecht, op uitnodiging van een studentencomité. Er blijken nog lessen aan de gang te zijn. Een woedende docent verschijnt op de galerij: ‘Zeg stelletje dorpsidioten, kan het uit zijn!’ Dat kan niet, nee, niet nu al.
Ik ben te gast bij Pé's ouders in zijn geboorteplaats Drachten, waar Kurt Schwitters in 1923 tijdens de ‘Dadaveldtocht’ door Nederland optrad met o.a. Theo van Doesburg. Die dag blijkt de schouwburg De Lawei haar jaarlijkse theaterdag te houden. Pé en ik vervoegen ons bij de directeur met het verzoek de Ursonate ten gehore te mogen brengen, al was het maar in de foyer. Nee, dat kon niet; het programma was uiteraard vol en bovendien waren er maar negentien bezoekers binnen, en als die ook nog uit de zaak naar de foyer gelokt zouden worden... Die zaterdagmiddag hebben we voor een aanmerkelijk groter publiek in de Drachtense winkelpromenade opgetreden. Jaren later toonden andere Drachtense instanties meer historisch besef en ben ik meermalen uitgenodigd in Schwitters' voetsporen te treden.
Na afloop van een uitvoering op de Tilburgse kunstacademie kregen we een tip: op de Universiteit Tilburg liep een studium generale over Dada en Avant-garde. We besloten spontaan tot een optreden in dit kader. Maar na enige tijd alarmeert een nerveus geworden koffiejuffrouw de ordedienst, en verschijnen drie uniformen met grote sleutelbossen. Stoppen of eruit. Dat was een cruciaal moment: Pé vond het best om te stoppen, maar ik stond er op het stuk af te maken, en zo gebeurde: een talrijk studentenpubliek volgde ons naar buiten.
Een maand later hebben we ons laatste duo-optreden. Pé Speelman vond het zo wel genoeg, maar ik had van de klankpoëzie geproefd als performer en wilde meer, meer: ik ging solo verder.
Oktober 1983. In café De Maartenshof in Utrechtvier ik mijn eerste solo-uitvoering van de Ursonate, op het kleinste podium: een verhoog van naar schatting vijftig bij dertig centimeter. Ik draag het grijs-gemêleerde pak dat ik als veertien-jarige jongen kreeg voor de kerkgang.
| |
Gekwelde kreet
Januari 1984. Ik breng de Ursonate als lunchpauze-voorstelling in het Universiteitstheater te Amsterdam. De studenten Henny Dörr en Thera Jonker ontwerpen een ingenieus lichtplan. Bepaalde toverwoorden uit de Ursonate openen nieuwe straten en pleinen van wit licht voor mij in mijn witte schowmasters-kostuum. Bewegingsregie krijg ik van Jet Christiaanse. Zij leert mij een fysieke warming-up, die ik tot op heden gebruik voor het optreden.
Ibrahim Selman, uitgeweken Koerdisch regisseur, geeft adviezen voor de stem. Als mijn ruig klinkend ‘Graaaaa’ uit het presto langskomt, slaat hij de handen voor de oren. ‘Zo kun je niet schreeuwen als je dag aan dag moet optreden. Professioneel doe je dat zó.’ Hij heft de armen ten hemel en laat een perfect gekwelde Haagse Comedie-kreet opwellen. ‘Dat klinkt naar je reinste bedrog’, zeg ik en mijn ‘Graaaaa’ wordt alleen maar erger.
Mei 1984. In het Amsterdamse jongerencentrum PH 31 vindt de poëzie-avond Lachsalvo's door de tranengalerij plaats. Lang na middernacht sluit mijn Ursonate de dichtersrij. Voor het eerst roept mijn performance een tumult op dat, op een kleinere schaal, aan een voetbalwedstrijd doet denken: voor- en tegenstanders onder het publiek mengen zich luidruchtig in de strijd. Het wordt mij bijkans onmogelijk gemaakt, het meesterwerk van Kurt Schwitters tot het einde toe te laten horen, men dringt dreigend op naar het podium.
| |
| |
Maar hier was het er al, het heilig vuur. Voor dit werk stond ik pal en niemand zou me stoppen, al moest ik door de hel. Dit mag hol pathos lijken, maar is het niet. Mijn leven had immers pas echt zin gekregen met de ontdekking van de klankpoëzie, dat wijde domein tussen muziek en taal waar ik mij nu zo vrij beweeg, en de Ursonate bracht mij het besef dat in dit gebied werk van blijvende waarde te scheppen valt. Volgens een recensent dacht een deel van het publiek op die avond dat ik een uit de naburige Valeriuskliniek ontsnapte psychiatrisch patiënt was.
| |
Rode vlag
Augustus 1984. A.H. de Top. Arthur Lava, Adriaan Bontebal, Eddie Kagie, Koos Dalstra, Wim Kannekens, Frank Starik en Jaap Blonk worden samen H.J. van de Bijl. Dat wil zeggen, onder regie van Paul Jonker maken zij het programma Een avond met... H.J. van de Bijl, dat op tournee moet langs Nederlandse jeugdhonken. Ik heb aparte repetities met Paul om van de Ursonate een krachtige performance te maken, die ook in dit ‘moeilijke’ circuit, en als sluitstuk van de avond, overeind kan blijven. En die in deze tijd nog iets voelbaar kan maken van de provocatie, het controversiële, van dadaïsme en futurisme in díe tijd.
Ik krijg een rood jasje met een zwarte band om de linkerarm, en een zwarte broek. In het vierde en laatste deel, het presto, breng ik als uitvergroting een grote rode vlag met zwarte stok tevoorschijn.
Wat de regie betreft is er veel mogelijk doordat ik het stuk uit het hoofd ken (ik weet niet of dat voor meer mensen geldt: bij alle live-uitvoeringen van de Ursonate die ik als luisteraar heb meegemaakt, werd het werk geheel of grotendeels voorgelezen).
De bewegingen die ik intuïtief al maak bij de verschillende klanken in het eerste deel worden vergroot en gestileerd en exact op de door Schwitters aangegeven structuurdelen in de tekst ‘gemonteerd’. In het derde deel, het scherzo, laten we de ‘charakteristisch verschieden’ voor te dragen thema's vergezeld gaan van gebedshoudingen uit verschillende culturen, en het trio daarin wordt een soort ritueel: ik loop in grote cirkels rond terwijl ik strak naar het middelpunt wijs en iedere ‘ziiuu’ en ‘iiuu’ wordt maximaal uitgerekt. Nadat dit al véél te lang heeft geduurd keer ik nog eens om en lijkt het ritueel pesterig van voren af aan te beginnen. Vervolgens kom ik in het presto op met de vlag, aanvankelijk gedragen als in een parade, maar later wordt de vlaggestok onder meer blindenstok, speer, stokpaardje (dada), hoelahoep, danspartner en tegenstander in een gevecht. De vlag wordt die van een toreador, een masker, een dweil. Dit alles loopt weer strikt parallel met Schwitters' onderverdeling van de tekst in blokken.
Zo verscheen ik die herfst op de podia van jongerencentra als Simplon in Groningen, de Arena in Rotterdam en het Haagse Paard van Troje. Steeds was ik de laatste op het programma, op een uur waarop het merendeel van het publiek allang genoeg poëzie gehoord had. Bovendien waren er dan al veel mensen binnen die niet speciaal voor het programma kwamen, maar om bier te drinken en te praten bij vertrouwde popmuziek. Dat waren spannende optredens, waar ik meestal toch de slag om de aandacht van het publiek wist te winnen. Enerzijds dankzij de strakke en toch absurde logica van de vormgeving, plus de fysieke prestatie (ik trad zelfs voor het rumoerigste publiek zonder microfoon op), anderzijds dankzij het altijd weer aanwezige ‘muzikanten-plezier’ dat me nooit in de steek laat.
Dat laatste is een belangrijke steun: ik voel me tijdens zo'n uitvoering een musicus, die een goed stuk in zijn studeerkamer met dezelfde energie, concentratie en gedrevenheid kan spelen als in de concertzaal. Zo ben ik veel minder afhankelijk van de aanwezigheid, de aandacht en eventuele bijval van een publiek dan een toneelspeler of een cabaretier doorgaans is, of een dichter als die zijn werk mondeling wil overdragen. Theater ‘gebeurt’ samen met een publiek, muziek kan eventueel zonder.
Daarnaast riep mijn outfit de nodige reacties op. Mensen bleken zich vertwijfeld af te vragen of ik nu een communist of een fascist neerzette. Was het militair vertoon of dreef ik er juist de spot mee? En hoe durfde ik met de heilige rode vlag letterlijk de vloer aan te vegen?
Januari 1986. Voor het eerst en tot dusver laatst in mijn carrière is er een impressariaat dat brood in me ziet. De mensen van Central Booking Agency uit Huizen zijn komen kijken bij een performance op de lerarenopleiding SOL in Utrecht en ze willen wel iets proberen met die Ursonate. Het is nieuw voor hen, ze zitten vooral in de popmuziek en willen er wel eens iets anders bij.
| |
| |
Al in februari is er een optreden geboekt, in de Stadsgehoorzaal De Harmonie in Vlaardingen. Ik zal optreden in het voorprogramma van Bertje Beenens Bloedgroep, een van de popattracties van het Huizens agentschap. Maar: de Bloedgroep moet om elf uur beginnen, onmiddellijk na afloop van het toneelstuk in de andere zaal. Anders wordt het te laat. En het voorprogramma dan? Dat moet dan maar vóór aanvang van de andere voorstelling: om acht uur. In de stille kleedkamer trek ik mijn zwarte puntschoenen aan, waarvan de rechter te groot is, zodat ik er twee sokken in moet dragen. Ik kom op, het podium is immens en de zaal, zonder stoelen, ligt twee meter dieper. Op zo'n twintig meter afstand van mij zitten vijf toeschouwers. Ze hebben gelukkig elk een stoel mogen meenemen en zitten min of meer op een rijtje, met een paar meter tussenruimte. Zoals altijd begin ik vol overtuiging. Na verloop van tijd staat één van hen op en loopt zachtjes de zaal uit. Een paar minuten later nog een, en nog een en nog een, zodat ik het eind haal met één luisteraar.
Snel kleed ik mij om en begeef me haast wanhopig naar de foyer. Zó slecht was het toch niet? ‘Nee’, zegt één van de weglopers, die zich allen nog in de foyer bevinden, ‘het was fantastisch, alleen zó raar, zo éng om in die enorme donkere zaal te zitten met zo weinig mensen, en dan zo'n maniak op het podium. Ik durfde niet te blijven zitten.’ Zo ben ik daar met mijn voltallig publiek om de tafel gaan zitten bij een drankje, en werd het gezellig èn interessant.
Central Booking Agency wist nog aardig wat optredens te regelen, ook voor een groter publiek.
| |
Bier & blaffende honden
November 1986. In Muziekcentrum Vredenburg te Utrecht treden de Stranglers op, en ik ben één dag vóór het concert gebeld of ik de Ursonate in het voorprogramma wil uitvoeren. Dit wordt de apotheose van de ‘roerige jaren’ met vooral optredens voor pop-publiek of in horecagelegenheden, zoals een nacht in mei 1985 in het café van het Shaffy-theater in Amsterdam, waar het volk om één uur al veel te veel dichters en veel te harde gitaren heeft aangehoord als ik moet beginnen. Honden blaffen mee vanaf het begin, zoals zo vaak (niet altijd echte: eens, op de Parade in Den Bosch, kroop een volwassen vrouw het podium op, op handen en voeten en blaffend als een hond. ‘Het was puur enthousiasme’, zei ze me na afloop, ‘je voordracht werkte zo aanstekelijk.’) Ach ja, het wordt weer glazen tegen de muur en bier over mijn hoofd, maar ik red het wel, want ik heb de steun van veel supporters.
Maar dan Vredenburg. ‘Oprotten’, klinkt het al gescandeerd, nog voor ik mijn mond heb opengedaan. Dit wordt een strijd van een half uur tegen vijftienhonderd mensen, lijkt het. Een voortdurende regen van plastic met of zonder inhoud daalt op het podium neer. Zes zaalwachten vechten onder mij en weten ternauwernood te voorkomen dat men het podium op klimt om mij een onvrijwillige stagedive te laten maken. Gelukkig ben ik toegerust met een zendermicrofoon en is de P.A. meer dan toereikend om de massa te overstemmen, en temidden van het gejoel een klein hoopje medestanders te kweken dat me aanmoedigt. Het hoopje groeit en langzamerhand krijg ik meer macht over de massa. Ik pas enkele schokeffecten toe, van heel hard naar heel zacht en andersom, en tegen het eind zijn er zelfs enkele momenten waarop ik de zaal bijna helemaal stil krijg. ‘I did it again!’, jubelt het van binnen en ik voel me een held, maar word snel op mijn plaats gezet door de Stranglers, die hun concert beginnen met ‘No More Heroes’, wat door de zaal uit volle borst wordt meegebruld. Een recensie kopt: ‘Jaap Blonk shockeert punkpubliek met dadapoëzie’.
November 1985. Het andere uiterste was het congres ‘Vitalité et Contradictions de l'Avant-Garde’, georganiseerd door het Centre Culturel Français de Groningue. Rond de dertig geleerden uit de hele wereld wonen mijn voordracht in de deftige Senaatszaal van de Groninger Universiteit bij. Zij zijn deskundig en uiteraard in het bezit van Schwitters' werk. Terwijl de performance zich ontrolt, zitten allen slechts gebogen over de tekst. Dat blijft zo, tot ik uiteindelijk bij de cadens kom, tegen het einde van het laatste deel. Men kijkt op en er ontstaat een verward geroezemoes. Hoe dat komt? Dat komt doordat ik improviseer en de professoren niet meer mee kunnen lezen. De cadens is immers de plek in een compositie waar de solist mag improviseren. Kurt Schwitters schreef in de Ursonate weliswaar een voorbeeld-cadens uit, maar vermeldde er meteen bij dat deze slechts bedoeld was voor die uitvoerenden die totaal geen fantasie hadden. Hij gaf verre de voorkeur aan het zelf bedenken
| |
| |
of improviseren van een cadens, op basis van het rijke materiaal dat in de Ursonate aanwezig is.
En waarom doet niemand dat? Waarom komt er in alle uitvoeringen die ik tot dusver op plaat, CD of live gehoord heb, weer die slaafs opgedreunde Schwitters-cadens terug? Vanwaar die lafheid, heren? (Tot nu toe waren het helaas alleen heren - ik zou wel een een vertolking door een vrouw willen horen.)
| |
Medeklinker-hordenloop
Mei 1986. Ik draag de Ursonate voor op het Duits instituut in Utrecht. Na afloop ontmoet ik de tweeën-negentig-jarige heer Schilp, die Schwitters in 1923 op de Dada-tour heeft horen voordragen. ‘Kurt Schwitters was een lentebriesje en u bent een orkaan!’ zegt hij.
Winter 1985-86. Ondanks incidenteel succes met de Ursonate blijkt het nog moeilijk om als musicus/performer tot belangrijke podia door te dringen. Die winter gooi ik er een extra inspanning tegen aan. Dagelijks ga ik naar de oefenruimtes van CREA om stemoefeningen te doen. Een belangrijk onderdeel daarvan zijn de articulatie-oefeningen met de metronoom. Als je tijd om is, komt de volgende gebruiker de ruimte binnen, en menigeen heeft mij betrapt terwijl ik voluit ratelde: ‘pakketekattepetappeke...’ of ‘takkepakkepattekattekappetappe...’ of een andere zelfbedachte medeklinker-hordenloop. En als de metronoom maar weer een streepje sneller kan.
Ook ben ik nogal eens op straat te horen. Als men mij niet wil, zal men mij gratis krijgen. Hoewel, geld geven mag ook, m'n hoed ligt er voor. Zo heb ik op drie opeenvolgende decembermiddagen de Ursonate uitgevoerd op het trottoir voor het Stedelijk Museum. Binnen is een manifestatie van een ruime selectie jonge Amsterdamse kunstenaars, waarvoor ik niet ben uitgenodigd. Ik heb wat vrienden verwittigd, zodat ik alvast een klein publiek heb. En dat publiek groeit snel aan. Vooral kinderen zijn zeer geboeid, ook heel jonge, maar die worden meestal door hun moeders met afgewend gelaat meegesleept, weg van de plaats des onheils: ‘Kom mee, da's een rare man!’ Oudere kinderen blijven wel, maar komen soms na afloop vragen: ‘Meneer, bent u ècht geestelijk gestoord?’
De foto voor De Held (april 1986)
Ik herinner mij ook nog een speciale performance in Artis. In een kooi die tijdelijk niet in gebruik was, mocht een ludieke voorstelling gegeven worden rond lunchtijd. De danseressen Riëtte Beurmanjer en Gisela Müller deden ook mee. De ‘dieren’ aten spaghetti in pasteltinten en er gebeurde ongetwijfeld nog veel meer. Ik herinner me dat ik op zelfgemaakte instrumenten speelde. Ook vertolkte ik de Ursonate, heel rustig, in een fauteuil gezeten. Juist die zachte voordracht lokte bij een grote groep schoolkinderen enorme agressie uit. Die man in zijn stoel, die maar onverstoord bleef mummelen! Hele boterhammen
| |
| |
uit lunchpakketjes kreeg ik met kracht in mijn gezicht gesmeten, en toen die op waren werd het zand en grind. Oppassers moesten de zeldzame Schwitters-aap redden.
April 1986. Ik sta in de Channel Classics studio om een plaatopname te maken van de Ursonate, voor BVHaast. Hoe dat zo kwam? Ik had een bandje opgenomen met fragmenten uit de Ursonate en dit aan Wim Noordhoek (VPRO-radio) gestuurd. Hij nodigde mij uit voor een optreden in het live-programma Het Pandemonium. Daar voerde ik het eerste deel van de Ursonate uit, en daar was ook de muzikant en producer Gert-Jan Blom. Hij had mij anderhalf jaar tevoren ook eens gehoord en vond mijn interpretatie nu zo overtuigend geworden (die metronoom?), dat hij mij uitnodigde om een plaatopname te maken.
Dit lekt uit naar het literair tijdschrift De Held en deze primeur moet gebracht met mijn portret op de cover. Held-fotograaf Arthur Nieuwenhuijs heeft een studio in het ontruimde Wilhelmina Gasthuis. Op een avond ga ik daarheen; ik moet gewoon de Ursonate voordragen als altijd en de fotograaf zal wel knippen. Na vijf minuten zegt die: ‘Ik heb zo wel genoeg, denk ik.’ ‘Maar ik ben net begonnen’, werp ik tegen. ‘Ach, het is mooi, je hoeft echt niet verder te gaan.’ ‘Maar er komt nog zoveel meer, zoveel... eh...’, houd ik aan. ‘Maar wat dan bijvoorbeeld?’ ‘Nou eh... Graaaaa!!!!’ Nieuwenhuijs valt van schrik achterover in zijn stoel en bibbert minutenlang na. Met wat voor iemand heeft hij zich hier opgesloten op dit obscure, nog slechts spaarzaam bewoonde terrein in een donker gebouw zonder concierge? Maar hij vermant zich: ‘Jaaa, die wil ik hebben! Kun je die nog eens doen?’ Zo krijgt De Held een omslagfoto die een primeur waardig is. En Arthur is tot op heden mijn fotograaf.
| |
Automatisch
Zomer 1986. De plaat is uit en ik reis door Nederland met de Boulevard of Broken Dreams. Steeds treed ik meerdere avonden achtereen op dezelfde plek op, en dat is het beste wat je kunt hebben als performer, als je tenminste jezelf niet toestaat op routine terug te vallen. De uitvoering groeit dan vanzelf en wint aan diepte.
Over routine gesproken: ik herinner me één uitvoering waar ik op zeker moment de verbazing van de fietser ervoer: ben ik hier al? Mijn gedachten waren afgedwaald en mijn mond had bladzijden lang automatisch gesproken. Ik neem aan dat het de juiste tekst was, maar kan het nooit zeker weten. Ik schrok ervan, en heb het nooit meer laten gebeuren.
September 1986. Mijn plaat wordt verboden. Schwitters' zoon Ernst wil niets weten van een andere uitvoering dan die door zijn vader. Over de complete toedracht valt een apart verhaal te schrijven, dat laat dit bestek niet toe. De LP wordt uit de handel genomen en Willem Breukers BVHaast lijdt schade. Voor mij leek het net lekker op gang te komen, maar men steekt een spaak in het wiel. In Nederland valt het wel mee, maar internationaal gebeurt er vrijwel niets tot in 1993 mijn eerste solo-CD Flux de Bouche uitkomt. Dan heb ik een nieuw ‘visitekaartje’.
| |
Brandmeester zwaluw
Maart 1990. Op Haarlemse basisscholen vinden proefuitvoeringen plaats van het lesproject De ontploffing van Brandmeester Zwaluw, of De Muzikaliteit van Taal. Het project is bedoeld voor leerlingen van de hogere basisschool-klassen (acht tot twaalf jaar). Op initiatief van stagiarie Saskia van der Wiel werd het ontwikkeld bij de Educatieve dienst van het Noordhollands Philharmonisch Orkest. Daar zit Barend Wijtman, die zijn nek durft uit te steken voor iets dat de gebaande paden verlaat.
Er klinkt een zware klop op de deur van het lokaal en een brandweerman in vol ornaat treedt binnen. Hij stelt zich voor als Zwaluw en heeft een nogal onheilspellende mededeling: er zou wel een gas uit de buizen van de centrale verwarming kunnen ontsnappen. Gelukkig zijn er een aantal regels te geven, waarmee je dit reukloze gas kunt ontdekken, als de klas maar goed oplet. Brandmeester Zwaluw dicteert de regels en de klas schrijft. Maar plotseling ‘ontploft’ de brandweerman in alle geluiden, die bij een explosie, een brand, bij paniek en de uitrukkende brandweer horen. Met de kreet ‘Het dak stort in!’ struikelt hij het lokaal uit.
Even later keert hij terug om te vragen of iedereen alles goed begrepen heeft. Maar, zo vraagt de meester de juffrouw: ‘Is dit wel een echte brandweerman?’ De leerlingen twijfelen, er ontstaat een levendige discussie, die uitloopt op de ontmaskering: er is geen brand- | |
| |
meester Zwaluw, wel stemkunstenaar Jaap Blonk, die een binnenkomer maakte voor de eerste les van het nieuwe muziekproject.
De rest van de eerste les vul ik op speelse wijze met tal van zaken die te maken hebben met een ánder gebruik van taal en stemgeluid dan gewoon spreken of schrijven. Les twee, drie en vier worden door de reguliere leerkracht gegeven, aan de hand van een bandje met voorbeelden en een lesmap met opdrachten. In de laatste les kom ik terug voor een integrale voordracht van de Ursonate, in de in 1984 ontwikkelde versie met de vlag, die in een klaslokaal spectaculair werkt (de kleur rood is door blauw vervangen; tenslotte is het communisme niet meer). Vaak word ik op het schoolplein dan al begroet met kreten uit klankgedichten die in de voorafgaande lessen voorkomen. Het is prachtig om voor kinderen op te treden. Soms doen ze spontaan mee, ze durven te lachen, alle commentaal is zeer direct. Mede door de voorbereiding in de lessen komen ze het stadium ‘Wat is dit voor raars?’ snel te boven en kunnen van alles fantaseren bij de betekenisloze klanken. De les wordt afgesloten met het voorlezen door leerlingen: het scherzo uit de Ursonate door enkele vrijwilligers, het largo zingen ze met z'n allen.
Het lesproject is inmiddels bijna honderd keer uitgevoerd en loopt nog door tot de zomer van 1996.
Mei 1994. Kiev is een eindpunt, in de zin dat mijn opvoeringen aldaar de laatste zijn van de complete Ursonate voor een publiek van volwassenen. Tot dusver althans, want ik wil het werk graag nog een keer uitvoeren, maar heb inmiddels zoveel eigen werk en ander repertoire, dat er domweg geen ruimte op mijn programma meer is voor de hele Ursonate. Op mijn tournees in de laatste jaren door Europa, de Verenigde Staten en Canada heb ik steeds hoogstens één deel uit de sonate op een avond uitgevoerd. Dat blijkt overigens nog steeds genoeg om velen in opperste verbazing te brengen. De klankpoëzie is nog altijd nauwelijks bekend, veroordeeld als ze is tot een marginaal bestaan tussen de ‘goed gedefinieerde’ blokken literatuur en muziek.
Wellicht zal mijn plaatopname ooit nog eens op CD uitgebracht kunnen worden en zal ik weer rondtrekken met de Ursonate. Dat is een van de dingen waar ik naar uit blijf kijken, want ik koester het nog altijd, de Ursonate van Kurt Schwitters, dat half uur intens leven dat begint met de woorden:
|
|