Sonate
Dit alles ging vooraf aan de klankgedichten van Kurt Schwitters. En zelfs meer dan dat: al in 1905 had Christian Morgenstern ‘Das Große Lalula’ geschreven, dat geheel in een fantasietaal is gesteld. Schwitters maakte aanvankelijk furore met het (in coherente taal geschreven) gedicht ‘Anna Blume’ dat hij op dadaïstische poëzieavonden voordroeg. Zijn eerste schrede op het pad van de klankpoëzie betrof het voordragen van het alfabet van achter naar voren. Hausmann was getuige en noteerde: ‘Nee, geen schandaal, een succes. Een groot succes. MERZ plus AntiDADA. 1 september 1921. In Praag.’
Het was dezelfde Hausmann die Schwitters de bouwstenen voor de Ursonate (Sonate in Urlauten) leverde met het Plakatgedicht ‘fmsbwtözäu, pgiff, pgiff, mü’. Terugrijdend na het optreden in Praag begon Schwitters te improviseren op ‘fms’ en ‘fmbw’. Tot vervelens toe, aldus Hausmann. Hij herinnert zich: ‘Eerst droeg Schwitters mijn gedicht voor als “Portret Raoul Hausmann”, later, rond 1923, had hij het met een vijftigvoudige herhaling sterk uitgebreid en tenslotte, in 1932, had hij het scherzo lanke trrgll en andere delen toegevoegd en het geheel als Urlautsonate in zijn MERZ no. 24 gepubliceerd.’
Hoewel de Ursonate als het muzikale levenswerk van Schwitters beschouwd moet worden, heeft hij veel meer klankpoëzie en Merz-Dichtungen gemaakt. Bijvoorbeeld de reeks i-gedichten. Ook droeg hij regelmatig een w-gedicht voor. Over het i-gedicht schreef hij: ‘In verband met een kunstwerk, dat alleen door toedoen van de kijker kan ontstaan, wordt alles i. Als u zelf kunstenaar bent, hoeft u alleen maar de handen uit de mouwen te steken en u heeft een kunstwerk. Kijk, dat noem ik i. En als u zichzelf onder handen neemt, bent u plotseling zelf i.’
Die terloopsheid was misschien nog wel het meest karakteristiek voor Schwitters. Zelf vergeleek hij het maken van poëzie met de manier waarop zijn collages ontstonden: uit materiaal dat hij toevallig bij de hand had, zoals treinkaartjes, garderobebewijsjes, stukjes hout, metaal, bindgaren, verbogen spaken, vloeipapier, blikken dozen, glassplinters enzovoort. ‘Tegenover elkaar geplaatst verliezen deze voorwerpen hun individuele karakter, hun eigenheid, ze worden ontmaterialiseerd en fungeren als materiaal voor het schilderij’, aldus Schwitters. ‘Materiaal voor een gedicht zijn een letter, woord, zin, alinea. Woorden en zinnen in een gedicht zijn niets meer dan onderdelen. Hun onderlinge betrekking is niet de gangbare zoals in het dagelijks taalgebruik, dat een heel ander doel heeft: iets uitdrukken. In een gedicht worden woorden uit hun vertrouwde context getrokken, van zijn formules ontdaan en in een nieuwe kunstzinnige samenhang geplaatst, ze worden vormdelen van het gedicht, verder niets.’
Ontdaan van hun begripsmatige betekenis krijgen woorden binnen de klankpoëzie een muzikale betekenis. Het worden muzikale gestes in klank en ritme, waarbij hoogstens de associatie met verbale taal een rol kan spelen. Zo kost het bijvoorbeeld niet veel moeite om het eerste deel van de Ursonate (in de vertolking door Schwitters zelf) te beluisteren als een sprookje. Schwitters vertolkt de tekst met de flair van een verteller die een mysterieus verhaal voordraagt, dat weliswaar niet echt gebeurd is, maar toch een kern van waarheid in zich draagt en vooral erg spannend is. Hoewel de woorden geen inhoud hebben, verwijst de intonatie van de stem wel degelijk naar iets bekends. De uitvoering door het Duitse trio Ex-Voco, dat de sonate gedriëen voordraagt, roept daarentegen weer associaties op met een toneelstukje, vooral door hun neiging tot oubollige grappenmake-