| |
| |
| |
Lambert Giebels en Peter van Wiechen
Opstand in het paradijs
Een Amerikaanse getuige van het Indonesiëdrama
Geschiedenis wordt geschreven in de onvoltooid verleden tijd; iedere generatie geeft steeds weer opnieuw rekenschap van zijn verleden. De huidige generatie heeft een andere opvatting van het Nederlands-Indonesisch conflict, waaruit de staat Indonesië is geboren, dan de generatie had die er getuige van was. Zo zal wel niemand in Nederland nog Indonesië het recht ontzeggen dit jaar zijn vijftigjarig bestaan te vieren, in plaats van daarmee te wachten tot 27 december 1999, wanneer het vijftig jaar geleden is dat Nederland de soevereiniteit over Nederlandsch-Indië overdroeg aan de Verenigde Staten van Indonesië. De Nederlandse perceptie van wat destijds ‘de Indonesische Kwestie’ heette, is beheerst door het beeld dat ons door de politieke generatie Beel-Drees-Luns werd opgedrongen van Soekarno: de Indonesische Mussert, die als handlanger van de Jappen Indië in de afgrond had gestort; het onbetrouwbaar sujet, die binnen acht maanden na de soevereiniteitsoverdracht in plaats van de Verenigde Staten van Indonesië de eenheidsstaat uitriep; de querulant, die na jaren chicaneren de Nederlands-Indonesische Unie torpedeerde; de demagoog, die de wereldopinie tegen ons mobiliseerde en Nederland dwong zijn verantwoordelijkheid voor de Papoea's in Nieuw-Guinea op te geven. Deze incriminaties rond de persoon van de Indonesische leider zijn lang in de Nederlandse publieke opinie blijven hangen. Nog zijn er verscheidenen in Nederland die moeite hebben Soekarno de titel te verlenen van ‘vader des vaderlands’: de man die het momentum aangreep dat de geschiedenis hem bood en zijn land onafhankelijk verklaarde; die met zijn leuze, één-vlag-één-taal-één-volk, een archipel van duizenden eilanden tot een eenheid smeedde; die de belofte aan zijn volk inloste en een staat schiep Van-Sabang-tot-Merauke.
Ego-documenten van Nederlandse medespelers in het Indonesiëdrama, die in de jaren zestig en zeventig verschenen, hebben het zicht op de gebeurtenissen eerder vertroebeld dan verhelderd. Het zijn apologetische getuigenissen, waarin de schrijvers het vuil dat ze bijeenvegen, deponeren op de stoep van de buurman. Wanneer in de loop van de jaren zeventig en tachtig Nederlandse geschiedvorsers en -schrijvers de pen ter hand nemen, begint het zicht op ons dekolonisatiebeleid wat op te klaren. Het beeld dat zij geven, is evenwel hoofdzakelijk neerlandocentrisch gericht. Zo heeft nooit een Nederlandse historicus een biografie geschreven van Soekarno, ondanks het feit dat deze de enige staatsman is van ‘Nederlandsche stam’ die van internationaal formaat was. Egodocumenten van Indonesische medespelers in het drama zijn vrijwel niet in het Nederlands vertaald. De ruime Engelstalige literatuur die over het Nederlands-Indonesische conflict is geschreven - historische studies zowel als belletrie - uit Amerika, Australië en Engeland is hier nagenoeg onbekend. Helemaal onbekend zijn in ons land de memoires van Japanse bezetters in Indië, die een soms verrassend licht werpen op de voorgeschiedenis van de Indonesische onafhankelijkheidsverklaring.
| |
Fact en fiction
Het gemis aan Nederlandse vertalingen van buitenlandse literatuur over het Indonesiëdrama heeft de auteurs van dit artikel het initiatief doen nemen tot de vertaling van het boek Revolt in paradise van de schrijfster Ketoet Tantri. Ketoet Tantri is de Balinese naam van de Amerikaanse Muriel Pearson, die haar belevenissen in Indië en Indonesië tussen 1933 en 1948 beschrijft. Het boek verscheen in 1960 in Amerika, was daar een bestseller die verscheidene malen werd herdrukt en is vertaald in een tiental talen, waaronder het Duits, Frans en Japans, maar niet in het Nederlands. In de tijd dat het boek uitkwam en zich verspreidde over de boze buitenwereld was de Nederlandse lezer nog lang niet toe aan de uiterst kriti- | |
| |
sche beschrijving van ons koloniale optreden in Indië door een Amerikaanse getuige van het drama, die er bovendien een (bescheiden) rol in had gespeeld. Albert Besnard schreef in het Algemeen Handelsblad van 13 januari 1961 naar aanleiding van het verschijnen van Revolt in paradise laatdunkend: ‘het boek is leerzaam voor hen die kennis willen nemen van de politieke onzin, die een deel van onze generatie klakkeloos heeft geslikt.’
Het boek van Ketoet Tantri, dat wij de titel Opstand in het paradijs hebben gegeven, behoort tot het genre ‘faction’, een mengeling van fact en fiction. Onze pogingen fact en fiction te ontwarren hebben hun neerslag gevonden in de verklaringen die we aan het boek hebben toegevoegd. Wij hebben daarvoor een boeiende speurtocht ondernomen die ons van het boek en de literatuur voerde naar de dossiers van Ketoet Tantri, alias Muriel Pearson, in de archieven van twee geheime diensten. Het eerste archief is dat van Netherlands Forces Intelligence Service (Nefis), dat berust op het ministerie van Buitenlandse Zaken; het tweede is dat van Commonwealth Intelligence Service (CIS), waarvan stukken uit Ketoets dossier ons werden ter beschikking gesteld door de Australiër Timothy Lindsey, die een biografie van Ketoet Tantri voorbereidt. Voorts hebben we personen geïnterviewd in Nederland en Indonesië die Ketoet hebben gekend. We hebben onze speurtocht afgerond met een onderzoek in Indonesië naar de plaatsen die in Opstand in het paradijs een rol spelen.
Ketoet Tantri heeft haar levensverhaal danig geromantiseerd en daardoor nogal wat verwarring gesticht. Allereerst is het al niet eenvoudig haar identiteit vast te stellen. Volgens haar dossiers is zij op 18 februari 1899 geboren in Glasgow onder de naam Vannine Walker. We weten niet of Walker de naam is van de vader, die volgens haar nog voor zij geboren was, omkwam in Afrika; van haar moeder, een vrouw van het eiland Man, waar Ketoet haar eerste jeugdjaren doorbracht of van de Schot met wie haar moeder hertrouwde. Nadat Ketoets stiefvader in de Eerste Wereldoorlog was gesneuveld, emigreerden moeder en dochter naar Amerika, waar zij zich vestigden in Hollywood. Zij werd er naar eigen zeggen een goed betaalde free-lance journaliste voor filmtijdschriften. Uit haar dossiers weten we dat Vannine Walker in Amerika is getrouwd. Zij vond dat wellicht een zo onbeduidend detail dat ze er in haar boek niet eens melding van maakt. Haar echtgenoot was een tot Amerikaan genaturaliseerde Zweed, Pearson genaamd. Sedert haar huwelijk noemde Vannine Walker zich Muriel Pearson. Het journalisten bestaan bevredigde haar niet - en wellicht evenmin haar huwelijk - omdat ze zich diep in haar hart een kunstenares voelde. Nadat ze op een druilerige dag in 1932 in een bioscoop in Hollywood een film over Bali had gezien, nam de schrijfster spontaan het besluit daarheen te trekken en er zich als schilderes te vestigen.
| |
Bali
De vermenging van verdichtsel en waarheid in Opstand in het paradijs krijgt, wanneer de schrijfster in 1933 op Bali is aangeland (waar deel I van het boek zich afspeelt) een romantisch tintje. De schrijfster vertelt dat ze op Bali eerst haar intrek nam in hotel Den Pasar in de gelijknamige hoofdplaats, maar zich daar tussen de Hollanders diepongelukkig voelde. Zij vulde de tank van de Ford Overland, die ze in Batavia had gekocht, en besloot daar waar de benzine op was te blijven. De motor begon te sputteren in een plaatsje dat de schrijfster omschrijft als een ‘middeleeuwse dorp’ - het bleek te gaan om het plaatsje Bangli, op nauwelijks 25 kilometer van Den Pasar. Zij stond stil, schrijft zij, vlak voor een puri, het verblijf van een radja. Het bleek de puri Den Pasar van de regent van Bangli, Anak Agoeng Ketoet Ngurah. Volgens de schrijfster had de radja drie dochters en één zoon. De oude radja adopteerde haar naar haar zeggen als zijn vierde dochter en noemde haar daarom ‘Ketoet’, wat vierde geborene betekent. De zoon, die zij Anak Agung Nura noemt, werd op haar verliefd. De schoonzoon van de oude radja, de tegenwoordige regent van Bangli, vertelde ons dat zijn schoonvader niet drie, maar vier dochters had en geen zoon. Hij acht het denkbaar dat Vannine Walker het vierde kind was van haar moeder en dat de oude radja de Amerikaanse haar daarom Ketoet noemde en er de naam uit de Ramayana aan toevoegde: Tantri. De verliefde ‘zoon’ van de oude radja uit Ketoets boek bleek in werkelijkheid diens jonge neef uit de puri Semara Bhawan in Bangli, Anak Agung Oka. Hij was de favo- | |
| |
riete neef van de regent. Twee van Oka's broers bevestigden dat hij, ondanks een leeftijdsverschil van ruim tien jaar, inderdaad verliefd was op de kleine, roodharige Amerikaanse en dat hij met haar wilde trouwen. De broers vertelden dat
ook de oude radja verliefd op haar was en met haar wilde trouwen. Van geen van beide huwelijken is iets gekomen.
Anak Agung Nura, radja van Bangli (midden), omstreeks 1940.
Ketoet geeft een levendige beschrijving van de gevechten die zij te leveren had met leden van het Binnenlands Bestuur op Bali (het BB). Het BB vond naar Ketoets zeggen dat het going native van de internationale schilderskolonie, waartoe Ketoet ging behoren, het respect van de inlander voor de blanke aantastte. De BB'er op wie zij het meeste gebeten was, was G.A.W.C. Haze Winkelman, resident van Bali en Lombok. Haze Winkelman heeft alle moeite gedaan de Amerikaanse het land uitgewezen te krijgen. Ook bij de Nederlandse gemeenschap op Bali was de hautaine indringster niet geliefd. Een van de Nederlanders vertelde dat men Ketoet ‘nonja theemuts’ noemde, omdat ze zich zo potsierlijk uitdoste in wijde, bolstaande sarongs. Getuigen op Bali bevestigden dat Ketoet veelvuldig in de weer was met tekenstift, penseel en palet. Volgens de broers van Oka, van wie de jongste een vermaard schilder is, stelde haar schilderen en tekenen niet veel voor; wij hebben in ieder geval tevergeefs naar werk van haar gezocht. Ketoet had niettemin goede contacten met de internationale schilderskolonie op Bali, die allen Ketoets afkeer van het BB deelden: de beroemde Duitse schilder, musicus en dichter Walter Spies, de Belgische impressionist André Jean Le Majeur, de Zwitser Theo Meier en vooral het Nederlandse schildersechtpaar Pol. Een Nederlandse schilder die zij ook kende was Willem Hofker; hij woonde met zijn vrouw in de buurt van Ubud. De Hofkers komen niet voor in Opstand in het paradijs en daar is een reden voor. Evenals Ketoet is Hofker, omdat hij kunstschilder was, aanvankelijk buiten het Jappenkamp gebleven. Hij maakte zich echter zorgen over schilderijen die hij in Surabaya had opgeslagen en maakte Ketoet hiervan deelgenoot. Zij beloofde zich over de schilderijen te ontfermen. Niet lang daarna hoorde Hofker van een Japanse officier, die een goede klant van hem was, dat in Surabaya een verkooptentoonstelling werd gehouden
van schilderijen, waarvan de stijl opvallend leek op die van Hofker, maar die waren gesigneerd met ‘mrs. Manx’ - de schildersnaam van Ketoet, die zo verwees naar haar jeugd op Man.
In 1937 begon Ketoet samen met het Amerikaanse echtpaar Koke een hotel in Kuta. Het relaas dat zij van haar hotelervaringen geeft, wordt in grote lijnen door de feiten bevestigd. Een interessante getuige uit die dagen in Kuta is een Balinese vrouw, Ibu Kona, die toen nog Ni Made Rempi heette. Toen zij een hulpje werd van Ketoet was ze een meisje van tien en sprak Ketoet aan met M'tut, tantetje. Ibu Kona vertelde dat er conflicten rezen tussen de Kokes en Ketoet; volgens haar ging het om geld. De partners gingen uiteen en er kwam een boedelscheiding tot stand: Ketoet kreeg daaruit de ruime woonbungalow aan het strand tegenover het hotel toegewezen. Het hotel Swara Segara, dat Ketoet in de bungalow begon (waar nu het chique hotel Kuta Beach is) was volgens Ibu Kona van bescheiden allure - eerder een pension dan een hotel. Ketoet breidde de bungalow geleidelijk uit met gastenpaviljoentjes erom heen. Naast het hulpje gingen drie bedienden van het hotel met Ketoet mee, onder wie de houseboy Nyoman, die onder de artiestennaam ‘Nyong-Nyong’ als danser befaamd was. Hij prijkte met zijn expressieve danspose op menige toeristenfolder van Bali.
| |
| |
Ketoets ‘houseboy’ Nyong-Nyong in 1935
Wellicht was de ongebruikelijk intieme omgang van de eigenaresse met haar personeel er de oorzaak van dat het hotel van Ketoet in een kwade reuk kwam te staan. Het Nefis-dossier, dat hier in het Engels overgaat, noemt het ‘out of bounds to all Navy, Army, Airforce personnel and to Governmental clerks’. In die preutse tijd koesterde men al snel vermoedens over een zonde tegen de kuisheid. Een oud Haags dametje, dat destijds in Den Pasar woonde, fluisterde ons toe dat in het hotel van die Amerikaanse madam ‘schuin’ werd gedanst! Wie zoal die schuinsmarcheerders waren, weten we niet, wel dat het hotel, ondanks het verbod, in trek was bij het personeel van het vliegveld in de buurt.
In 1940 trof het hotel een veel ernstiger banvloek. In 1939 was in Batavia een wijd vertakt net van praktiserende homofielen aan het licht gekomen. Er brak op Java een heksenjacht uit die zich ook naar Bali uitbreidde. Een van de slachtoffers was Walter Spies, die enkele maanden achter de tralies verdween. Bij het BB bestond er geen twijfel over dat Ketoets hotel een brandpunt was van tegennatuurlijke liefdespraktijken. Voor Haze Winkelman was de maat vol. Hij liet een uitwijzingsbevel voor de Amerikaanse opstellen en legde dat de gouverneur-generaal ter ondertekening voor. Ketoet mobiliseerde echter sterke tegenkrachten. Zij reisde naar Surabaya en vervoegde zich bij de Amerikaanse consul-generaal aldaar. Deze liet niet zo maar een Amerikaans onderdaan Indië uitzetten. Ketoet wist voorts de Nederlandse generaal Van Ooyen naar Kuta te lokken, die zich ervan vergewiste dat zijn mannen in Ketoets hotel hooguit werden geconfronteerd met een gezonde dosis heterosexualiteit. De voordracht tot uitwijzing van de resident werd door Batavia afgewezen.
Na het uitbreken van de Pacific-oorlog wordt Ketoets hotel een vertrouwd toevluchtsoord voor geallieerde luchtmachtpiloten die op het vliegveld zijn gestationeerd. In februari 1942 ziet Ketoet met afschuw het KNIL bij de eerste beste Japanse dreiging Bali met de staart tussen de benen verlaten. Zelf gaat ze na de capitulatie naar Surabaya, waar ze later hoort dat haar hotel met de grond is gelijk gemaakt. Volgens Ibu Kona hadden de Japanners het afgebroken omdat ze een vrij schootsveld nodig hadden voor hun bunkers aan het strand.
| |
Japanse bezetting
De verknoping van fact en fiction in deel II, waarin de Japanse bezetting wordt beschreven, is vrijwel niet te ontwarren. Dat Ketoet, tenslotte Amerikaanse, niet onmiddellijk werd geïnterneerd omdat zij schilderes was, zoals ze schrijft, is niet onmogelijk. Wel is wonderlijk dat zij tussen Surabaya en Bali op en neer kon blijven reizen. Een van onze zegslieden, de radja van Gyanjar, Ide Anak Agung Gde Agung, is ervan overtuigd dat Ketoet de maîtresse was van de Japanse viceadmiraal Shibatu; hij zag haar tenminste met hem op Bali rondtoeren. In het Nefis-dossier wordt de (door de CIS overgenomen) suggestie gewekt dat Ketoet een bordeel voor Japanse officieren exploiteerde. Ketoet beweert dat haar hartelijke omgang met Japanse officieren in het bruisende nachtleven van Surabaya als dekmantel diende voor haar illegale werk. Zij zou hebben behoord tot een spionnagecel, waarvan naast haar een in Amerika geboren Japanner, die zij ‘Frisco Flip’ noemt, en een als venter vermomde Chinese professor, lid waren; de professor zou via een geheime radiozender de informatie die ze verzamelden, hebben doorgegeven. We hebben in de archieven deze ‘illegale groep’ niet kunnen traceren. Wanneer de Chinees is gesnapt, wordt Ketoet naar haar zeggen door de Kempetai gearresteerd op verdenking van spionage voor de Amerikanen. Ze werd naar de gevangenis van Kediri gebracht gebracht en daar verschrikkelijk gemarteld, maar ze gaf geen krimp. Een detail van haar gevangenschap in Kediri dat Ketoet
| |
| |
beschrijft, namelijk dat de Japanners haar om haar te intimideren naakt door het stadje lieten lopen, duikt ook op in haar Nefis-dossier.
Ketoet vertelt dat zij na enkele weken van folteringen het voorstel kreeg voorgelegd spreekster voor de Japanse radio te worden, maar dat wees ze verontwaardigd van de hand. Getuigen uit de Japanse bezettingstijd herinneren zich echter een Engelse nieuwslezeres met een Schots accent. Opmerkelijk is dat Ketoet in 1946 in het blad Voice of Free Indonesia een uitvoerig artikel schreef, waarin zij zich verweerde tegen beschuldigingen, die toen kennelijk circuleerden, als zou zij inderdaad radiospreekster voor de Japanners zijn geweest. Het werd haar laatste artikel in het blad en daardoor lijkt het er op dat de redactie van haar af wilde. In een uitgebreid artikel van Ratih Hardjono over Tantri in Kompas van 5 juli 1993 wordt aangenomen dat Ketoet inderdaad nieuwslezeres bij de Japanse radio is geweest en dat zij daaraan haar naam Surabaya Sue ontleende.
De Japanners hebben veel werk gemaakt van hun radionet in het Grootaziatische rijk en hadden ook Engelstalige uitzendingen. Deze werden verzorgd door de befaamde Tokyo Rose. Tokyo Rose stelde Engelse nieuwsbulletins op, die ze in Tokyo over de radio voorlas en die werden doorgegeven aan steunzenders in de bezette gebieden, waar ze werden aangevuld met regionaal nieuws. In wezen behoefde Ketoet zich niet te schamen als nieuwslezeres voor de Japanse radio te zijn opgetreden - al dan niet door martelingen van de Kempetai daartoe geprest. De leuze die de Japanners verkondigden, ‘Azië voor de Aziaten’, moet Ketoet uit het hart gegrepen zijn geweest. Ide Anak Agung, die geen fan was van Ketoet - hij behoorde dan ook niet tot de medestanders van de Republiek, maar was een leider van de federalisten, op wie de Nederlanders hun hoop hadden gesteld - meent dat Ketoet wel gedwongen was de zijde van de Republiek te kiezen, omdat zij anders net als Tokyo Rose door de Amerikanen voor het oorlogsgerecht was gesleept.
Ketoet zelf schrijft dat zij kort na haar vrijlating uit de gevangenis van Kediri in Surabaya opnieuw werd opgepakt en wederom werd gemarteld, maar ook nu niets heeft bekend over haar illegale werk. Tenslotte werd ze naar haar zeggen in de gevangenis van Surabaya gezet, waar ze drie jaar in eenzame opsluiting zou hebben gezucht. Ook het Nefis-dossier maakt melding van Ketoets (tweede) arrestatie. Deze zou echter pas in oktober 1944 hebben plaatsgehad, hetgeen beter klopt met Ketoets eigen relaas van haar belevenissen tijdens de Japanse bezetting. Er is geen reden te twijfelen aan Ketoets mededeling dat zij op het eind van de oorlog naar een hospitaal in Ambarawa op midden-Java is overgebracht. De Kempetai zal hebben willen voorkomen dat de geallieerden een gemartelde Amerikaanse in hun gevangenis aantroffen.
| |
Revolusi
Opstand in het paradijs ontleent zijn historische betekenis vooral aan deel III, waarin de schrijfster haar belevenissen verhaalt als medestandster van de jonge Republiek. Ook in dit deel heeft zij haar rol geromantiseerd.
Na Ketoets bevrijding in Ambarawa ontfermde naar haar zeggen een dokter S. zich over haar en nam haar op in zijn kliniek in de bergen boven Surabaya. Deze dokter was, zo werd ons door de latere minister Roeslan Abdulgani verteld, dokter Soegiri, een arts van het Centraal Ziekenhuis van Surabaya. Intussen hadden Soekarno en Hatta Indonesië onafhankelijk verklaard en Ketoet koos zonder aarzeling de kant van de nieuwe Republiek Indonesië. Dokter Soegiri bracht Ketoet in contact met een leider van de pemoeda's - Indonesische vrijheidsstrijders - de journalist Sutomo, die door zijn jeugdige volgelingen bung Tomo werd genoemd. Deze had, verscholen in een kampong in Surabaya, een opstandelingenzender, die hij radio Pemberontakan had gedoopt. Ketoet werd bij deze zender Engels radiospreekster. Op 30 oktober werd de commandant van de Britse troepen die inmiddels in Surabaya waren geland, brigade-generaal Mallaby, door een onbezonnen pemoeda gedood. Er ontbrandde een open oorlog tussen de Britten en de pemoeda's. Op radio Pemberontakan voegde Ketoet haar propagandapraatjes bij de gloedvolle toespraken waarmee bung Tomo de Indonesische strijders aanvuurde. Na enkele weken van verbitterde strijd kregen de Britse troepen Surabaya onder controle. Sutomo week met zijn piratenzender uit naar
| |
| |
het Malangse, waar Ketoet de Engelse uitzendingen voortzette in het plaatsje Bangil. Voor de Britten en Brits-Indiërs was zij intussen een bekende radiostem geworden; volgens Ketoet waren zij het die haar de naam Surabaya Sue gaven.
Ketoet als radiospreekster in 1945 (30 Tahun Indonesia Merdeka, Jakarta 1980)
Volgens het Nefis-dossier is op 15 december 1945 een arrestatiebevel tegen Ketoet uitgevaardigd en is op haar hoofd een prijs van f 50.000 gezet - in die tijd een beduidende som. Intussen nam Ketoets rol in het republikeinse kamp toe. Eind 1945 was zij aanwezig op een persconferentie in hotel Selecta, boven Malang, waar Soekarno en de overige republikeinse leiders zich presenteerden aan de internationale pers en waar de Amerikaanse niet onopgemerkt bleef. De presentatie was voor de jonge Republiek niet zonder belang, omdat Soekarno kon laten zien dat het in republikeins gebied niet één grote janboel was, zoals de Nederlanders beweerden. Wanneer de republikeinse regering in januari 1946 haar zetel van Batavia naar Jogjakarta verplaatst, wordt Ketoet gevraagd Engels radiospreekster te worden van de officiële zender van de Republiek in Jogja, Radio Indonesia. In Jogja woonde zij in hotel Merdeka aan de jalan Malioboro, het huidige hotel Garuda, dat in die tijd een hoofdkwartier was van de Republiek. Ketoet was formeel verbonden aan het ministerie van Voorlichting van Ali Sastroamidjojo, maar werd feitelijk de assistente van minister van Defensie Amir Sjarifuddin, met wie zij naar haar zeggen een vertrouwelijk relatie kreeg. Zij werd ook medewerkster van Voice of Free Indonesia, dat de Republiek uitgaf terwille van internationale waarnemers. Ketoet schreef daarvoor verscheidene kritische artikelen. In één van die artikelen, ‘Lest they forget’, attaqueerde ze de Nederlandse legerleiding wegens haar lafhartige houding tijdens de Japanse invasie. Die beschuldiging kwam kennelijk hard aan, want promt daarop vielen de Nederlanders de clandestiene drukkerij in Batavia binnen, waar het blad werd gedrukt.
Ketoets meest onwaarschijnlijk klinkende verhaal uit de Jogjaperiode gaat over een poging van Nefis om met de hulp van een prinses uit de kraton van Jogja Soekarno uit de weg te ruimen en in diens plaats de sultan van Jogja, Hamengko Buwono VIII, aan de leiding van de weerspannige Republiek te brengen. Ketoet vertelt hoe zij als een ware Mata Hari in het komplot is binnengedrongen en de prinses en diens kompanen heeft weten te ontmaskeren. Degene die op de achtergrond de operatie leidde, was volgens Ketoets omschrijving een knappe, jonge officier van de Indonesische ‘intelligence’. Dat bleek Iman Santoso Hoegeng te zijn, het latere hoofd van de staatspolitie van Indonesië. Hoegeng bevestigde tegenover ons het verhaal van Ketoet. Omdat we in Ketoets Nefis-dossier geen sporen van de nogal opzienbarende onthulling vonden, hebben we er ook het Nefis-dossier van Soekarno op nagezocht, maar ook daarin wordt van de operatie geen melding gemaakt. De beheerder van het Nefis-archief op Buitenlandse Zaken legde ons evenwel uit dat na de soevereiniteitsoverdracht de dossiers van Nefis met ‘geheim’ erop weliswaar naar Nederland zijn overgebracht, maar dat die met de code ‘zeer geheim’ zijn vernietigd!
| |
Singapore
Onze indruk is dat de republikeinse leiders af wilden van de Amerikaanse redderaarster met haar scherpe tong; ‘she confused the revolution’, zo omschreef een van hen, Soebadio Sostrosatomo, het tegenover ons. Volgens Ketoet vroeg Amir haar voor hem naar Sin- | |
| |
gapore te gaan en werd eind 1946 door Hoegeng een plan op touw gezet haar daarheen over te brengen. Het Nefis-dossier van Ketoet verschaft hier weer waardevolle facts ter aanvulling van de fiction van de schrijfster. Bij de tweede politionele actie, waarbij op 20 december 1948 Jogja onverhoeds werd overvallen, trof Nefis daar een hele papierwinkel van de Republiek aan. Enkele stukken daarvan vonden we terug in Ketoets dossier. Uit een brief van Amir blijkt dat de jonge republikeinse revolutionairen bij de smokkel en wapenhandel die zij in Singapore bedreven wat moeite hadden staatskas en privé-kas uit elkaar te houden. Een Indonesische officier, die in Ketoets boek meermalen onder de aanduiding ‘Kapitein X’ optreedt en wiens identiteit in het Nefis-dossier wordt onthuld als Oemar Selamat, had tot taak in Singapore smokkel en wapenhandel te coördineren. Wellicht is het de voormalige bokskampioen Oemar boven het hoofd gegroeid. Uit Amirs brief valt op te maken dat hij Oemar de bemoeizuchtige, maar betrouwbare Ketoet op het dak stuurde om een oogje in het zeil te houden. Ketoets verhaal van de tocht op een wankel scheepje van Tegal naar Singapore dwars door de Nederlandse marineblokkade rond Java heen is een van de spannendste uit haar boek. De held in dit verhaal, ‘Kapitein Ambon’, hebben we kunnen identificeren als Chris Tampenawas, het scheepje als de Lok On. Uit het Nefis/CIS dossier kunnen we opmaken dat de heimelijke overkomst van Surabaya Sue enig opzien baarde; haar overkomst werd gepubliceerd in de Straits Times van Singapore. In Singapore nam Ketoet haar intrek bij Oemar Selamat op
Scott's Road, waar ze vanaf nu door de CIS in de gaten werd gehouden. De CIS gaf haar where-abouts door aan de contactman van Nefis in Singapore op het consulaatgeneraal, Postema. Ketoet verhaalt onder meer hoe de arme Oemar slachtoffer werd van enkele assertieve oplichters die, verkleed als Engelse marineofficieren, hem een complete torpedoboot aansmeerden. Het is een hilarisch verhaal dat we geneigd zijn te rekenen tot de categorie si-non-e-vero-bene-trovato. Een ander, niet minder avontuurlijk verhaal bevat weer meer waarheid dan we aanvankelijk veronderstelden. Nefis/CIS bevestigen dat de Amerikaanse onder hun neus de Egyptische consul-generaal van Bombay, Abdul Menu'im, aan wie door het Nederlands-Indische bestuur de toegang tot Indonesië was ontzegd, naar Jogja wist te smokkelen. Zij charterde hiervoor een vliegtuig door bemiddeling van de correspondente van de Manilla Times, Elisabeth Marcos, zus van de latere Filippijnse president. De republikeinse leiders hadden alle reden Ketoet dankbaar te zijn voor deze bemoeienis, want de overkomst van de vertegenwoordiger van de Arabische Liga betekende de eerste internationale erkenning van de jonge Republiek. Niettemin vertelde een Indonesische zegsman die naast Amir op het vliegveld van Jogja stond ons, dat toen achter de Egyptenaar het glunderende gezicht van Ketoet opdook, de Indonesische minister zich in goed-Nederlands liet ontvallen: ‘Verdomme, daar heb je dat mens weer!’ Amir heeft Ketoet enkele dagen later laten terugvliegen naar Singapore. Zijn argument dat de Nederlanders wel eens een militaire actie konden beginnen en Jogja bezetten zal op Ketoet indruk hebben gemaakt. Ketoet was ervan overtuigd dat het Nederlandse leger er niet voor zou terugdeinzen haar, de Mata Hari van Indonesië, te liquideren.
| |
Australië
Terug in Singapore heeft Ketoet haar eigen plan getrokken. In haar boek doet zij het voorkomen alsof Amir haar bij haar (tweede) vertrek uit Jogja heeft gevraagd naar Australië te gaan om daar propaganda te maken voor de republikeinse zaak. De Republiek had evenwel al een propagandateam in Australië, onder leiding van Mohammed Bandon en diens Australische echtgenote Molly, en zij hebben angstvallig afstand bewaard van de outspoken Amerikaanse. Onze indruk is dat Ketoet zichzelf tot propagandiste van de Republiek Indonesië in Australië heeft benoemd. Omdat de Indonesische financiële bronnen in Singapore waren opgedroogd, is Ketoet zelf bronnen gaan zoeken, die ze zou hebben gevonden bij een Chinese en een Maleisische zakenman.
Toen ze op 6 juni 1947 op het vrachtschip ‘de Matella’ naar Australië vertrok, had ze geen geldige papieren bij zich. De Kempetai had haar haar Amerikaans paspoort ontnomen en in Singapore had zij na haar heimelijke binnenkomst alleen een tijdelijke verblijfsvergunning gekregen. Toen ze de 26e in Melbourne
| |
| |
aankwam, kreeg ze geen verlof van boord te gaan. Haar aankomst bleef evenwel niet onopgemerkt, doordat ze zich liet fotograferen temidden van dokwerkers die weigerden Nederlandse schepen te laden en te lossen. Het Australische publiek had sympathie voor Indonesië en de stemming was sterk anti-Nederlands. Wellicht onder druk van de publieke opinie verleende de minister van Immigratie Caldwell Ketoet een verblijfsvergunning. Daardoor kon zij van boord en doorreizen naar Sydney.
Intussen was in Indonesië de eerste politionele actie begonnen. Ketoet zegt in Sydney een demonstratieve studentenoptocht naar het Nederlandse consulaat op touw te hebben gezet en fondsen te hebben geworven voor humanitaire hulp aan de Indonesische bevolking. Van deze activiteiten konden we in haar CIS-dossier geen sporen terugvinden.
Onze indruk is dat Ketoet in Australië de speelbal is geworden van een strijd tussen twee departementen. Zoals gezegd had Caldwell van Immigratie haar een verblijfsvergunning verleend. Dit was kennelijk niet naar de zin van het meer conservatieve departement van Buitenlandse Zaken. Uit het CIS-dossier maken we op dat de Nederlandse ambassade in Australië Ketoet bij dit departement verdacht heeft gemaakt en daarvoor twee aanknopingspunten gebruikte. In de eerste plaats werd haar de door krantefoto's bevestigde solidariteit met de dokwerkers - de Wharfies, zoals ze werden genoemd - gewreven. Men verdacht er de vakbond van de dokwerkers van een communistische mantelorganisatie te zijn. In de intussen uitgebroken Koude Oorlog gold communisme als een ernstige verdachtmaking - Joris Ivens ondervond dit in Nederland met zijn film Indonesia calling, waarin hij de acties van de dokwerkers verfilmde. Een tweede aantijging waarmee de Nederlandse diplomatieke dienst Ketoet in Australië achtervolgde, was de verdenking uit het Nefis-rapport dat haar hotel in Kuta een soort bordeel was geweest en dat zij een bordeel voor Japanse officieren zou hebben geëxploiteerd. Waarschijnlijk heeft de Nederlandse ambassade deze verdachtmaking laten uitlekken naar de pers. Ketoet bedreigde de krant in Sydney, die ermee naar buiten kwam, met een aanklacht wegens smaad.
Waarschijnlijk heeft Ketoet eieren voor haar geld gekozen, zich bewust van het wespennest waarin zij zich met haar solidariteit jegens de Warfies en haar moeilijk met bewijzen te staven aanklacht had gestoken. In haar boek laat ze blijken opgelucht te zijn wanneer ze eindelijk een bewijs van Amerikaans burgerschap krijgt uitgereikt, al kan ze daarmee alleen maar enkele reis terug naar Amerika. De titel van het laatste hoofdstuk van Opstand in het paradijs, ‘Missie volbracht’, waarin ze haar terugreis naar Amerika via Singapore beschrijft, heeft een wrange smaak. Nadat de republikeinse leiders in Jogja zich van haar hadden ontdaan en nadat ze door de Indonesische kolonie in Singapore in de steek was gelaten, werd ze in Australië het land uitgezet zonder dat de Indonesische delegatie een vinger naar haar uitstak. Toen zij op kerstavond van 1947 in het koude Boston op de kade stond, was de missie absoluut niet volbracht. Op dat moment vonden onder toezicht van een VN-commissie onderhandelingen plaats tussen Nederland en de Republiek op het Amerikaanse schip Renville. De Renville-overeenkomst die daarvan het resultaat was, legde de Republiek zo vergaande concessies op dat geen mens meer een cent gaf voor zijn overlevingskansen.
| |
Ketoets invloed
Het feit dat een Amerikaanse zich in het eerste uur bij de Republiek aansloot, zal de jonge revolutionairen een riem onder het hart hebben gestoken. Soekarno schoof Ketoet bij massameetingen wel eens op het podium naar voren en liet haar als symbool van zeldzame buitenlandse steun aan hun strijd voor 100% Merdeka door de menigte toejuichen. Maar Ketoet was te zeer een doe-mens om louter met de passieve rol van symbool genoegen te nemen. Als radiospreekster van de zender Pemberontakan bestookte zij vooral de Gurka's en Sikhs onder de Britse troepen, die zelf streefden naar onafhankelijkheid van hun land. Zij heeft met haar propagandapraatjes ongetwijfeld een steentje bijgedragen aan de verbitterde strijd van de pemoeda's tegen de Britten in Surabaya, die zulke verstrekkende gevolgen kreeg. Uit het feit dat zij enkele weken weerstand wisten te bieden aan een modern uitgerust Brits leger, putten de pemoeda's de overtuiging dat ze het leger van een onbeduidend land als Nederland, dat zich binnen de kortste
| |
| |
keren aan de Japanners had overgegeven, best aankonden. De Britten trokken uit de bloedige strijd in Surabaya de conclusie dat ze zich zo gauw mogelijk moesten terugtrekken uit het wespennest waarin ze door de Nederlandse bondgenoot verzeild waren geraakt.
We hebben een enkele aanwijzing gevonden dat Ketoets radiopraatjes verder reikten dan Surabaya. Wanneer de Britten op 10 en 11 de onverdedigde stad Surabaya, zonder dat officieel van een oorlogstoestand sprake is, bombarderen, maakt Ketoet een vergelijking met de bombardementen op Warschau, Rotterdam en Coventry, die we terugvonden we in de St. Louis Post.
Van tijd tot tijd duikt Surabaya Sue op in de Nederlandse en Nederlands-Indische pers. Al te zeer is de volgzaamheid bekend van de Nederlandse media in die tijd, toen het gewoon was kritiekloos de beleidslijn van de regering te volgen. Zoals we eerder zagen, werd Ketoets boek in 1961 afgedaan als zinloze praat. De destijds bekende oorlogscorrespondent Alfred van Sprang wist over het verschijnsel Ketoet Tantri niet meer te schrijven dan: ‘lelijk van binnen en van buiten’. Een artikel over Ketoet in Batavia's Nieuwsblad van 19 augustus 1948 gaf commentaar op haar artikel in het Amerikaanse blad Star, waarin zij de potentiële betekenis van een onafhankelijk Indonesië voor de Amerikaanse economie schetste. Het Nieuwsblad schreef erover: ‘elkeen die ook maar elementair inzicht heeft in de werkelijke situatie, ook in de V.S., zal hoogstens even glimlachen over de dwaze taal van het avontuurlijke meiske’. Nederlandse journalistieke vooringenomenheid infecteerde ook de buitenlandse pers, die voor nieuws uit Indonesië veelal aangewezen was op Nederlandse correspondenten. Zo gaf de Londense Times een analyse ‘from a Dutch correspondent’, waarin deze minister-president Sutan Sjahrir de enige noemde met wie Nederland wellicht tot een acceptabel vergelijk kon komen, president Soekarno in de gebruikelijke rol van Japans collaborateur plaatste, waarschuwde voor de communist Tan Malaka en bung Tomo en diens volgelingen, onder wie Surabaya Sue, afdeed als fascisten.
De vraag is of Ketoet invloed heeft uitgeoefend op het standpunt van Amerika ten aanzien van de Indonesische kwestie. Hetgeen er van en over haar vanuit Java, Singapore en Australië in de Amerikaanse pers doordrong, convergeerde met de publieke opinie in Amerika, die met een onmiskenbaar anti-koloniale gezindheid uit de oorlog was tevoorschijn gekomen. Het State Department stelde zich direct na de oorlog evenwel afwachtend op tegenover internationale vraagstukken die buiten de directe Amerikaanse invloedssfeer lagen. Ook bestond daar enig ontzag voor diplomaten uit oude Europese cultuurlanden als Holland. Ambtenaren op het State Department, meer nog zijn vertegenwoordigers in Indonesië en in Nederland, gingen zich gaandeweg echter steeds meer ergeren aan de eigengereide houding van de hautaine Nederlanders en begonnen tegelijkertijd sympathie op te vatten voor de vriendelijke en gastvrije Indonesische underdog. De ommekeer in de houding van het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken voltrok zich tijdens de Madioenopstand in september 1948. Het kabinet-Hatta bleek in staat, ondanks de dreiging van een Nederlandse inval, de poging tot een machtsgreep van communistisch gezinde Indonesische legereenheden achter het front te verijdelen. Met de tweede politionele actie die Nederland kort daarna ondernam, verspeelde ons land het laatste restje goodwill bij de Amerikanen. Op deze ommekeer heeft Ketoet geen invloed uitgeoefend. Zij was eind 1947 al naar Amerika teruggekeerd, zoals we zagen, en had na de bewogen jaren in Indonesië moeite haar draai te vinden.
We zeiden eerder dat Ketoets boek in 1960 een bestseller was. Het bevestigde het negatieve beeld dat het Amerikaanse publiek zich had gevormd van de oudkolonisator. Voor Nederland kwam het boek op een ongelukkig moment, namelijk toen het onder patronage van de Amerikaanse diplomaat Bunker gedwongen werd met Indonesië een oplossing te vinden voor de Nieuw-Guineakwestie. Ook hier kunnen we echter slechts spreken van convergerende invloed op ontwikkelingen die al gaande waren. Anders gezegd, ook zonder Revolt in paradise zou Luns gedwongen zijn geweest door de knieën te gaan.
| |
Revolt in paradise
Al voor het verschijnen van haar boek was Ketoet enkele keren in Indonesië terug geweest. Anders dan zij
| |
| |
had verwacht was zij er niet als een heldin van de onafhankelijkheidsstrijd ingehaald. Even gloorde deze rol in 1962. In dat jaar verscheen onder de titel Revolusi di nusa damai de Indonesische vertaling van haar boek. Soekarno schreef er een opwekkend voorwoord in, begeleid door een foto van hem met de schrijfster. Anderen wilden (of konden) toen niet achterblijven. Generaal Nasution, Abdulgani, generaal Yani, Chairul Saleh en natuurlijk Hoegeng schreven een voorwoord in het boek en lieten zich met de schrijfster fotograferen. Ze prezen Ketoet voor wat zij in het prille begin voor de revolusi had betekend. Het moet voor Ketoet haar finest hour zijn geweest. Dit uur was evenwel weldra voorbij. In de tweede Indonesische uitgave van 1965 ontbraken de aanbevelingen en foto's. De Soekarno-era spoedde toen al ten einde. Ketoet heeft Soekarno nog een keer ontmoet. Dat was op een van de muziekavondjes waarop de gevallen president 's woensdags gasten mocht ontvangen in het paleis in Bogor, waar hem huisarrest was opgelegd. Een Indonesische informante, die Ketoet begeleidde, luisterde een gesprekje af tussen hen beiden. Soekarno legde zijn Amerikaanse gaste uit dat de orde baru van Suharto was uitgebroken en beklaagde zich bitter erover dat de orde lama van zijn bewindsperiode op de vuilnishoop was geschoven. Ketoet reageerde met: ‘Orde baru of orde lama, als er maar orde is!’ Het Suharto-regime associeert Ketoet ongetwijfeld met de vermaledijde orde lama van bung Karno, van de stokebrand bung Tomo, van Amir ook, een van de aanstichters van de Madioenopstand, die genadeloos werd neergeknald. In de jaren tachtig is Ketoet niettemin nog één keer in Indonesië terug geweest, nu met een filmproducer in haar kielzog, die de filmrechten van
Revolt in paradise heeft gekocht. Schrijfster en producer, die de film op lokatie wilden opnemen, kregen via het hoofd van de militaire geheime politie, generaal Sofian, te horen dat verfilming alleen in overweging zou worden genomen als in het scenario aan Suharto een rol werd toebedacht. De schrijfster heeft dit pertinent geweigerd en zo is er nog steeds geen film van Ketoets boek. De ironie wil dat Ketoet Tantri intussen is opgetreden in een Nederlandse film. Regisseur Hylkema van de film Oeroeg vertelde ons dat de radiospreekster in zijn film, die niet voorkomt in het boek van Hella Haasse, is ontleend aan Revolt in paradise.
Na haar slechte ervaringen in Indonesië heeft Ketoet het land verbitterd de rug toegekeerd en leidt zij een armoedig bestaan in een bejaarden huis in Sydney. In een interview dat zij in 1989 het Indonesische persbureau Antara toestond, verklaarde zij nog slechts één wens te koesteren: na haar dood te worden gecremeerd op haar geliefde Bali.
Revolt in Paradise van Ketoet Tantri is in het Nederlands vertaald onder de titel Opstand in het paradijs en verscheen onlangs bij uitgeverij De Geus in Breda.
De vertalers, Jan Beerens, Lambert Giebels, Peter van Wiechen en Ineke Wortelboer hebben de uitgave voorzien van een reeks verklaringen met bronvermelding en literatuuropgave.
|
|