Glorieus verleden
Rampe du Pont, Courbevoie, 27 mei 1894. Een geboorteplaats die Céline zijn leven lang met nostalgie zal blijven vervullen, al werd deze voorstad aan de Seine spoedig opgeslokt door de metropool Parijs. In zijn sfeervolle fantasie wordt de plek zelfs uitvergroot tot een soort kruispunt in de geschiedenis, waar een Franse koning nog eens bijna het leven liet toen hij, te paard op weg naar een van zijn minnaressen, te water raakte.
Een even verrukkelijke gedachte was het te spelen met de dolende schimmen van zijn ‘adellijke’ voorouders. Lage, Normandische plattelandsadel weliswaar, met als enig bezit een boerenhoeve die al in 1787 werd verkocht, maar niettemin een vermeend aristocratisch voorgeslacht, dat ook nog eens door Barbey d'Aurevilly onsterfelijk werd gemaakt toen deze in 1864 een roman aan ridder Des Touches wijdde. De jonge Louis Destouches bleef, blijkens de brieven aan zijn jeugdvriendin Simone Saintu, nog heel lang in dit glorieuze verleden geloven, waaraan hij zelfs zijn zin voor avontuur te danken zou hebben.
Als Louis zes jaar is, wordt hij door zijn grootmoeder, Céline Guillou, meegenomen naar de Wereldtentoonstelling: een openbaring. Zijn vader, een nogal geëxalteerd man, die overdag op het kantoor van de verzekeringsmaatschappij Le Phénix werkte, vluchtte in de bedompte passage Choiseul waar het gezin woonde, 's avonds graag naar de bovenverdieping om daar te dromen van wilde avonturen op zee die hij, niet geheel zonder talent, tot uitdrukking bracht in getekende zeegezichten.
Ondanks de magere inkomsten van het winkeltje beneden, waar moeder Destouches curiosa verkocht en kant herstelde, is de ‘nette armoede’ minder schrijnend dan zoonlief ons wil doen geloven. Ter voorbereiding op zijn carrière in de handel konden de ouders het zich toch maar veroorloven Louis na de lagere school tussen 1908 en 1910 naar kostscholen in Duitsland en Engeland te sturen.
Na twaalf ambachten, maar zeker geen dertien ongelukken, besluit Louis, zodra hij achttien jaar is geworden, in overleg met zijn vader eerst zijn dienstplicht te vervullen, om daarna zijn opleiding in de goud- en diamanthandel voort te zetten.
Hij komt terecht bij het 12e regiment kurassiers in Ranbouillet. Dat net in de periode van zijn dienstplicht de eerste wereldoorlog begon, kan als een ongelukkig toeval worden beschouwd. Aan de andere kant is het weer een geluk dat hij al zo gauw, op 26 oktober 1914, gewond raakte en ten slotte werd afgekeurd, waardoor hem ongetwijfeld veel andere ellende bespaard is gebleven. De omstandigheden waaronder dat gebeurde worden door Alméras voor het eerst op nuchtere wijze tot hun ware proporties teruggebracht: geen sprake van een dolle rit te paard onder een allesvernietigende bommenregen, maar eerder een vrij onschuldige nachtelijke tocht te voet door het veld, waarbij hij toevallig door een ricochetterende kogel werd getroffen.
Na enkele operaties en een herstelperiode komt Louis op de paspoortenafdeling van het Franse consulaat in Londen terecht. Dit verblijf zal voor zijn leven van cruciaal belang blijken. Hij wordt een frequent bezoeker van variététheaters, geniet van zijn eerste contacten met danseressen en verkeert in de kringen van onderwereld en prostitutie. Naar hij zelf herhaalde keren beweerde, zou hij er bijna pooier geworden zijn. In die sfeer ook sluit hij in januari 1916 een, overigens ongeldig, huwelijk met het Franse animeermeisje Suzanne Nebout, waarschijnlijk om haar aan een verblijfsvergunning te helpen.
Eenmaal officieel afgekeurd voor verdere militaire dienst, begint in maart van dat jaar zijn Afrikaanse avontuur. Als beheerder van een cacaoplantage in Bikobimbo (Kameroen) verdient hij flink geld, maar gezondheidsredenen dwingen hem om in april 1917 naar Frankrijk terug te keren. Via Edouard Benedictus, een excentrieke uitvinder die in Londen als getuige bij zijn huwelijk was opgetreden, komt hij in Parijs in contact met de