je 's avonds in je rug’, met het bijkomende voordeeltje dat dat ‘dat’ dan rechtstreeks terugslaat op het werken ‘met tegenzin’, en de implicatie dat je gauwer last van je rug hebt als je met tegenzin werkt, dan wanneer je met plezier werkt.
De derde strofe begon ik aanvankelijk met:
Zo'n tuin is altijd maar geleend,
een huis staat vast, een tuin beweegt,
een huis staat eeuwenlang versteend
zichzelf te zijn, verandert niet,
een tuin wordt 's winters weer geleegd...
En toen stokte het?
En toen stokte het. Raadpleging van Jaap Bakkers onvolprezen Nederlands Rijmwoordenboek leerde, dat ‘eegt’ weinig speelruimte geeft: leegt, pleegt, veegt, weegt, geleegd, gepleegd, verpleegd, geveegd, beweegt, afgeveegd, weggeveegd, opgeveegd, schoongeveegd, uitgeveegd, overweegt...
Het beeld van de tuin die 's winters van alle bloemen geleegd wordt zoals een vuilnisbak geleegd wordt, trok me toch wel aan, omdat je er de wisseling der seizoenen mee kon uitdrukken, 's zomers vol bloemen, 's winters leeg en kaal, waarop de regel:
een tuin wordt beurtelings geleegd
Tja, met wat? Met bloemen, bloesem, groen, maar dat rijmt allemaal niet op ‘niet’, en dat moest. Opeens viel mijn oog op ‘coloriet’. De Dikke Driedelige Van Dale meldde dat ‘coloriet’ of ‘koloriet’ zoveel betekent als ‘kleurgeving’, ‘effect der gezamenlijke kleuren van een schilderij of ander kunstwerk’, dus ik vond dat ik met ‘coloriet’ de ‘kleurgeving’ van een tuin in de lente en zomer wel mocht aangeven. Alleen had ‘volgegoten’ een lettergreep te veel, maar dat moest dan maar ‘volgegooid’ worden. Legen en volgooien, dat zijn twee woorden die goed bij elkaar passen. De zwaarste klus bleek ten slotte de laatste twee regels. Het eerste dat op papier kwam, was:
een tuin is een geketend beest,
dat ooit van niemand is geweest!
Dat beeld beviel me wel. De tuin vastgeketend aan het huis, daar onlosmakelijk mee verbonden, en ook een beest dat in toom moet worden gehouden, dat voortdurend van samenstelling verandert (opkomende bloesem, ontknoppen, verdorren, vergaan), dat horig is aan zijn eigenaar, maar ooit, in het verre verleden, van niemand is geweest, een lap grond die er gewoon maar lag, zonder eigenaar.
Maar toch bevredigde dat ‘ooit van niemand is geweest’ mij niet, het kwam mij voor als een kunstgreep, en ik veranderde het in:
Een tuin is een geketend beest
dat ooit zichzelve is geweest!
Ongeveer dezelfde betekenis, met de connotatie dat de tuin nu, als stukje grond, zichzelf niet meer is, want er groeien dingen in die er, zonder tuinierende eigenaar, nooit in hadden gestaan.
Was een ‘beest’ eigenlijk niet wat te veel van het goeie en heftige, je denkt al gauw aan een pitbullterriër, die aan zijn ketting rukt, misschien moet dat beest wat afgezwakt worden tot ‘dier’:
de tuin is een geketend dier
dat is getemd door zijn tuinier
Nee, nu zit ik op een dwaalspoor. Ik moet het over een heel andere boeg gooien:
een tuin is onderworpen aan...
een tuin is een bewegend ding
een tuin is een bewegend iets
Nee, dat staat al in de tweede regel: ‘een tuin beweegt’.
het is een lap geketend gras
dat ooit een deel der wereld was!
Verrek, dat is het, of beter gezegd: dat moet het maar zijn. Geketend terug, beest gelukkig achter de horizon verdwenen, en die notie dat de tuin in diepste wezen niet van jou is maar van de wereld, sluit de gedachtengang mooi af. Alleen... De eerste strofe sluit ik ook al af