deze hier niet hebben doorstaan
om zo dicht te kunnen naderen
Wat een parels worden niet
En hoe weerloos ligt daar niet
tussen de varens langs de beek,
al zo verstrikt in zijn netten,
nog na te lachen een clown
om al dit hierzijn om niet.
Heel anders klinkt ‘Wat moet een brief zoals’. De nuchtere, verslaggevende toon van het vroege gedicht, heeft hier plaats gemaakt voor een meer invoelende en verzuchtende.
Het gedicht bestaat uit drie gedeelten, die niet op voorhand duidelijk met elkaar in verband staan, maar die gezien hun optreden in één gedicht toch wel iets met elkaar zullen hebben. Het eerste gedeelte gaat over een brief, het tweede over parels en het derde over een clown.
Er zijn allerlei parallellen in de formulering: ik wijs onder meer op ‘zo dicht’, ‘zo een bittere’, ‘zo verstrikt’, en op ‘moet (...) niet’, ‘worden niet’, ‘ligt (...) niet’, terwijl het gedicht ook nog eens met ‘niet’ eindigt.
Ik geloof niet dat het nodig is te weten dat het een van de laatste gedichten is die Faverey heeft geschreven, om vast te stellen dat het hier om vergankelijkheid en vergeefsheid gaat. De brief, waarvan in het begin sprake is, wil ik graag lezen, op grond van ‘deze hier’, als betrekking hebbend op het gedicht zelf. In zijn vroege poëzie zou Faverey, vermoed ik, niet zo gauw op het beeld van een brief zijn gekomen, omdat een brief hoe dan ook de connotatie ‘persoonlijk’ heeft en hij toen, dat bleek al uit het vorige gedicht, veel koeler en droger, veel ingehoudener, ongeëmotioneerder is, of liever: schijnt.
De brief nadert zijn voltooiing, de regel is, met gevoel voor effect, geheel alleen in het wit gezet, hoewel hij natuurlijk hoort bij de eerste strofe. Het raffinement waarmee Faverey in dit gedicht de versregels elkaar laat opvolgen, wordt ondergaan door telkens aan het eind van een regel even nadrukkelijk op te houden en vervolgens de beweging, die niet alleen syntactische maar ook een semantische is, naar en in de volgende regel te maken. Timing is van het begin af aan een van Faverey's superieur toegepaste vormgevingsprincipes geweest.
Ik parafraseer de eerste vier regels ongeveer als: wat heeft een gedicht, en bij uitbreiding: een leven, al niet meegemaakt vooraleer het zo dicht bij het einde kan geraken. Een voltooide brief is de afronding van het werk, van het leven ook. De brief bevat alles wat is doorstaan, of is althans het resultaat van wat doorstaan is.
Het beeld van de parels die maar liefst blindelings worden gestort over de dorsvloer van maar liefst onyx sluit hierbij wel enigszins aan, als we die handeling opvatten als dichten of als leven - beide gaan, meen ik, in dit gedicht hand in hand. De dorsvloer is een elementaire plek, er worden in het algemeen geen parels vertreden, maar de gedachte dat hier ontzaglijk veel moois en kostbaars wordt prijsgegeven aan de ‘bittere dorsvloer’ die het bestaan is, die gedachte komt toch sterk bij mij op. Het is trouwens een dorsvloer van onyx, een mooi gesteente, dat behalve dat hij een mooi woord is, Faverey hield van zulke woorden, ook nog een associatie teweegbrengt met: o niks.
Alsof het wil zeggen: het leven is mooi en kostbaar, maar tezelfdertijd is het niets.
De tweede strofe is op die manier een uitbreiding van wat in de eerste strofe werd begrepen onder het ‘doorstaan hebben’. In de derde wordt een figuur opgevoerd, een clown, die een soort nabeschouwing geeft, in persoon. Zijn situatie is weinig plezierig, hij ligt weerloos, is verstrikt in zijn eigen netten, hij is al bijna een nabestaande van zichzelf en hij relativeert de menselijke conditie met gelach, misschien moet hij zelfs al beschouwd worden