| |
| |
| |
Debuutverhaal
Carolina Trujillo
De aflossing
Een ambitieuze, homoseksuele gouverneur. Zijn neurotische vrouw en haar idiote kinderen. En de butler die al dertig jaar droomt van een ander leven.
Een opmerkelijk debuutverhaal waarin de droom moet wijken voor de macht.
De butler draaide vermoeid de Waldorpsteeg op. Bij de verbleekte deur van nummer 15 stond hij stil. Dit was Martha's Place, de enige plek waar hij nog kwam. Het was niet meer dan de voorkamer van een uitgeleefd huis, waar drie tafels en een aantal stoelen stonden. Bij Martha kon je op de pof drankjes halen, van de meeste bezoekers kende zij de precieze datum van uitbetaling. Wie zijn lopende rekening niet op tijd afbetaalde, werd door haar twee zonen vakkundig uit zijn voegen gerukt.
Martha had als hoer al lang afgedaan. Ze was bijna even oud als Joao, de butler zelf. Maar bij Martha hing het vlees al warm en slap om haar heen, vielen de plukken droog haar van haar hoofd en glommen de ogen zoals alleen die van gekken dat kunnen. Sommigen zeiden dat Martha dingen kon zien die nog moesten gebeuren, dat ze kon waarzeggen - en ze hoopten dan ook nog dat Martha ze met een gratis drankje zou bedanken.
Eén keer in de maand ging Joao naar Martha's, altijd op de laatste dag van de maand; de eerste dag van iedere nieuwe maand had hij vrij en dan kon hij uitslapen. Alleen hiervoor verliet Joao het huis van de Gouverneur nog: om zich één keer per maand vol te zuipen en met een vrouw naar bed te gaan. Meestal met Bea.
Martha vertelde hem dan de sterkste verhalen van de afgelopen maand. Vertelde wie er gepakt, verkracht, vermoord of beroofd was. Vertelde wie het land was uitgezet, wie ging komen en wat de drie belangrijkste redenen waren om niet voor de tweede maal te trouwen. En altijd vertelde ze hoe ze haar drie echtgenoten de één na de ander eruit had getrapt omdat ze het gewaagd hadden haar te meppen.
Het was vijf uur 's ochtends. Hij had gewacht tot Bea in slaap was gevallen, was toen voorzichtig uit het bed gestapt. Hij had het geld op het nachtkastje achtergelaten en even naar haar gekeken. Bea was een jaar of veertig, een magere vrouw die altijd mager zou blijven. Ze had een mooie kleur en de rimpels rond haar mond stonden haar goed. Ze was niet bijzonder mooi, een gewone vrouw - zoals hij een gewone bediende was. Ze gingen al jaren eens in de maand met elkaar naar bed. Onder andere omstandigheden waren ze misschien verliefd op elkaar geworden.
Hij draaide zich om en liep de kamer uit. Hij kende dit verhaaltje al: steeds als hij naar de slapende Bea keek, leek het alsof zijn instinct bovenkwam, het enige wat hij dan op deze wereld wilde was een vrouw en kinderen. En het einde van het verhaalde was dat hij in
| |
| |
het huis van de Gouverneur zijn werk verrichtte en zijn vrije tijd vulde met het lezen van de belangrijkste boeken die de samenleving had voortgebracht.
Hij vergat zijn instinct en liep de gammele trap af naar de voorkamer. Zijn hoofd begon te beuken en hij voelde de gigantische kater komen. Hij betaalde Martha de rekening en wilde vertrekken, maar Martha pakte zijn hand.
‘Je wordt oud, Joao.’
‘Dat worden we allemaal,’ antwoordde hij en probeerde zijn hand los te trekken uit de hare. Hij wilde weg uit dit hol.
‘Dat bedoel ik niet. Ik bedoel dat je nog maar weinig kansen krijgt. Je bent al over de vijftig maar het leven heeft nog schulden bij jou. Je moet er nog wat van maken, Joao...’
Hij trok zijn hand los, pakte zijn hoed van de bar en zette hem op zijn hoofd.
‘Joao? ... Je krijgt een kans... ik heb gezien dat er een kans voor je klaarligt... pak hem, Joao... als je het niet voor jezelf doet, doe het dan voor haar...’ Ze keek vluchtig naar het plafond. Boven lag Bea nog te slapen.
Joao hief zijn hoofd op, wilde iets zeggen en zag dat Martha tranen in de ogen had.
‘Martha...?’
‘Je gaat het doen?’ Ze schreeuwde het bijna uit.
‘Martha, je bent zo gek als een deur.’ Hij stak twee vingers in de lucht en liep het kroegje uit.
Buiten regende het. Hij rechtte zijn kromme rug. Schudde zijn hoofd en dacht hardop: ‘Genoeg gekken, alcohol, hoeren en waarzegsters aan mijn gemarteld hoofd...’
Doorweekt stapte hij in de bus, kocht een kaartje en was blij dat hij binnen drie kwartier weer over de oprijlaan van de villa zou lopen.
*
De Gouverneur zat achter zijn bureau.
De Gouverneur was in zijn sas.
Hij deed zijn schoenen uit. Zette de linkerschoen naast zijn stoel op de grond en hield de rechter in zijn handen. Keek ernaar. Dertig jaar geleden was hij ambassadeur geweest in de hete tropen, daar had hij voor het eerst zijn schoenen onder zijn bureau uitgeschopt. Toen hij terugkwam in de vaderlandse kou, de wollen vloerkleden en de centrale verwarmingen, wist hij niet beter: hij nam plaats achter zijn bureau en schopte zijn schoenen uit. Het was een gewoonte geworden.
De Gouverneur zat voorovergebogen in zijn stoel, hield de schoen losjes in zijn handen en keek ernaar, glimlachte, gooide hem omhoog, ving hem op en zette hem neer naast de andere schoen.
Hij leunde achterover en sloot de ogen. Met een ruk zat hij weer rechtop, gaf een ondernemende klap op het blad van zijn bureau. Toen drukte hij op het knopje van de intercom.
‘Laat Joao bij me komen.’
Hij pakte zijn agenda, nam de hoorn van de haak en toetste een nummer in. De telefoon ging tweemaal over, daarna klonk er een jonge vrouwenstem.
‘Goedemiddag. Zeezicht. Met Marsha.’
‘Goedemiddag. Kunt u mij doorverbinden met Dr. Gunter?’
‘Waar gaat het over?’
‘Zegt u hem maar dat het Eernisse is, Gouverneur Eernisse. Dan weet hij het wel.’
‘Oh, een momentje alstublieft.’
Er werd zacht op de deur geklopt en Joao kwam binnen.
‘Ga zitten, Joao, ik heb nieuws voor je.’ Hij keek Joao glimlachend aan terwijl hij de hoorn
| |
| |
met zijn schouder tegen zijn oor drukte en een sigaret opstak. Joao slofte naar de bank en ging langzaam zitten.
‘Joao, je ziet er moe uit.’ Nog voor hij dit had uitgesproken, herinnerde de Gouverneur zich dat Joao er altijd moe uitzag.
De jonge vrouwenstem klonk weer aan de telefoon. ‘Mijnheer Eernisse? Dr. Gunter is op dit moment bezig met een patiënt, zou hij u over een kwartiertje terug kunnen bellen?’
‘Ja, dat kan, ik ben thuis, hij heeft het nummer. Goedemiddag.’
De Gouverneur legde de hoorn neer en draaide zich om in zijn stoel, keek de butler recht aan.
‘Joao, mijn beste Joao... we gaan handenvol werk krijgen. Ik laat de kinderen nog deze week overkomen.’
Hij bekeek Joao in afwachting van een reactie. Joao gaf geen kik en de Gouverneur vervolgde: ‘Jij zult zorg voor ze dragen. Mocht het nodig zijn dan kun je een hulpje aannemen. Er moeten kamers voor ze vrijgemaakt worden. Zorg er alsjeblieft voor dat de deuren naar mijn vleugel grendels krijgen die zij niet kunnen openen... Ach, ik neem aan dat jij dit beter weet op te lossen dan ik. Heb je hier nog vragen over?’
‘Komen ze hier wonen?’
‘Ja.’
‘Weet Mevrouw ervan?’
‘Nee... dat is ook iets wat ik je wilde vragen: breng haar op de hoogte.’
De Gouverneur keek Joao gewichtig aan, net zo gewichtig als gekke Martha had gekeken toen ze hem voorspelde dat hij oud werd.
‘Joao, je weet dat je onmisbaar bent voor deze familie. En je weet dat ik het niet alleen over je huishoudelijke taken heb. Emotioneel gezien ben je voor mij een steunpilaar. Daarom wil ik je een geheim verklappen: je bent de enige, naast mijzelf en mijn partij natuurlijk, die dit zal weten... Joao, ik ben kandidaat gesteld voor de komende presidentiële verkiezingen.’
Joao grijnsde. ‘Gefeliciteerd.’
‘Joao, ik bedoel hiermee dat je volgend jaar misschien deel uitmaakt van de bewoners van de Pesidentie. Ken je het kasteel?’
‘Ja, ik ken het. Ik ben er een keer geweest.’
‘Als bezoeker?’
Joao knikte. Zijn kale kop ging zachtjes op en neer, waarbij hij met zijn kin tegen zijn borstkas leunde. Joao had altijd zijn zwarte haren afgeschoren. Een gewoonte die hij had overgehouden aan de krottenwijk waar hij vandaan kwam. Daar werden alle kinderen kaalgeschoren om luizen tegen te gaan.
De telefoon rinkelde.
‘Mijnheer? Dr. Gunter voor u aan de lijn.’
‘Geef hem maar door... Gunter! Vriend!’ groette de Gouverneur uitbundig. Hij had de dokter al in jaren niet gezien. ‘Hoe gaat het met je? En met de kinderen?’
Terwijl hij luisterde gaf hij Joao een knipoog en knikte richting gang. Joao kende het gebaar, stond op en liep langzaam naar de deur, hoorde hoe de Gouverneur Dr. Gunter meldde dat hij zijn zonen weer bij zich wilde hebben.
‘Een procedure? Hoezo een procedure? Een vader heeft het recht om zijn kinderen bij zich te scharen. Daar heb ik geen toestemming van een maatschappelijk werker of wie dan ook voor nodig.’ Hij lachte honend. ‘Gunter, jij kent mij al langer dan vandaag, de kinderen zullen het hier goed hebben, een betere verzorging kunnen ze waarschijnlijk niet krijgen. Vergeet niet, Gunter, dat dit hun huis is. Ik kom... laat me even denken... ik kom ze aanstaande vrijdag ophalen, schikt dat? Dan kunnen we het er meteen over hebben... Lunchen? Prima idee... Ik kijk ernaar uit... Twaalf uur in de Rotary's.’
| |
| |
Joao sloot de deur achter zich, liep richting salon, liet zijn vingers over de rand van de biljarttafel glijden en bleef daar even staan. De zaal was hoog en er was een bar ingebouwd zodat de bediening niet geroepen hoefde te worden. Er hing een bordje aan de deur waarmee de Gouverneur aangaf dat hij niet gestoord kon worden. En in de zaal was plaats voor twee soorten bezoekers: corrupte VIP's met economische voorstellen en chauffeur, of jonge jongens met veel ambities en strakke billen die hun auto aan de zijkant van de villa parkeerden.
Toen Mevrouw nog naar beneden kwam had Joao haar hier, in deze zaal, echt leren kennen. Hij had toen op precies dezelfde plaats gestaan als nu. Naast de biljarttafel en achter de bank.
Mevrouw was nog jong en lag op de bank. Hij kon haar arm, haar gezicht en haar blote voeten zien. Voor het eerst had ze hem bij zijn voornaam genoemd, had hem gevraagd of hij haar wilde omhelzen. Had meteen gezegd dat ze niet het type was dat er met het personeel op los neukte maar dat ieder mens genegenheid nodig heeft en dat zij al lange tijd zonder moest. Dat ze zich haast niet kon herinneren hoe het voelde om door een man aangeraakt te worden. Mevrouw was in huilen uitgebarsten en had hem verteld wat hij al lang wist - dat de Gouverneur homoseksueel was maar dat hij in het belang van zijn carrière getrouwd moest zijn. Ze zei dat Joao haar niet verkeerd moest begrijpen: de Gouverneur had niet tegen haar gelogen, hij had van het begin af aan gezegd dat hij een flikker was, dat hij niet van haar hield en dat het uitsluitend om de formaliteit en de schijn ging.
Joao had haar toen niet omhelsd, vooral omdat hij wist dat ze naakt was onder haar negligé. Later had hij dat wel eens gedaan. Hij had haar toevertrouwd dat hij eens in de maand naar Martha's ging, had haar aangeraden een minnaar te nemen, tenslotte is iedereen van vlees en bloed en God zou, als Hij bestond, begrip hebben voor haar praktijken buiten het echtelijke bed.
Ze had geantwoord dat ze al een minnaar had en hij had haar niet geloofd.
Joao liep de zaal door de oostelijke deur uit. Hij stak de binnenplaats over. Zou Mevrouw verwittigen van de komst van haar drie idiote zonen.
Toen de drie jongens vijftien jaar geleden in het tehuis werden geplaatst omdat een hevige vorm van meningitis hen ieder het vermogen tot denken had ontnomen, leek het alsof Mevrouw definitief door zou slaan. Ze was daarvoor, toen haar kinderen een voor een door de ziekte gegrepen werden, al niet meer zo evenwichtig. En nu, nu het leek alsof ze dat alles achter zich had gelaten en geruild had voor helemaal niets, wist Joao niet of ze blij zou zijn met het nieuws. Noch hij noch Mevrouw had de kinderen in de afgelopen vijftien jaar gezien. De baby's, die toentertijd in de auto van het tehuis waren weggevoerd, zouden nu drie idiote mannen zijn geworden. Joao was benieuwd.
Hij klopte zacht op de deur en liep naar binnen. Mevrouw lag lijkbleek op het bed. Het leek of dit leven een eind had gemaakt aan dat van haar, ze had zich in de loop van de jaren steeds meer teruggetrokken. Teruggetrokken naar de zuidelijke helft van de derde verdieping. Uiteindelijk was ze zelf op dat idee gekomen, had haar man gesmeekt ermee in te stemmen, had de huisdokter gevraagd kanker te diagnostiseren zodat ze zich onvoorwaardelijk in haar vertrekken kon opsluiten.
De Gouverneur liet de huisdokter de diagnose stellen en bekende later, tegenover zijn collega's, kennissen en de pers, dat zijn vrouw stervende was, dat ze gelukkig niet erg leed en dat alleen God bepaalt waar eenieder van ons toe voorbestemd is.
Zoals Joao haar nu zag liggen, leek de diagnose uit te komen. Mevrouw at alleen het broodnodige, sprak amper en had alle telefoon- en televisietoestellen uit haar vleugel laten verwijderen. Ze las nauwelijks nog, alleen af en toe de krant, vluchtig. De dag dat haar kinderen werden afgevoerd, had ze de piano in stukken geslagen.
| |
| |
Joao vertelde haar het nieuws en voor het eerst sinds hij haar kamer was binnengegaan, keek ze hem aan.
‘Joao, over welke kinderen heb je het?’
Hij hoopte dat ze niet waanzinnig was geworden. Hij had het altijd wel verwacht, het kon moeilijk anders gaan met een briljante vrouw die op jonge leeftijd levend begraven wordt, maar hij hoopte dat ze niet waanzinnig was geworden.
‘Ernest, Arthur en...’ Hij was de naam van het jongste kind vergeten.
‘Jan,’ zei ze luid en duidelijk, ‘Jan heette hij, Joao, ik heb hem naar jou genoemd... weet je dat niet meer?’
‘Jawel... maar u weet het ook.’
‘Ja, ik wist het al een tijdje... ik vermoedde het...’ Ze wees naar de krant naast haar bed. ‘Ik lees de kranten en ik vermoed sommige dingen... Ik denk dat hij op het presidentschap uit is... en ik dacht wel dat hij de kinderen zou halen... Ik wist het alleen niet zeker... ik hoopte dat hij er van af zou zien... Heb je sigaretten?’
Ze rookten. Mevrouw had dat al zo lang niet meer gedaan dat ze moest hoesten. Ze keek boos uit het raam.
‘Hij is met mij getrouwd om ambassadeurtje te kunnen worden, waarom zou hij zijn idiote kinderen niet om zich heen scharen als hij daarmee President kan worden? ... En toch kan ik mijn man niet begrijpen...’ Ze wierp haar hoofd lachend achterover. ‘Misschien moest ik weer eens met hem praten.’
*
Joao had het druk gehad. De afgelopen drie dagen was hij 's avonds doodmoe zijn bed ingerold. Hij had alles voorbereid voor de komst van de drie idioten. Hij had kamers laten schilderen, meubels gekozen, de vijver laten dempen, de omheining laten controleren, kleren en speelgoed besteld en de stopcontacten laten beveiligen, hij had muziek laten brengen en drie fietsen met zijwielen. De toiletten en de badkamers waren voorzien van rubberen nopjes op de vloer, zodat geen idioot door zijn nalatigheid de nek zou breken. Vandaag werkte Joao precies dertig jaar voor de Gouverneur. In al die tijd had hij nooit gefaald. Ook deze keer niet. Hij liep zijn laatste ronde door de idiotenvleugel, toen ging hij naar de binnenplaats. Als het niet regende rookte hij daar altijd zijn laatste sigaret van de dag, terwijl hij opkeek naar de hoge muren van het huis, zijn huis, het huis waar hij op paste.
Hij zag een bobbel in een van de bloembedden, liep er peinzend op af en ontwaarde een enorme molshoop. Morgen zou hij de tuinman er op wijzen.
In de studeerkamer zag hij licht branden. Hij hoorde iemand schreeuwen en wilde zich omdraaien om weer terug te gaan naar zijn kamer. Hij had geleerd dat discretie een van de belangrijkste vaardigheden van een butler was. Maar hij had de schreeuwende stem herkend - het was Mevrouw. Ze was uit haar kamer gekomen, had haar vleugel verlaten en stond nu beneden, in de studio van haar echtgenoot. Ze schreeuwde tegen hem.
‘VEEL TE VER!’ schreeuwde Mevrouw. ‘MIJ KAPOT GEMAAKT... KANKERCARRIÈRE... WEGSTOPPEN EN WEER PAKKEN... ZONEN ZONEN... KUNT NIET ALLES GEBRUIKEN, NIET ALLES, GODVERDOMME! LUISTER NAAR ME! STOPPEN... STOPPEN MOET JE! ERGENS MOET JE STOPPEN EN ALS JIJ DAT NIET DOET DAN DOE IK DAT! HOOR JE ME? DAN STOP IK JE!’
Joao zag Mevrouw door de verlichte kamer stormen. Ze was aangekleed, had zich aangekleed om najaren van ontbinding tegen haar man te keer te gaan.
Joao hoorde een klap, wist niet of Mevrouw Mijnheer geslagen had of andersom. Misschien was er iets stuk gegooid of was er iets geknapt. Hij had hier in ieder geval niets mee te
| |
| |
maken. Hij liep terug naar zijn kamer, kroop in bed en probeerde tevergeefs de slaap te vatten.
*
Toen hij de volgende morgen haar kamer binnenliep, sliep ze nog. Hij wilde haar wekken, pakte haar hand en kneep erin.
‘Mevrouw?’
‘Ze slaapt nog,’ zei de Gouverneur achter hem. Joao schrok, had hem niet horen binnenkomen.
‘Ik heb haar een kalmerend middel gegeven. Ze was nogal overstuur omdat de jongens morgen komen.’
Joao knikte.
De Gouverneur keek naar zijn slapende vrouw en fronste zijn voorhoofd. Zijn ogen stonden droef. Even leek het alsof hij de wereld vergeten was, of hij een man was die bedroefd was om zijn gezellin.
Hij kuchte. ‘Ik zal zelf voor haar zorgen, Joao, jij hebt genoeg andere dingen te doen.’
‘De voorbereidingen zijn al gereed, u hoeft zich nergens druk om te maken. Ik kan mijn dagelijkse taken gewoon uitvoeren.’
‘Toch wil ik zelf voor haar zorgen, Joao. Ik geloof... ik heb haar misschien wat verwaarloosd de laatste tijd.’ De Gouverneur glimlachte onhandig. ‘Vrouwen hebben wat meer aandacht nodig dan wij, nietwaar, Joao?’
‘Dat is waar,’ antwoordde Joao en vertrok omdat hij anders op de Gouverneur in zou rammen. De vuile gore flikker.
‘Misschien wat verwaarloosd de laatste tijd’, had hij gezegd. De smeerlap. Hij had nooit anders gedaan. En nu ze bereid was iets te doen, spoot hij haar plat. Plat haar bed in. De volgende dertig jaar haar bed weer in.
Joao kon zich niet herinneren dat hij de Gouverneur ooit vervloekt had, hij vervloekte nooit iemand. Maar vandaag was dat wat hij het liefste zou doen - de Gouverneur vervloeken. Zijn sexe vervloeken en zijn beroep. Zijn toekomstmogelijkheden en zijn plannen. Zijn naam en zijn idealen. Hem vervloeken tot hij daadwerkelijk zou verdwijnen naar het midden van de hel en de weg zou vrijmaken voor Mevrouw.
Hij hield zichzelf in toom. Hij kon niet anders. Hij leefde immers in toom en er was geen enkele manier om daar onderuit te komen. Joao stormde de binnenplaats op en voelde zich ellendig omdat zijn razernij plaats wilde maken voor tranen, lullige tranen omdat Mevrouw weer platgespoten was, omdat ze nooit een minnaar had gehad en omdat hij wist dat hij en Mevrouw in hetzelfde zinkende schip zaten, omdat ze beiden hun leven verkocht hadden aan dezelfde afnemer en daarbij vergeten waren dat ze er zelf nog wat van moesten maken, omdat... omdat het leven hen nog wat schuldig was. Hij stak zijn handen in zijn zakken, schudde zijn hoofd en ademde diep in.
Hij zag de tuinman de binnenplaats oplopen en wenkte hem.
‘Ik heb een molshoop gezien. Misschien moet er weer gif worden gestrooid.’
‘Ja, ik zal dat deze week nog doen. Is alles in orde met u?’
‘Jawel, bekommert u zich nu maar om die mollen... Het spijt mij... Het gaat, om eerlijk te zijn, slecht. Maar na regen komt zonneschijn, nietwaar?’
‘Dat is waar,’ zei de tuinman grijnzend. ‘Sterkte.’
Joao bedankte hem en bracht de rest van de dag door in de idiotenvleugel. Hij zocht, terwijl hij wist dat ze er niet waren, naar spullen waarmee het idiote drietal zich zou kunnen verwonden.
| |
| |
Tegen achten liet de Gouverneur Joao bij zich komen.
‘Joao, morgen is het zover.’ De Gouverneur lachte. ‘Ik wil dat je om half twee naar Zeezicht gaat. Neem mijn limousine, ik ga zelf eerder met een taxi want ik lunch met de dokter.’ Hij schonk zichzelf een drankje in. ‘Wat wil je drinken, Joao?’
‘Niets, dank u.’
‘Ik neem aan dat de dokter en ik terug zijn op Zeezicht voordat jij bent gearriveerd. Jij kunt de kinderen dan mee naar huis nemen. Ik kom 's avonds pas weer thuis. Ik neem aan dat je het zo lang zonder mij kunt klaren. Nog vragen?’
‘Nee Mijnheer, het is allemaal duidelijk,’ zei Joao. Hij maakte aanstalten om weer verder te gaan met zijn hopeloze zoektocht naar slordigheidsfoutjes.
‘Wacht even. Zorg vanavond en morgen voor Mevrouw.’ Hij pakte een doosje uit zijn bureaula. ‘Een uur voor iedere maaltijd geef je haar twee van deze, als ze onrustig wordt drie. Het is de bedoeling dat ze slaapt. De dokter heeft haar een slaapkuur voorgeschreven.’ De Gouverneur kwam achter zijn bureau vandaan, schudde zijn hoofd en zuchtte: ‘Ik heb het niet zo op dit soort middelen maar de dokter zal wel weten wat het beste voor haar is, nietwaar?’
Joao nam het doosje aan zonder ernaar te kijken.
‘Ik heb trouwens gezien hoe je de kamers voor de kinderen hebt ingericht. Prachtwerk, Joao.’
‘Prettige avond, Mijnheer, en tot morgen op Zeezicht.’
‘Tot morgen op Zeezicht,’ herhaalde de Gouverneur met een grijns en een knipoog.
Joao zelf was de hele dag in de idiotenvleugel geweest en wist dat de Gouverneur daar geen kijkje had genomen. Ook wist Joao dat er maar twee auto's de oprijlaan waren opgereden en dat geen van beide die van de dokter was geweest. De ene was van de elektricien, de andere was een rode wagen die er die ochtend al stond, en die waarschijnlijk gisternacht was gearriveerd.
Een halfuur later hoorde Joao stemmen in de hal en zag hij de Gouverneur, vergezeld door een gewillige, goedgebouwde jongeman, de villa verlaten.
Pak je kans, Joao...
Hij wist nu precies wat hem te doen stond. Niet omdat hij erover had nagedacht maar omdat de gedachte in zijn hoofd was geslagen en daar op slag alle ruimte had ingenomen.
*
Mevrouw kreeg die avond haar pillen niet en 's ochtends, toen Joao de kamer inliep met een stevig ontbijt, was ze wakker.
‘Goedemorgen.’ Hij trok de gordijnen open en glimlachte naar haar, duidelijk en vastberaden, blij als een verliefde puber. ‘Ik wil met u praten,’ kondigde hij aan. ‘Ik heb vannacht nagedacht. Straks moet ik de kinderen ophalen. Ik heb dan de limousine ter beschikking en de Gouverneur komt pas vanavond thuis. Ik... ik wil de kinderen hierheen brengen... u moet dan klaar zijn om te vertrekken. We laten de jongens hier en u gaat dan met mij mee. Als u hier blijft zult u pillen slikken tot uw dood. We kunnen ons eerst bij vrienden van mij verstoppen. Daarna naar Brazilië...’
Mevrouw lachte zwak, lachte hem misschien wel uit.
Joao vreesde dat ze niet op zijn voorstel zou ingaan en liet een stortvloed van woorden op haar los. Hij praatte over sterven en over verliezen, hij bekende dat hij had geluisterd toen ze tegen de Gouverneur had geschreeuwd.
‘Dat was de eerste keer in jaren dat u iets deed, Mevrouw, en het is het laatste wat u deed als u niet met mij meegaat. U heeft uw dood laten vaststellen maar u heeft dat nooit durven
| |
| |
waarmaken. Ik heb gewacht op uw zelfmoord, Mevrouw, maar u heeft het niet gedaan. U maakt uzelf niet van kant, u wacht nog...’
Hij vroeg haar deze kans te pakken. Hij vertelde haar dat ze al oud werd, zoals hij, en dat hij daarmee bedoelde dat ze niet veel kansen meer zouden krijgen. Zij niet, zij net zomin. Dat het leven hen nog wat schuldig was.
Hij zag haar gezicht vertrekken en viel stil. Ze had geluisterd en hij wist niets meer te zeggen.
Ze knikte. ‘Goed,’ zei ze, ‘ik ga mee.’
Maar ze zei er niet bij dat ze het deed omdat ze toch niets te verliezen had. Als ze hen zouden vinden en terugbrengen, zou ze weer in ditzelfde bed worden gelegd tot haar dood - of tot de dood erop volgde. Joao was degene die wat te verliezen had, want hem zouden ze van ontvoering beschuldigen.
‘Ik ga met je mee,’ herhaalde ze.
Joao kon zich niet inhouden. Hij pakte haar stevig beet en zoende haar op haar voorhoofd. ‘Blijf gewoon op uw kamer zitten. Pak in wat u nodig heeft, neem uw paspoort mee... en een badpak.’ Hij knipoogde naar haar.
Nu moest hij zich haasten. Hij vertelde haar dat hij zijn eigen spullen nog moest pakken en dat hij aan Martha moest vragen of ze zolang bij haar konden blijven. In ieder geval tot de eerste vlucht naar Brazilië.
‘Margriet?’ vroeg Mevrouw.
‘Zou u vandaag nog kunnen proberen te boeken? Wanneer u niet in Brazilië wilt blijven kunt u altijd nog terugkeren, maar ik denk niet dat het verstandig is om hier te blijven. Voorlopig niet tenminste...’
‘Ik heb hier niet veel te zoeken. Ik zou heel graag naar Brazilië gaan. Maar ik moet wel vanuit een telefooncel bellen... in dit huis worden alle gesprekken afgeluisterd, voornamelijk door de Gouverneur zelf.’
Ze had gelijk. Goed dat ze het had gezegd, want hij was van plan geweest om Martha hier vandaan te bellen. Ze zouden niet ver zijn gekomen...
‘We kunnen beter later boeken. Het zou opvallend zijn als u het huis zou verlaten, dat is een zorg voor straks. Nu moet ik me haasten. Tussen twee uur en half drie zal ik hier zijn. Een van de meiden kan voor de kinderen zorgen totdat de Gouverneur terug is.’
Joao had last van binnenpretjes als hij aan het gezicht van de Gouverneur dacht wanneer die zou merken dat zijn dode vrouw ervandoor was met de butler, en hem drie idioten naliet. Toen hij naar zijn kamer liep leek het alsof zijn voeten vleugels hadden. Hij zou zijn kans grijpen, alle kansen, met beide handen.
Met twee handen graaide hij het een en ander bij elkaar en gooide het in zijn koffer. Waarom naar Brazilië? Omdat hij daar ooit vandaan was gekomen? Misschien. Maar dat was al zo lang geleden... dertig jaar geleden... hij kende daar geen mensen meer... en wie hij daar gekend had, was hij vergeten.
*
Om twaalf uur stapte Joao in de auto. Hij reed de oprit af, de vier kilometer lange weg op. Vier kilometer asfalt had de Gouverneur laten aanleggen. Aan het eind daarvan had hij zijn villa geplant, aan het begin een bordje met ‘Verboden Toegang - Privé terrein’.
De weg was een lange, dalende bocht. Joao gaf plankgas en schoot eroverheen, helde flauw naar links en reed in geen tijd de hoofdweg op, richting stad. Hij stopte bij de eerste telefooncel en draaide Martha's nummer. Een standaard opname deed hem vermoeden dat Martha de rekening niet had betaald. Hij probeerde het opnieuw.
| |
| |
‘Dit abonneenummer is tijdelijk buiten gebruik. Raadpleeg voor meer informa...’
Hij stormde de telefooncel uit en sprong in de auto. Als een bezetene reed hij naar Martha's Place. Met een diplomatiek nummerbord en in een limousine zouden ze hem niet al te gauw tegenhouden wegens een stomme verkeersovertreding. Hij trapte het gaspedaal diep in, werd twintig jaar jonger en schoot door een rood stoplicht.
Buiten adem kwam hij bij Martha aan. Gelukkig was het niet druk. Er zat alleen een landloper in een hoek die zijn best deed zijn lever in één keer weg te drinken. Martha leunde met haar borsten op de bar en keek op toen ze Joao zag binnenkomen. Ze zei niks en probeerde achter hem te kijken.
‘Ben je alleen?’ vroeg ze, naar de deur kijkend.
‘Ja. Ik heb je hulp nodig.’
‘Ik had je met gezelschap verwacht...’
‘Martha, ik heb je HULP nodig zeg ik je... Ik kom vanmiddag hierheen, met een dame. Ik moet een kamer hebben voor een paar dagen... Ik betaal er dubbel voor maar je mag het er met niemand over hebben, hoor je? Met niemand.’
‘Het is al goed. Kom maar met je dame. Ik maak wel een kamer vrij. Twintig gulden per dag per persoon, met ontbijt voor tien uur.’
‘Bedankt, Martha, bedankt.’ Hij wilde haar kussen, bedacht zich en sprong weer naar buiten, rende naar de auto.
De weg naar Zeezicht vond hij niet meteen, hij was nog maar net op tijd. Het was precies half twee. Hij haalde zijn zakdoek uit zijn zak en veegde het zweet van zijn gezicht, stak een sigaret op en probeerde tot rust te komen. Hij mocht niets laten merken. De uitdrukking op zijn gezicht moest zo nietszeggend zijn als hij altijd geweest was.
De idioten zaten morsdood voor zich uit te kijken terwijl het slijm ze uit de mond liep.
‘De Gouverneur moest plotseling weg,’ zei Dr. Gunter met een Duits accent. ‘Ik kan de kinderen wel aan u meegeven, de Gouverneur heeft daar schriftelijk toestemming voor gegeven.’
Joao kon zijn ogen niet van de idioten afhouden. Ze waren kaal. Niet kaalgeschoren, zoals hij, maar echt kaal. Er groeide geen haar op hun hoofd, ze hadden niet eens wenkbrauwen. De twee oudsten konden niet lopen.
‘Naarmate ze ouder worden, gaan ze harder achteruit,’ verklaarde Dr. Gunter.
‘Hoe breng ik ze naar de auto?’ vroeg Joao terwijl hij op zijn horloge keek.
‘Momentje.’
Op Dr. Gunters wenk kwamen twee broeders aandraven. Samen brachten ze de idioten naar de auto. Toen ze eenmaal achterin zaten, dacht Joao aan de ingerichte kamers. Hij bekeek de openstaande monden, de verdwaalde blikken en de natte plek rond het kruis van de middelste en hij wist dat deze jongens niet in staat waren iets vast te pakken, laat staan dat ze iets van het nieuwe speelgoed zouden gebruiken.
Hij meende dat de jongste even naar hem keek, dat de verplaatsing van de speelzaal naar de limousine leven in hem had geblazen.
‘Dokter... zijn ze niet gevaarlijk?’
‘Nee. Er is geen sprake van enige hersenactiviteit. Geen van hen zal ooit een initiatief tonen tot wat dan ook.’
Niet helemaal gerustgesteld stapte Joao voorin. Hij groette de dokter en reed weg zonder zijn ogen van de achteruitkijkspiegel, met daarin de drie starende idioten, af te houden. Voorzichtig reed hij door de stad. Langzaam maakten zijn lugubere fantasieën over bloeddorstige zombies plaats voor toekomstmuziek. Hij wist dat Mevrouw op de rand van
| |
| |
haar bed zou zitten. Dat haar koffer vanaf de vloer naar haar zou staan opkijken en dat ze hem glimlachend - ‘Rustig maar, we gaan zo’ - zou toespreken.
*
Om kwart voor drie reed hij de limousine van de hoofdweg af de oprijlaan op. De laatste vier kilometer voor hij bij de villa zou zijn. Nog vier kilometer en dan zouden het leven en hij afrekenen: dan zou het leven hem verwennen, dan zou hij, na jaren inleveren, voor het eerst beloond worden - hij zou met open ogen en met beide benen midden in het leven staan. Hij zou gezelschap hebben, avonturen beleven, genieten van de avonduren.
Hij reed de bocht door en dacht aan zijn Mevrouw toen hij een rode Mazda zag staan. Hij kende de auto niet. Wat had een onbekende hier te zoeken? Waarschijnlijk een afgedwaalde toerist met autopech, maar Joao had geen zin om te stoppen. Hij had belangrijker dingen te doen, er wachtte iemand op hem. Mevrouw zou haar koffer al gepakt hebben. Ze zou klaarstaan om hem met open armen te ontvangen, om samen met hem de benen te nemen, weg van haar sterfbed, lijnrecht naar het Geluk.
Hij naderde de rode Mazda. Iets deed hem nu denken dat hij deze auto wel al gezien had. Hij week uit naar rechts en reed iets langzamer, wilde kijken waar de auto vandaan kwam maar zag toen dat de kentekenplaten verwijderd waren.
En toen zag hij hem staan. Een middelgroot figuur die over de autokap leunde, een geweer over de schouder. De loop wees recht naar Joao en volgde langzaam maar trefzeker de gang van de limousine.
Joao bleef langzaam rijden. Keek recht in de loop. Wilde die vent hem en de drie idioten achterin van de weg blazen? Waar wachtte hij dan op?
De afstand was te groot om het gezicht van de man duidelijk te kunnen onderscheiden. Maar wanneer je dertig jaar voor de Gouverneur gewerkt hebt, hoeft hij niet dichtbij te staan - van veraf kun je zijn gebaren al herkennen, zijn houding, zoals je je eigen moeder op een kilometer afstand kunt herkennen.
En Joao herkende hem. Wist dat zijn pientere blik schuilging achter de zonnebril. Wist dat zijn ambtenaarshanden in de handschoenen staken en dat zijn vinger de trekker zou overhalen om hem en de drie idioten van de wereld te knallen. En Joao vroeg zich af wanneer de Gouverneur dit bedacht had. Hoelang hij al wist dat zijn butler ten dode was opgeschreven. Joao wilde weten of het al te laat was geweest toen hij besloten had voor zichzelf te kiezen.
Hij wilde het weten, hij moest het weten voor hij vermoord zou worden. En hij wist. Hij wist dat de rode Mazda waarschijnlijk als gestolen was opgegeven door een jonge knul die, strak in het vel, bij de Gouverneur in dienst was als stoeipoes. Dat die jonge knul het nieuwe gezicht zou worden van de internationale homo-bladen en dat Mevrouw van verdriet zou sterven na de brutale moord op haar drie zonen. Dat een anti-christelijke beweging, het N.A.O.-Liberty, de verantwoordelijkheid voor de aanslag zou opeisen en dat niets van dit alles de ruggegraat van de Gouverneur zou breken, dat hij de man was die deze natie naar de top zou leiden.
Dat hij tot President gekozen zou worden.
Het leven had nog zoveel te goed voor Joao.
Dat wilde hij uitschreeuwen vlak voordat hij een lichtflits uit de loop zag schieten die hem de mond snoerde en vlak voordat hij de knal hoorde die zijn schreeuw overstemde.
|
|