Doorbraak
Inleiding
Waarin bestaat het vernieuwende van een bepaalde auteur? Is het er meteen of is er een sprake van een proces, met moeite te reconstrueren uit een serie werken? Breekt een schrijver eensklaps door bij een groot publiek of gaat het om verschillende groepen lezers, van een kleine groep van critici en bewonderaars tot een grote, anonieme en breed samengestelde kring van lezers of toeschouwers? Is ‘succes’ een niet nader te differentiëren begrip of kent het vele vormen, van ‘aandacht’ en ‘bekendheid’ via ‘succes’ en ‘aanzien’ tot ‘beroemdheid’ en ‘canonisatie’? Wat zeggen oplagecijfers? Wanneer overstijgt de faam van een auteur het eigen taalgebied en wordt hij ‘wereldberoemd’? Welke factoren spelen een rol bij de doorbraak van een schrijver? Zijn het wel alleen literaire? Hoe belangrijk is de persoonlijkheid van de auteur, zijn stijl van leven, de kring van zijn vrienden en critici, zijn politieke optreden, zijn zakelijke talenten en zijn omgang met de media?
Dat zijn vragen die in een grote literaire studie systematisch behandeld zouden kunnen worden. Van zo'n uitvoerige studie kan hier geen sprake zijn. Maar als een eerste aanzet daartoe worden in deze bijdragen dergelijke vragen, afhankelijk van hun relevantie, bij de gekozen auteurs - Marcel Proust, Heinrich Mann, D.H. Lawrence, Virginia Woolf, Bertolt Brecht en Federico García Lorca - aan de orde gesteld.
Zoals te verwachten, is de doorbraak in de genoemde betekenissen bij de zes auteurs verschillend verlopen. Maar er zijn ook wel degelijk vergelijkbare elementen te onderscheiden. In alle gevallen zien we dat de schrijver eerst ‘op de hoogte van de tijd’ moet komen, de bestaande vormen en tradities moet leren beheersen, alvorens door te breken naar eigen inhouden en vormen. Vervolgens schrijft hij ‘tegen de tijd’, bewandelt nieuwe paden in de literatuur, of gebruikt een aantal nieuwe tendensen en technieken van de literatuur en kunst van zijn tijd voor eigen doeleinden.
In alle gevallen gaat het bij de eerste aanzetten tot succes om aandacht van een kleine groep critici of bewonderaars, soms hoofdzakelijk van één persoon. In deze eerste fase is het geloof in de met name esthetische vernieuwingen in het betreffende werk in de betrokken kleine kring groot en de aandacht van het grotere publiek klein. De eerste doorbraak naar een groter publiek wordt meestal niet veroorzaakt door het begrip dat dit publiek kan opbrengen voor de gedurfde formele vernieuwingen in het betreffende werk. Integendeel: het zijn juist de werken die een mengeling van thematische vernieuwing en ‘begrijpelijke’, meer traditionele vormen vertonen die succes hebben bij een groter publiek. Het opnemen van de auteur in de nationale of internationale canon vindt daarna plaats. Hierbij krijgt de literatuurkritiek oog voor de esthetische vernieuwingen in het betreffende oeuvre en wordt de auteur op scholen en universiteiten ‘onderwezen’. Uitgevers richten zich hiernaar. Kortom: cultureel toonaangevende groepen erkennen het werk van een schrijver als behorend tot het literaire erfdeel en het grote publiek sluit zich bij dat oordeel aan.
Dat betekent overigens absoluut niet dat dit werk in zijn geheel bekend wordt, noch dat het, buiten de in bloemlezingen opgenomen en voorgeschreven titels, ook werkelijk door veel lezers gelezen wordt. Het duurt lang voordat het werk van een auteur in de belangrijkste vernieuwende literaire aspecten ervan door een groot publiek als uniek wordt erkend. Het opnemen in het Pantheon van de moderne klassieken, ten slotte, betekent meestal ook het einde van de werkelijke invloed van de schrijver, hij wordt letterlijk ‘bijgezet’.
Tweede en volgende doorbraken, vaak na de dood van de auteur, vinden plaats nadat de eigenlijke canonisatie al heeft plaatsgevonden, meestal niet op literaire gronden. Het werk is dan bijvoorbeeld politiek bruikbaar of het wordt ‘ontdekt’ door anderszins geestverwante publicisten.
Buiten-literaire factoren blijken tijdens alle fases van doorbraak naar een groter publiek een belangrijke rol te spelen: het tragische of