| |
| |
| |
Bob Mendes
De schrijver als dissident
Jef Geeraerts en de ‘Vlaamse’ thriller
‘Bestaat er zoiets?’ vroeg doctor Emiel Willekens, voorzitter van de Vereniging van Vlaamse Letterkundigen, toen ik hem door de telefoon naar zijn mening vroeg over Vlaamse misdaadliteratuur.
Ik vertelde hem dat er sinds de Tweede Wereldoorlog een kleine honderdvijftig misdaadboeken van de hand van Vlaamse auteurs in België of in Nederland verschenen zijn. Dat aantal verbaasde hem, vooral omdat hij zich zo direct geen namen, behalve dan die van Geeraerts en Mendes (gelukkig maar), voor de geest kon halen. De beminnelijke doctor in de Germaanse filologie en ere-directeur van de Stedelijke Bibliotheken van Antwerpen, die in een tiental toonaangevende literaire en culturele verenigingen in Vlaanderen meer dan één vinger in de pap heeft, zegt van mening te zijn dat geen enkel genre a priori te verwerpen valt, maar geeft wel toe dat hij in zijn meer dan zeventigjarig bestaan, nog geen enkele Vlaamse misdaadroman heeft gelezen. Honi soit qui mal y pense.
Ook Julien Weverbergh, ex-directeur van uitgeverij Manteau, later van Hadewijch en Houtekiet, tot voor kort literair recensent van Het Laatste Nieuws/De Nieuwe Gazet, kon zich in eerste instantie alleen maar de twee reeds genoemde namen herinneren. In voornoemde kranten schreef hij op 28 november 1992 in de wekelijkse boekenpagina een artikel waarin hij de stelling verkondigde dat misdaadromans niet, SF-boeken wél tot de literatuur gerekend mogen worden. Omdat, dixit Weverbergh, in crime-fiction de schrijver op voorhand bepaalt wie de moordenaar is, hoe en door wie de oplossing gebracht zal worden: in échte literatuur ontwikkelt het boek zich in het onderbewuste van de schrijver, die nooit weet waar hij naartoe gaat.
Dat is een weinig steekhoudende theorie van de man, onder wiens directie Geeraerts in 1979 met Kodiac 58 zijn literaire pen in de criminele inktpot doopte. Hij dient te weten dat er thrillerschrijvers zijn die vanuit de buik schrijven, terwijl er ook auteurs van ontwikkelingsromans zijn, die eerst het einde of de ontknoping van hun roman verzinnen ofwel het aan een al dan niet recent reëel gebeuren ontlenen, en daar naartoe schrijven.
Monika Van Paemel, voorzitster van P.E.N.-Centrum Vlaanderen en met De vermaledijde vaders winnares van de driejaarlijkse Staatsprijs, gaf ruiterlijk toe nog geen misdaadroman van Geeraerts gelezen te hebben en heeft het in haar misdaadlectuur niet verder gebracht dan Graham Greenes The quiet American, maar ze is wel van oordeel dat ieder goed geschreven boek zijn eigen genre doorbreekt. In strikt vertrouwen, en daarom vertel ik het dus niet verder, deelde ze me mee dat ze de heimelijke wens koestert ooit nog eens een spannende thriller te schrijven.
| |
Persoonlijke voorkeur
En hoe staat de Vlaamse pers tegenover Vlaamse thrillers? Hoewel Het Laatste Nieuws jaarlijks een boek van ondergetekende (én van Thomas Ross) als feuilleton publiceert en in haar boekenrubriek wekelijks een misdaadroman bespreekt, komt de eer nooit (altijd en nooit zijn beide even lang) aan een Vlaming toe. Hier primeert dus niet de door de krant gevolgde politiek, maar de persoonlijke voorkeur van de recensent.
Het veelgelezen, onafhankelijke weekblad voor radio en televisie Humo of het nieuwsmagazine Knack bespreekt in principe geen misdaadromans. Knack doet dat één keer per jaar om Geeraerts te ‘knakken’ en moet dan in de daarop volgende weken gedogen, dat hij met vlag en wimpel haar eigen top-tien aanvoert.
De groep Het Nieuwsblad/De Gentenaar bespreekt wél Vlaamse crime-fictie, maar haar cultureel redacteur Marc Vlaeminck (what's in a name?) gelooft niet dat Vlaamse thrillers een herkenbaar profiel hebben. Al wat er
| |
| |
Vlaams aan is, is dat ze door Vlamingen geschreven worden, stelt hij. Hij heeft het niet zozeer over afwijkend taalgebruik, als wel over herkenbare lokaties en sociale achtergronden. Zou Geeraerts in Spanje wonen, dan zouden zijn rechercheurs Vincke en Verstuyft Madrilenen zijn.
Hoofdcommissaris Blaauw overhandigt Jef Geeraerts de Gouden Strop 1986
En last but not least, Marcel van Nieuwenborgh, hoofdredacteur van de standingvolle Standaard der Letteren, dweept met ‘gestoffeerde’ misdaadliteratuur, beoordeelt én bespreekt een boek alléén naar de inhoudelijke waarde en niet naar het genre, maar vindt dat sommige Vlamingen te weinig of onnauwkeurige research verrichten en niet genoeg aandacht geven aan een goede plot.
| |
| |
| |
Op de treeplank
Een zeventigtal thriller-plegers publiceerden hier sinds de Tweede Wereldoorlog zo'n honderdvijftig boeken. Op het eerste gezicht een niet onaardig aantal, in verhouding tot het kleine lapje grond dat Vlaanderen heet, maar zoals kompaan Thomas Ross eens schreef in zijn ‘stand van zaken’ over de Nederlandse misdaadroman, zijn het ook hier bijna allemaal eendagsvliegen. Geen surfers die zich, zoals bij onze noorderburen, door de vloedgolf laten meenemen, we kenden niet de opeenvolgende golven van succes- en/ of talentvolle schrijvers: Ivans/Havank (De Hartog-Fr. Eckmar), Hellinga/Ferdinandusse en Appel/Post/Ross; nee, eenzame voetgangers zijn het bij ons die op een voorbijrijdende tram proberen te springen omdat ze denken dat hij naar het Walhalla rijdt en die de treeplank missen.
Zestig van de reeds genoemde zeventig auteurs publiceerden samen 72 boeken, dus bijna de helft van het totaal, soms in eigen beheer, soms op eigen kosten bij kleine uitgeverijen (al dan niet met politieke strekking) of tegen een te verwaarlozen honorarium bij het Davidsfonds, een katholieke vereniging ‘voor de ontwikkeling van het Vlaamse volk en de bevordering van de volksbelangen.’
Oef!
Niet te verwonderen dus dat in vergelijking met de megaboeken van Le Carré/Levin/Forsyth een aantal van die 72 boeken, veelal geschreven tussen de soep en de patatten, een weerspiegeling was van de Vlaamse samenleving tussen 1950 en 1980: katholiek, provinciaals of/en dilettanterig. Een paar auteurs slaagden erin een voet op de treeplank te krijgen en zouden met wat professionele aanpak een paar haltes hebben kunnen meerijden, maar ze misten doorzettingsvermogen en haakten af; anderen vonden geen uitgever voor hun tweede manuscript. Dus werden ze gezaghebbende stemmen in een of andere plaatselijke Letterkundige Kring of keerden ze terug naar het onderwijs of de journalistiek om van daaruit hun oordeel over de geesteskinderen van anderen te geven.
| |
‘Alleen voor amusement’
Jef Geeraerts op crime-weekend in Engeland, 1985
In dezelfde door de katholieke moraalfilosofie gedomineerde periode publiceerden vier auteurs eenendertig boeken. Een van hen was Aster Berkhof (ps. van doctor Louis Van den Bergh). Zijn vijftien misdaadverhalen lagen verspreid over een omvangrijk oeuvre van een honderdtal titels: essays, humoristi- | |
| |
sche, heimat- en tendensromans. Hoewel zijn boeken naar Vlaamse normen steadysellers zijn, reikte zijn popularititeit niet tot over de noordgrens en het duurde tot het begin van de jaren tachtig, voor hij zich van zijn katholieke roots wist te bevrijden om naar een sociaal en ethisch geëngageerd auteur te evolueren. Als hij al de eerste was die de Vlaamse thriller uit het amateuristische slop haalde, hij droeg er tevens onbewust toe bij dat er het etiket ‘alleen voor amusement’ opgeplakt werd, zoals op de flipperkasten in de Vlaamse cafés.
In een telefonisch interview kon Van den Bergh niet één naam van een Vlaamse thrillerauteur noemen, en toen ik hem de grote buitenlandse namen spelde, had ik net zo goed de algemene macro-economische principes van het Financieel Industrieel Beleid kunnen opsommen. ‘Ik vind het een plezierig spelletje af en toe een detectiveromannetje te schrijven,’ zei hij nog, ‘maar ik gruwel ervan er een te lezen.’
Zoals in de Tien Kleine Negertjes, zijn we nog met zes.
En toen kwam Jef Geeraerts.
| |
Erkenning
Geeraerts koos het juiste moment om geboren te worden, bij de juiste ouders, vertrok naar Belgisch Kongo toen er nog wat te beleven viel, keerde terug net vóór de vlam in de pan sloeg, pikte op het juiste moment op wat internationaal en vogue is en schreef bovendien een paar prachtige boeken.
In 1968 zette hij het preutse literaire wereldje in Vlaanderen op zijn kop met zijn bekroonde roman Gangreen 1 en in 1979 gooide hij met Kodiac 58 opnieuw een stok in het literaire hoenderhok. Een thriller!
Toen wat later ook nog bleek dat Geeraerts definitief het pad van de misdaad opgegaan was (hij schreef intussen nog twaalf politiethrillers) en dat hij een Vlaams Umberto Ecofenomeen in het leven had geroepen - men kocht zijn boeken niet alleen om ze te lezen, ook om ze te hebben - kwam de eerste echte boom in de Vlaamse misdaadgeschiedenis op gang: John Vermeulens James Bond-achtige (intussen uitgedoofde) serieheld Wagner en Bart Holsters' soft-boiled private-eye Jean-Pierre Willems werden de paradepaardjes van de Beterbacks bij Bruna en Mendes' eerste faction-thriller zette Manteau er in 1987 toe aan een misdaadreeks op te zetten, waarin later Axel Bouts en Schoeters, na wat rondzwerven, onderdak vonden.
Toen dan ook nog literaire zwaargewichten als Hubert Lampo, Ward Ruyslinck en Henri-Floris Jespers hun reputatie in de waagschaal legden door thrillers van Mendes in te leiden, De zaak Alzheimer van Jef Geeraerts bekroond werd met De Gouden Strop, Holsters voor dezelfde prijs genomineerd werd en de thrillers van Geeraerts en Mendes in de onvolprezen Detective- en Thrillergids van Vrij Nederland drie sterren gingen oogsten, ging het door buitenlandse megaboeken verwende Vlaamse publiek eindelijk ook de thriller van eigen bodem au serieux nemen.
| |
Apart stempel
Wat nu precies Geeraerts' thrillers van andere Nederlandstalige crime-fiction onderscheidt, is moeilijk onder één noemer samen te vatten. Op het eerste gezicht schrijft hij de meest klassieke vorm van politieroman: de ontdekking van het lijk aan het begin, het onderzoek, de verdachte personen, deducerende en redekavelende rechercheurs, verhoren, bewijsvoering, ontknoping. Geen overdreven actie, weinig of geen seks, weinig of geen liefdesscènes.
En toch dragen zijn politieromans een aparte (Vlaamse) stempel. Er is allereerst de couleur locale, uitzonderlijk sterk in Double-face, Geeraerts' vijfde misdaadroman, waarin hij de rechercheurs Vincke en Verstuyft aan het werk zet nadat op de Kalmthoutse heide zeven lijken werden gevonden, waarvan zes in verschillende staat van ontbinding. Allemaal van vrouwen, naakt en onthoofd. Met de inside information waarover Geeraerts blijkt te kunnen beschikken, schildert hij op perfecte manier de soms aftands aandoende gang van zaken in het Antwerpse Justitiepaleis.
Er is zijn ongeëvenaarde taalgebruik, zoals in Z17, het keiharde verhaal van een rijkswach-
| |
| |
Foto in de tijd van ‘Sanpaku’, 1989 (foto: Filip Claus)
| |
| |
ter van POSA (Peleton Observatie, Surveillance & Arrestatie), een politie-elitekorps gespecialiseerd in de infiltratie in criminele (lees: drugs-) milieus. De man is door een speciale opleiding in hoge mate passief-agressief geworden, een crack dus in Detect-Destroy-Demolish (bij Posa kunnen ze alleen rotzakken gebruiken), zodat hij ten slotte het verschil niet meer kent tussen wettelijkheid en regelrechte misdaad. In dit boek hanteert Geeraerts een taal die door een recensent van een Vlaamse krant ietwat smalend het Nengels wordt genoemd, waarmee de recensent zich afzet tegen het al te overvloedig gebruik van Engelse woorden en uitdrukkingen door de auteur. Nochtans is het juist met dit Nengels dat Jef Geeraerts erin geslaagd is aan Z17 het beoogde hard-boiled (hardgekookt/ongevoelig) aspect te geven: een juiste dosering van Nederlands, Engels en... beschaafd Antwerps. Er is de rake typering van zijn personages: ‘(...) de modieus geklede, slanke man met het scherp getekende gezicht, springerig haar, doordringende, sceptische ogen en een permanent lachje om de lippen, dat erop geschilderd leek. Bij de FBI stond hij bekend om zijn flamboyante stijl’ (Double-Face p. 59). Of elders: ‘(...) Alles aan hem was groot, behalve zijn ogen en oren. Onder een vlezig plat voorhoofd keken twee spleten tussen vetrimpels je hard en hardvochtig aan. Zijn geelgrauwe haar was zo kortgeknipt dat je de schedelhuid kon zien, en de ertegenaan geplakte oortjes leken van geboetseerd deeg’ (Zand p. 234).
Er is ook het vakmanschap, de nauwkeurigheid waarmee hij controleerbare informatie verwerkt en de flair waarmee hij geruchten en halve waarheden tot logisch doordachte en consequente theorieën aan elkaar weet te smeden.
| |
Formuleschrijven
Zoals zijn Gouden Strop-evenknieën Thomas Ross met Martin Finch en Gerben Hellinga met Sid Stefan, koos Geeraerts met Vincke en Verstuyft voor vaste personages. In Bzzlletin 137 schreef Thomas Ross aangaande formuleschrijven: ‘(...) Het is ook gemákkelijk voor de auteur; hij hoeft zich niet zozeer te bekommeren over de karaktertrekken, hebbelijkheden, omgeving en woordgebruik van een hoofdfiguur (dat alles heeft hij, als het goed is, op kaart staan), maar hij kan zich 100% wijden aan de plot en de actie.’
Of Geeraerts het financieel lonende formuleschrijven boven een ander sub-genre verkoos om het voor zichzelf gemakkelijker te maken, durf ik te betwijfelen. Het lijkt mij veeleer dat Vincke en Verstuyft in het leven geroepen werden als Geeraerts' spreekbuis tegen de politieke verloedering en corruptie in België, ofwel dat ze gaandeweg de rol toegewezen kregen van opposanten tegen de Brussels-Belgische tricolore-mentaliteit: de corruptie, het in de doofpot stoppen, het schipperen en het op een koopje gooien.
Om die reden kan ik cultureel redacteur Marc Vlaeminck van Het Nieuwsblad niet helemaal bijtreden als hij beweert dat Vlaamse thrillers geen herkenbaar profiel hebben. Als Jef Geeraerts in Madrid geboren was, dan zou hij geen Vlaams assistent-gewestbeheerder in Belgisch Kongo geweest zijn, waar Frans de officiële voertaal was. Als Bob Mendes in Madrid geboren was zou hij niet verplicht geweest zijn zijn eerste sollicitatiebrief naar een in Antwerpen gevestigd bedrijf in het Frans te schrijven. Ze zouden geen van beiden opgegroeid zijn in een land waar anderhalve eeuw lang (en soms nog) Waalse politici met de medewerking van Franssprekende Vlaamse slippendragers de lakens uitdeelden, onder het toeziend oog van het katholieke episcopaat en een streng-katholiek koningspaar.
Pour les Flaments la même chose, zeggen de Vlamingen, iedere keer wanneer ze zich te kort gedaan voelen. Het gezegde stamt uit de tijd toen Vlaamse recruten in het Belgisch leger in het Frans gecommandeerd werden. Het zijn dingen die sporen nalaten.
Tenslotte is iedere schrijver een beetje dissident.
| |
Beeld van de tijd
Eric Slot, recensent van NRC Handelsblad, wist het in het literair tijdschrift Kreatief (1991-3/4) treffend te verwoorden: ‘Holsters neemt zijn boeken zonder twijfel serieus,
| |
| |
maar anders dan Geeraerts of Mendes hun boeken serieus nemen. Die zijn boos en geven uiting aan hun boosheid.’
En zo profileerde de Vlaamse misdaadliteratuur zich uiteindelijk toch nog tot spannende, vooral maatschappij-kritische thrillers, waarin met politici of overheid de vloer aangeveegd wordt (Geeraerts/Mendes) of de draak gestoken (Holsters) omdat, de woorden van thrillerverguizer Weverbergh gebruikend, het genre beter dan enig ander een beeld van de tijd geeft.
Of deze nieuwe garde van de slipstream van komeet Geeraerts profiteerde om een vaste stek op de voorbijsuizende supersnelle misdaadtram te veroveren, betwijfel ik. Dat ze niet van de treeplank vielen, kwam omdat ze niet alleen het noodzakelijk aangeboren talent hadden, maar ook de mouwen wisten op te stropen.
Het kleine groepje deinst niet angstig terug omdat het water te koud is, maar zwemt, met Geeraerts op kop, de Schelde af, met krachtige slagen, vechtend tegen het tij, naar die kalme zee met goede vis. En telkens als er een schip passeert en ze de glazen horen klinken, dromen ze ervan dat ze de kassa horen rinkelen.
|
|