| |
| |
| |
Hans Bouman
Op zoek naar de prehistorie
Over de reisverhalen van Jef Geeraerts
Voor een auteur die zo produktief en zo bereisd is als hij, heeft Jef Geeraerts opmerkelijk weinig reisboeken geschreven, namelijk slechts twee, beide voorzien van nogal knullige titels: Reizen met Jef Geeraerts (1974) en Op avontuur met Jef Geeraerts (1992). (Zelf kamperen met Jef Geeraerts is in voorbereiding, zo beweren malicieuze tongen.) Geen van beide bundels zijn overigens opgezet als boek. Het zijn min of meer toevallige bundelingen van artikelen die Geeraerts op verzoek van Vlaamse en Nederlandse bladen schreef, en die zijn uitgever later in boekvorm bijeenbracht.
Met Marcellus op trektocht in de Hoge Venen
Geeraerts geeft er blijkbaar de voorkeur aan zijn reiservaringen te verwerken in romans en verhalen, liever dan in reisboeken. Dat is opmerkelijk voor iemand die zegt zich meer als journalist dan als schrijver te beschouwen, en er van meet af aan weinig twijfel over heeft laten bestaan dat al zijn werk, ook zijn ‘fictie’, autobiografisch is. Hij vindt dat schrijvers risico's moeten nemen, zich niet achter een ‘hij’ moeten verschuilen, eerlijk moeten zeggen ‘ja, dat heb ik gedaan’. Alleen op die manier bereik je de zijns inziens noodzakelijke authenticiteit, die uitmondt in loutering, waanzin of zelfmoord. ‘Gevaarlijk schrijven’, noemt Geeraerts dat. Alle andere vormen van schrijven beschouwt hij als vrijblijvend tijdverdrijf, leesboeken voor achttiende- of negentiende eeuwse rijke dames.
| |
| |
Dat de ‘journalist’ Geeraerts de zuiver journalistieke vorm meestal links laat liggen, komt vermoedelijk door de verleidelijke vrijheden die de fictieschrijver ten dienste staan. In dit verband is het zinvol te wijzen op het feit dat Geeraerts herhaaldelijk is beticht van het ‘verfraaien’ van zijn ervaringen, en het ‘aanpassen’ van de feiten.
Niettemin verklaart Geeraerts zijn gretige gebruik van buitenlandse ervaringen en avonturen uit het feit dat hij niet over verbeelding zou beschikken; ‘geen grein’, heet het in de inleiding van Op avontuur met Jef Geeraerts.
Het gevolg hiervan is dat er een uiterst dunne scheidslijn bestaat tussen Geeraerts' twee ‘echte’ reisboeken en zijn overige werk (zelf zou hij het onderscheid waarschijnlijk niet eens maken). Hoe dun die scheidslijn is, wordt vooral duidelijk in de gevallen dat Geeraerts bepaalde ervaringen zowel in een reisverhaal als in zijn fictiewerk gebruikt, zoals bijvoorbeeld zijn berejacht op Kodiak Island in Alaska, in 1980. Nadat hij het eiland in 1979 voor het eerst had bezocht, wat leidde tot de thriller Kodiak .58, reisde Geeraerts er een jaar later opnieuw naartoe in verband met een reportage voor Panorama (‘Shoot him again!’, opgenomen in Op avontuur met Jef Geeraerts). In 1980 publiceerde hij bovendien de roman Jagen.
Deze roman bestaat uit twee delen. Het eerste beschrijft hoe de Belg Jeff in 1960, vlak voor zijn gedwongen vertrek uit Kongo, zijn laatste buffeljacht maakt. Het tweede deel speelt twintig jaar later, en verhaalt over de laatste berejacht van dezelfde Jeff. Die berejacht vindt plaats op Kodiak Island, en het verhaal bevat een overdaad aan details die de lezer van ‘Shoot him again!’ bekend zullen voorkomen, tot de naam van Jeffs jachtkameraad, Dick Rohrer, en de kalibers van de jachtgeweren aan toe. Het verschil zit hem vooral in de omvang - het romandeel is vijfmaal zo lang - en het feit dat Geeraerts zich in Jagen de on-journalistieke vrijheid permitteert bij vlagen vanuit het standpunt van de opgejaagde grizzlybeer te schrijven. Zo beroerd is het met zijn verbeeldingskracht dus ook weer niet gesteld.
Hoewel Geeraerts zijn berejacht in 1980 als zijn laatste jachtavontuur beschouwde, keerde hij in 1989 naar Kodiak Island terug (nu voor Playboy), ontmoette opnieuw Dick Rohrer, en ging ditmaal alléén op berejacht. Het kostte hem bijna het leven, en in de inleiding van Op avontuur met Jef Geeraerts, waarin ook het verslag van deze tocht is opgenomen, omschreef hij dit als het enige echte avontuur uit de hele bundel.
Het feit dat drie reizen naar Kodiak Island hebben geleid tot een thriller, een halve roman en slechts twee vrij beknopte reisverhalen, onderstreept nog eens dat Geeraerts, ondanks zijn nadruk op autheticiteit, het reisverhaal een minder geschikte vorm vindt om zijn ideeën in uit te dragen, dan de roman. Met uitzondering van misschien Jan Cremer, onderscheidt Geeraerts zich in die zin van Nederlandse collega's die zowel de romanvorm als het reisverhaal hanteren, zoals Cees Nooteboom, Adriaan van Dis en Jan Brokken, of buitenlanders als Paul Theroux, Colin Thubron en Bruce Chatwin, en die stuk voor stuk beide genres als gelijkwaardig lijken te beschouwen.
(Theroux mag dan wel beweren dat hij zijn reisboeken met zijn ‘linkerhand’ schrijft, maar dat is waarschijnlijk meer uit ergernis over het feit dat hij als reisauteur zoveel beroemder is en zoveel meer erkenning krijgt dan als romancier.)
| |
Onevenwichtig
De beste aanwijzing dat de reisliteratuur Geeraerts niet erg na aan het hart ligt, vormt de onevenwichtige samenstelling van de twee reisboeken zelf. Reizen bestaat uit drie vrij lange reportages: over Cuba, noordelijk Europa en een klimtocht van Kathmandu naar Base Camp I op de Mount Everest. Alle stukken verschenen aanvankelijk in Knack Magazine of Snoecks Alamanak en zijn nadien nauwelijks of niet door de auteur bewerkt, zoals onder andere blijkt uit het nawoord van het Cuba-verhaal. Daarin schrijft Geeraerts dat het aanvankelijk zijn bedoeling was het stuk voor de boekpublikatie grondig te bewerken, maar dat hij hier bij nadere beschouwing van heeft afgezien. ‘Ik voelde mij ongeveer als een naaister die een jurk
| |
| |
heeft gemaakt, hem drie jaar nadien met tegenzin lostornt, er wat aan prutst en hem opnieuw met tegenzin ineen gooit.’
Wel wil hij in zijn nawoord kwijt wat hem achteraf aan zijn artikel ergert. Zo neemt hij bijvoorbeeld afstand van de zijns inziens slordige, onhandige, ronkende en onjuiste zinsnede: ‘Hier slaagde dus één van de drie revoluties van onze tijd, bovendien een hoofdstuk uit de Grote Revolutie van Latijns Amerika’. Ook geeft hij wat nadere tekst en uitleg omtrent zijn fascinatie voor het Mannlichergeweer van Hemingway, dat hij in diens voormalige Cubaanse woning aantreft. Beide commentaren hadden, zo lijkt het, zonder al teveel kleerscheuren in het stuk zelf kunnen worden verwerkt, maar klaarblijkelijk achtte Geeraerts dat niet de moeite. De enige bewerking die hij meldt, betreft het opnieuw invoegen van een passage die het brave jaarboek Snoecks Almanak iets te ver ging: ‘mijn avontuur met het negerinnetje Felicia’. Dat ‘avontuur’ bestond uit een korte vrijpartij, door Geeraerts ruw afgebroken als hij ontdekt dat ‘het negerinnetje’ nogal weinig erotisch ondergoed draagt.
Het is curieus dat een auteur het niet de moeite waard acht inmiddels achterhaalde passages uit een artikel voor de boekpublikatie te herschrijven, maar wel van de gelegenheid gebruik maakt om een vrij nietszeggende erotische escapade in ere te herstellen. Dit temeer daar hij later in Reizen noteert: ‘Ik schrijf de Faljakka-versie van mijn verhaal “Een blijde, onvoorziene dag”. Het is de zesde versie, maar nog steeds niet de goede. Critici of stommelingen die beweren dat ik een vlotte pen heb, zien hun bewering weer eens de bodem ingeslagen. Zo is bovendien de voorlaatste mythe vernietigd: J.G., de snelschrijver-voor-geld.’ De conclusie lijkt duidelijk: een verhaal of roman herschrijft Geeraerts net zolang tot hij de toets der kritiek kan doorstaan, maar bij reisverhalen komt het er niet zo op aan. Vandaar waarschijnlijk ongecorrigeerde slordigheden als ‘Daniel Cohen-Bendit’, ‘schrijversschap’, ‘Fidji-films’ en ‘ongelukkig kan ik geen Russisch’. Vandaar de malle verwijzing naar een foto van Sherpa Zangbo (‘Ik zal Zangbo niet beschrijven. Een foto is altijd beter’), die ongetwijfeld in Knack Magazine zal zijn afgedrukt, maar die ontbreekt in Reizen.
| |
Geografisch toeval
Ondanks Geeraerts' wat stiefmoederlijke behandeling van het reisverhaal, zit het Cuba-stuk compositorisch en thematisch goed in elkaar. Anders dan Mulisch vóór hem, reist hij niet door ideologieën verblind door het land, maar constateert hij dat er een hoop valt af te dingen op de Cubaanse Revolutie. Tegelijkertijd houdt hij oog voor de positieve verworvenheden. Ondanks het feit dat Geeraerts zich vooral door officiële instanties over het eiland laat voeren, leest zijn ‘Cuba, de eeuwige mythe van Sisyphus' als een betrouwbaar en genuanceerd verslag.
Datzelfde geldt voor ‘9000 km per auto door Noord-Europa’, dat min of meer dezelfde opzet heeft als het Cuba-verhaal, maar ten prooi is aan een veel minder hechte structuur. De kern van het verhaal wordt gevormd door Geeraerts' verblijf in de Sovjet-Unie, die hij net als Cuba kritisch maar zonder hinderlijke vooroordelen aan een nader onderzoek onderwerpt.
Helaas vertoont dit verhaal aan beide zijden rafels. Alvorens hij de Sovjet-Unie kon bereiken moest Geeraerts uiteraard eerst door het toenmalige Oost-Duitsland en door Polen rijden, en na zijn verblijf reist hij door naar een schrijverscongres in Finland, waarna de tocht wordt besloten met een kampeersessie in Zweden. De vorm van het reisverslag lijkt meer bepaald door geografische toevalligheden dan een componerende hand.
Het derde verhaal in Reizen, ‘Te voet naar Mount Everest’, is het buitenbeentje van de bundel en zou beter gepast hebben in Op avontuur. Waar Geeraerts in de eerste twee verhalen analyses van socialistische samenlevingen probeert te geven, beschrijft hij in het derde een persoonlijk avontuur dat niets met politiek en maatschappij te maken heeft, maar de heroïsche strijd van de mens tegen de elementen bezingt. Daar is op zich weinig op tegen, en het verhaal is spannend en meeslepend geschreven, maar valt binnen het boek danig uit de toon.
| |
| |
Camel Trophy Australië, 1986
| |
| |
Ook Op avontuur gaat gebukt onder het ad hoc-karakter van zijn samenstelling. Avontuurlijke verslagen van de berejacht op Kodiak Island, de rally om de Camel Trophy in Australië en een tocht door Bolivia worden afgewisseld door een meer maatschappij-analytisch verhaal over de Verenigde Staten, een knus stukje over Geeraerts' nieuwe huis, een column-achtige beschouwing over ‘De Duitse kuilengraver’, een reportage over huurlingen en een interview met een drietal (andere) avonturiers.
| |
Maatstaf
Geeraerts' reisverhalen zijn, zowel kwalitatief als kwantitatief, dus een beetje de ondergeschoven kinderen van zijn oeuvre. Paradoxaal genoeg kunnen ze niettemin tot de harde kern van dat oeuvre worden gerekend, omdat de Geeraerts-thematiek er in een zeer duidelijke - of, om met de auteur te spreken, ‘zuivere’ - vorm in voorkomt. Bovendien doet hij in zijn twee reisboeken bij herhaling uitspraken over het belang van reizen voor zijn persoon en zijn schrijverschap. Want zo klein als zijn reisoeuvre is, zo groot is het belang van het reizen zelf.
Het lijdt geen twijfel dat Geeraerts' eerste uitgebreide kennismaking met het buitenland, zijn zesjarige verblijf in het toenmalige Belgisch Kongo, de ervaring is geweest waar zijn hele persoonlijkheid en schrijverschap op is gestoeld. ‘Alleen Kongo is mijn echte leven geweest, al wat daarvóór is gebeurd, is totaal onbelangrijk en wat nà Kongo kwam, is de uitwerking ervan,’ schrijft hij in Op avontuur, alsook: ‘Mijn leven als bewust mens is op vierentwintigjarige leeftijd begonnen onder de hete tropenzon. Daarvoor leek ik meer op een volwassen baviaan.’
Zijn Kongo-tijd is voor Geeraerts de maatstaf van alle dingen, en het is dan ook geen toeval dat Geeraerts bijna geen land kan bezoeken of hij herkent er Kongolese zaken in. Als hij met het Nederlandse Camel-team door de Australische bush rijdt moet hij ‘dermate aan Kongo denken’ dat hij zich dertig jaar jonger waant, een roodbruine modderpoel en de witte stapelwolken in het Boliviaanse Amazonegebied brengen eveneens Kongo tot leven, net als de door wormen en wonden geplaagde kinderen die hij in Cuba ziet. Zelfs de Nepalese rijstwijn Tchang die hij in de Himalaya drinkt, herinnert aan ‘gegiste nsesepalmwijn in Kongo’.
| |
Het uur van de wolf
De vrije, ongerepte natuur van Kongo heeft bij Geeraerts het besef vrijgemaakt dat de mens zijn natuurlijke staat zo min mogelijk moet verloochenen. Hoe meer afstand hij neemt van zijn ‘oer-status’, hoe meer hij gecorrumpeerd raakt, met alle negatieve gevolgen van dien. Zijn vaderland België acht Geeraerts om die redenen zo goed als onleefbaar.
Net als bijvoorbeeld Che Guevara en Karl Marx verlangt Geeraerts naar een Revolutie, een Nieuwe Mens (dat is ook wat zijn stukken over Cuba en de Sovjet-Unie zo'n fraaie spanning geeft), maar langs andere wegen. Geeraerts' Nieuwe Mens is vrij van maatschappelijke structuren (inclusief het socialisme), vrij ook van de kleinburgerlijke behoefte tot zelfbehoud, tot behoud van het eigen bezit. Hij is vitaal, maar, aldus Geeraerts in een interview, vitalisme is altijd dubbel. Het is levenshonger maar ook doodsangst. Levenshonger zonder angst voor het moment dat de dood je zal pakken, is zijns inziens niet mogelijk.
Het vraaggesprek dat Geeraerts voor Playboy met drie avonturiers had, bevat een interessante sleutel tot zijn onstilbare avontuurzucht. Tegenover het drietal verklaart hij:
Voor mij is het avontuur een efficiënt middel om mijn nooit aflatende doodsangst te verdringen. Avontuur is de concentratie in één begrip van alle dingen die ik graag doe: ademen, mijn zintuigen gebruiken om te overleven, genieten van de wilde natuur en de elementen, vuur maken, vissen, jagen, wild besluipen, de minste temperatuurveranderingen lijfelijk ondergaan, me heel alleen wagen in gebieden waar niemand me kan vinden, met het risico dat ik een ongeluk krijg en hulpeloos zal creperen. Het is slechts in de zoge- | |
| |
naamde beschaving dat ik bijna permanent onderhevig ben aan slechte spanningen, zodat ik steevast vlak voor zonsopgang verstijfd lig te wachten op het Uur van de Wolf, het tijdstip waarop de meeste mensen geboren worden en sterven.
In al Geeraerts' avontuurlijke reisverhalen treffen we derhalve passages aan waarin de auteur zich op een gegeven moment één voelt met de natuur, terug is bij zijn ongecorrumpeerde oorsprong en een zuiverheid bereikt die hij slechts kan vinden in streken die ‘bij wijze van spreken sinds de prehistorie nauwelijks veranderd zijn, en waar het vijfde oerelement, de Stilte, allesoverheersend is en soms duidelijk waarneembaar. Het moment dat de Stilte losbreekt en in je binnenoor begint te suizen als een infrasoon geluid, is er een van intense vreugde’.
Een citaat uit ‘9000 km per auto door Noord-Europa’: ‘Het is een kwestie van bloed en lelijkheid. Na vier dagen niet-scheren zie ik eruit als een misdadiger, mijn huid heeft de goede geur van houtvuren, op mijn handen zitten schrammen, ik hak veel meer hout dan nodig is, zaag een dode boom om die met groot gekraak half in het meer terecht komt, wat een feest.’ Geeraerts is een Romanticus met een grote R. Als hij het toppunt van geluk bereikt vallen er spaanders, of wilde dieren. En hij weet zich gesteund door de Spaanse cultuurfilosoof José Ortega Y Gasset, auteur van het befaamde, tegen de opkomst van de ‘massamens’ gerichte Opstand der horden, die schreef: ‘De mens kan de Natuur niet weer binnengaan, tenzij hij tijdelijk in ere herstelt, wat hij nog van het dier in zich heeft. Dit kan hij dan weer alleen bereiken door zich in relatie tot een ander dier te brengen, het wilde dier. De relatie daarmee is het jagen, een nabootsing van het dier’. Geeraerts koos dit citaat als motto voor zijn roman Jagen.
| |
Verwording
In de minder avontuurlijke reisverhalen, waar Geeraerts de extase van het één zijn met de natuur wordt onthouden, heeft hij een des te scherper oog voor de corruptie en verwording die hij overal aantreft. ‘Wij westerlingen van het blanke ras zijn verzwakt, verziekt door wit brood, bange moeders, hormonenvlees, chemische groenten, antibiotica, koekjes, papjes, zalfjes voor dit en voor dat, alcohol, nicotine, centrale verwarming, slechte lucht, slecht water, dode aarde, middelmatige films, middelmatige muziek, middelmatig onderwijs, frigide wijven, zelfgenoegzame prominenten, de goed geklede, goed gevoerde knechten van het Gouden Kalf en de Woordzwendel.’
Middelmatige muziek... Wanneer Geeraerts wakker wordt in zijn koude slaapzak is dat uiteraard niet onder de begeleidende klanken van Rita Corita die over vergezette koffie zingt. Nee, in zijn verbeelding hoort hij het Reiterquartet van Haydn, Schuberts Der Tod und dat Mädchen, Mozarts Don Giovanni (‘Reich mir die Hand, mein Leben, komm auf mein Schloss mit mir’) of op zijn minst Summer Time van Gershwin. Toch is Jef-de-Natuurmens soms niet te beroerd enige zelfspot in zijn reisverhalen toe te laten: ‘Ik neem de dagelijkse dosis ginseng, de tarwekiemolie, de zeealgen. De Sherpa's vinden dat nogal raar, al die pillen, druppeltjes en drankjes.’ Tja, die eten nu eenmaal doorgaans rauwe Yetibiefstuk; puur natuur.
Het is ook kenmerkend voor Geeraerts' wereldbeeld dat hij seksuele remmingen of anderszins onvolmaakte seks (‘frigide wijven’) als een typisch westers verschijnsel beschouwt. Een bereisd mens als hij weet ongetwijfeld beter, maar Geeraerts wìl klaarblijkelijk niet beter weten. Het blootleggen van de zwakke punten van regimes die in principe zijn sympathie hebben of hadden, brengt hij nog wel op. Maar zodra het over de kern van zijn thematiek gaat - de corrumperende beschaving versus het zuiverende oerleven - observeert hij slechts wat in zijn kraam te pas komt. Eens temeer wordt duidelijk waarom hij de roman verkiest boven de journalistieke vorm.
Veel effectiever dan de hierboven geciteerde drammerige scheldkannonade op de beschaving - die helaas met grote regelmaat en in allerlei toonaarden terugkeert in Geeraerts' reisboeken, en niet alleen daar - wordt zijn aanklacht tegen de westerse levenswijze wan- | |
| |
neer de woede overslaat in ironie. In het fraaie slot van ‘9000 km per auto door Noord-Europa’ bijvoorbeeld. Hierin karikaturaliseert hij het burgermansleven zodanig dat er een humoristisch effect ontstaat, wat de verteerbaarheid van zijn boodschap danig ten goede komt. De metafoor van de brave burgerman die in de open haard een paar houtblokken doet vlamvatten, en zo op aangepaste wijze uiting geeft aan het laatste restje Oermens dat hij nog in zich heeft, is treffend en inzichtelijk, ook voor wie Geeraerts' visie niet deelt.
Oever Uganik Lake (Alaska) op berenjacht, 1980
| |
Erotisch behang
Typerend voor de avontuurlijke reisverhalen van Geeraerts is dat er een Us and Them-gevoel ontstaat. Us dat zijn de echte reizigers, de avonturiers en vitalisten die nog niet gecorrumpeerd zijn door wat bij Geeraerts doorgaans ‘de zogenaamde beschaving’ heet. Deze vitalisten herkennen elkaar onmiddellijk als ze elkaar zien, en er ontstaat direct een vanzelfsprekende broederschap. Als Geeraerts de drie avonturiers interviewt constateert hij:
Ondanks het leeftijdsverschil van respectievelijk 28, 20 en 8 jaar, was het alsof we elkaar al sinds lang kenden. We hadden bij wijze van spreken maar een half woord nodig om elkaar te begrijpen. Ik was dan ook niet weinig trots toen Max me vroeg of ik geen zin had om enkele parachutesprongen te maken, en vooral toen Joost op staande voet bereid bleek om samen met mij een survivaltocht te maken in Alaska.
En na een rivierbad met de Nederlandse deelnemers aan de rally om de Camel Trophy: ‘we laten ons spiernaakt opdrogen, kijken goed- | |
| |
keurend naar elkaars geslacht en besluiten ons min of meer terug te trekken om te kakken.’
De buitenstaanders, de Them, die niets van echt reizen begrijpen en zich veel te veel verlaten op de verworvenheden van ‘de zogenaamde beschaving’, krijgen er bij Geeraerts echter stevig van langs. ‘De joden zijn erbij. Ze stellen vrij stomme vragen: hoe ver het nog is, hoe laat we zullen aankomen enzovoort. Typische beschavingsziekte. Alles meten. De antwoorden die ze krijgen zijn zoals van de negers in Kongo: not many far sar, we go up and down sar.’ Let wel, deze passage staat in een dagboekfragment, waarboven we lezen: ‘Donderdag 18 oktober 1973. Plaats: Lamosangu. Hoogte: 750 m. Temperatuur: 27 graden Celsius. Tijd: 11 uur.’ Beschavingsziekte. Alles willen meten. Us en Them worden door Geeraerts niet met geheel gelijke maatstaven beoordeeld.
Voor vrouwen is in Geeraerts' broederbond uiteraard geen plaats. Zij vormen een soort erotisch behang in zijn reisverhalen, waaraan hij en zijn kameraden af en toe met wellust denken terwijl ze bezig is iets écht belangrijks te doen. De vrouwen die Geeraerts onderweg ontmoet worden ook vrijwel altijd in seksuele termen geduid, waarbij er grofweg twee categorieën bestaan: mooi/geil en lelijk/frigide. Wanneer twee Engelse meisjes in de Himalaya zijn aanbod om hulp afwijzen, lijdt het voor Geeraerts weinig twijfel dat het tweetal reuze lesbisch is. Vrouwen heten in zijn verhalen overigens meestal ‘vrouwtjes’, ‘grieten’, ‘grietjes’, ‘wijven’ of ‘wijfjes’, en ze moeten Geeraerts niet aan zijn kop komen zeuren over inhoudelijke zaken, ‘daar ik met vrouwen ongaarne diskussieer over politieke problemen omdat vrouwen meestal de zaken te emotioneel benaderen (Kinderen, Kerk, Keuken)...’
Soms gaat hij in zijn, laten we zeggen, eendimensionale benadering van het verschijnsel vrouw, nog een stap verder, zoals wanneer hij in Australië een Aboriginal-meisje ontmoet: ‘Ik boog me voorover en fluisterde: “What's your name?” Ze keek me recht in het gezicht, zei: “Mathybarr” en gaf me vastberaden een balpen. Overweldigd door tederheid en heimwee naar jeugd en schoonheid schreef ik in een gekke impuls: “For Mathybarr, my Egyptian Princess, my little slave girl”.’
| |
Broederbond
In zijn visie op de natuur en op de medemens lijkt Geeraerts nog het meest op Ernest Hemingway, ook al iemand die zijn buitenlandse avonturen niet in reisboeken verwerkte, maar in zijn fictiewerk (bijna al Hemingways romans en verhalen zijn buiten de Verenigde Staten gesitueerd). Geeraerts noemt de Amerikaanse auteur dan ook in een van zijn reisverhalen ‘mijn broeder’, en verwijst graag naar Hemingways jachtverhalen. Het verslag van Geeraerts' allerlaatste berejacht in ‘Afspraak met een beer’ uit Op avontuur lijkt zelfs een nauwelijks verhulde ode aan Hemingways meesterlijke The Old Man and the Sea, dat de laatste heroïsche expeditie van de oude visser Santiago beschrijft.
Voor Hemingway was de Eerste Wereldoorlog wat voor Geeraerts de Kongolese wildernis was. Hij kwam eruit tevoorschijn met een veranderd mens- en wereldbeeld. Zijn visie op het leven als een eeuwige strijd, vuurde in hem de constante behoefte aan vergetelheid te zoeken in primaire emoties. In zijn eerste roman, The Sun Also Rises, laat Hemingway zijn hoofdpersoon Jake Barnes op een gegeven moment van het gecorrumpeerde Parijs naar de bergen nabij Pamplona trekken, en daar in een bergrivier op forel vissen. De pure eenvoud van deze vistrip ervaart Jake als een vorm van grote zuiverheid.
Later verplaatst het toneel zich naar Pamplona zelf, waar Jake het jaarlijkse stierenvechten bijwoont. Een sleutelwoord wordt daar het begrip afficionado, dat oorspronkelijk van toepassing is op hen die van stierenvechten houden en er veel van weten. Ook Jake wordt als afficionado herkend, en opgenomen in een soort broederbond. In de roman krijgt het begrip afficionado echter een bredere betekenis: het is van toepassing op mannen die zich op oerbezigheden richten als jagen, vissen, boksen en stierenvechten; mannen die, als het even kan, de oorlog hebben meegemaakt. Anderen zijn buitenstaanders, slappelingen, gecorrumpeerden. Us and Them.
| |
| |
| |
Zelfmoord
Jef Geeraerts in de Himalaya, 1973
Ook Hemingway was gefascineerd door het gevaar, de dood, zoals onder andere blijkt uit het autobiografische verslag van zijn eerste safari in Kenia, The Green Hills of Africa, en zijn studie van het stierenvechten, Death in the Afternoon. In een passage die om redenen van piëteit tegenover zijn moeder uit de uiteindelijke versie van The Green Hills of Africa verdween, schreef Hemingway: ‘My father was a coward. He shot himself without necessity. At least I thought so. I had gone through it myself until I figured it in my head. I knew that it was to be a coward and what it was to cease being a coward. Now, truly, in actual danger I felt a clean feeling as in a shower. [mijn cursivering, hb] Of course it was easy now. That was because I no longer cared what happened. I knew it was better to live so that if you died you had done everything that you could do about your work and your enjoy- | |
| |
ment of life up to that minute, reconciling the two, which is very difficult.’
Aan inconsistenties, waarop men Geeraerts soms kan betrappen, ontkwam ook Hemingway niet altijd. Soms waren die inconsistenties van een bittere ironie. Zesentwintig jaar nadat hij zijn vader vanwege diens zelfmoord een lafaard had genoemd, zou Hemingway zelf de dubbele loop van zijn Boss jachtgeweer tegen zijn voorhoofd zetten, en beide trekkers overhalen.
Zowel bij Hemingway als bij Geeraerts heeft het volgen van een avontuurlijke, risicovolle macho-levensstijl, waarbij doodsangst en doodsdrift noodzakelijk naast elkaar bestaan, de functie van een plaatsvervangende religie. Voor Hemingway had de Eerste Wereldoorlog een einde gemaakt aan alle idealen en illusies. Voor Geeaerts is het katholicisme en het Christendom waarin hij opgroeide, het symbool van de corruptie van de westerse samenleving.
| |
Een nieuwe jungle
Over de toekomst lijkt Geeraerts weinig optimistisch, getuige zijn opmerkingen over de Belgische jeugd, wier spieren er deplorabel voor zouden staan vanwege het theoretisch onderwijs, het chemisch voedsel en de weigerachtige houding van de verwende jeugd tegen iedere vorm van inspanning. Zelf ondervindt Geeraerts dat telkens weer als hij met zijn jeugdige neef tochten door de Hoge Vennen in de Ardennen maakt: ‘Zonder kompas de weg terug vinden in het bos, dat kan hij niet. Door het water lopen zonder natte voeten te krijgen, ook dat krijgt hij niet voor elkaar. Ik begrijp het wel. We leven in een risicoloze staat. De generatie van nu kent de harde kanten van het leven niet meer.’
Misschien heeft Geeraerts gelijk. Misschien ook is hij door zijn Kongo-vorming blind geworden voor het ontstaan van een nieuwe jungle, waarin het gevaar niet afkomstig is van grizzlyberen en bosbuffels, waarin niet gangreen en bergziekte bedreigingen vormen, waarin het niet de oerwouden en Himalaya-toppen zijn die bedwongen moeten worden. Geeraerts is door Kongo gevormd, maar wie in Kongo wil overleven heeft andere vaardigheden nodig dan wie zich staande moet houden in de verstedelijkte westerse samenleving van de late twintigste eeuw. Het is nog maar de vraag in hoeverre die minder hard is dan de ‘oermaatschappij’.
In al hun rauwheid en heroïek ademen Geeraerts' reisverhalen vooral een sfeer van nostalgie naar een wereld die langzaam maar zeker aan het verdwijnen is, en naar een tijdperk dat nooit meer terugkeert. En Jef Geeraerts weet het. In het meest recente (1991) reisverhaal uit Op avontuur, heel typerend ‘Compañeros’ geheten, mijmert hij:
Langzaam, langzaam bekruipt me de gevreesde nostalgie naar verloren momenten uit het verleden. De tijd toen ik jong en onsterfelijk was en naar believen de Klok stil kon leggen. Ik bevind me nu op een punt waar ik niets nieuws meer kan beleven, omdat ik alles al eerder heb beleefd. Er resten mij alleen droom, herinnering en fantasie.
|
|