| |
| |
| |
Koos Hageraats
‘Ik begrijp nog altijd niet dat ik ooit zal sterven’
In gesprek met Jef Geeraerts
In de inleiding bij zijn boek Gesprekken - interviews met mensen die in een of andere discipline uitblinken en daar nog boeiend over kunnen vertellen ook - beschrijft Jef Geeraerts (licht ironisch) de voorbereidingen, de spanning en vooral de zenuwen die hem overvallen voordat een gesprek met een Belangrijk Persoon kan plaatsvinden. Alles wat hij ter voorbereiding van dat gesprek doet, krijgt al gauw proporties van een Ritueel, vooral de trucjes om zichzelf te kalmeren: ‘Een geschikt middel om jezelf moed in te spreken, is drie spelletjes patience leggen. De geniepige bedoeling is duidelijk: de magische gangen van de Zwarte Dame ten opzichte van Hartenheer moeten voor de zoveelste keer nagegaan worden om iets aan te tonen. Wat precies weet je niet, maar dat verhoogt aanzienlijk de spanning.’
Daar staat tegenover dat hij zich boordevol overmoed en illusies voelt wanneer hij zélf geïnterviewd wordt, dan is hij ‘ten volle bereid om alle mislukte of slecht gereproduceerde interviews te vergeten die ooit van mij werden afgenomen. Dan zweer ik dat ik er angstvallig op zal letten keurige, bedachtzame zinnen te formuleren, die niet meer “geïnterpreteerd” moeten worden om ze genietbaar te maken.’ Vandaag is het duidelijk dat Geeraerts degene is die geïnterviewd wordt en niet degene die er op uit moet. Bijna gretig gaat hij in op de zinnen die ik ter inleiding van ons gesprek citeer uit zijn inleiding bij de bundel Gesprekken.
‘Ja, het klopt wel wat daar staat. In het algemeen wek ik de indruk een evenwichtig type te zijn, zeker te zijn van mezelf, maar dat is niet waar. Normaal gesproken sta ik rustig op en als ik een hele dag voor me heb waarop ik niks hoef te doen dan ben ik heel gelukkig want dan kan ik mijn eigen ritme bepalen, maar als ik mensen ga interviewen die ergens meer van weten dan ik, dan voel ik me onzeker.
Welke mensen ik voor zo'n gesprek kies, hangt af van hun specialiteit. Ik vermijd daarbij de literatuur angstvallig. Lampo is de enige uitzondering, maar dat komt omdat ik Lampo een goed mens vind. Ik heb meer interesse voor mensen buiten mijn vak, mensen die in hun specialiteit heel goed zijn, die zo goed zijn dat ze mij ook dingen kunnen leren. Dan wordt het een interview dat niet alleen goed is voor de lezer, maar waar ik zelf ook nog iets aan heb.
Natuurlijk projecteer ik heel veel van mezelf op die gespreksgenoten. Ik kan mezelf niet uitschakelen. Als men dus iets in die gesprekken leest dat doet denken aan iets uit mijn boeken, dan is dat logisch: ik interview wel, maar ik blijf de schrijver.
Helemaal aan het eind van de inleiding bij die Gesprekken schrijf ik: “Van al wat men zo hoogdravend beweerde, is nauwelijks nog iets overeind gebleven.” Dat is een vorm van cynisme die mij eigen is. Ik heb dat dan allemaal gedaan, dat wordt gedrukt, het wordt door sommige mensen gelezen, maar ja, is het überhaupt wel de moeite waard geweest om het allemaal te doen... dat gevoel overvalt me altijd.
‘Oplossingen zijn het einde van het denken. De oplossingen zoek ik dus niet.’
Omgekeerd is het ook zo. Als ik op een lange
| |
| |
(illustratie: Paul Tuijnman)
| |
| |
reis ga, dan vind ik vlak voor het vertrek van alles uit om niet te gaan, ik begin zelfs spookbeelden van een vliegtuigramp te creëren. Eleonore kent me goed, dus die helpt me daar dan wel overheen. Maar het is die permanente twijfel, een soort dialectiek van de negatie van de negatie: ik bekijk een probleem negatief, dat wil zeggen dat ik eraan twijfel - en vervolgens begin ik mijn eigen twijfel in twijfel te trekken. En het boeiende van die dialectiek is, dat je nooit in de one dimensional mind terechtkomt waar de burger zich zo heerlijk in koestert, want die dialectiek leidt niet tot een oplossing. Oplossingen zijn het einde van het denken. De oplossingen zoek ik dus niet.’
‘Mij gaat het erom feiten te verwerken in een verhaal, zodat de feiten lezen als een roman.’
| |
Etsnaald
Wanneer ik voorstel om ons eigenlijke gesprek te laten beginnen bij deel IV van de Gangreen-cyclus, schuift Geeraerts enthousiast zijn stoel naar voren. Blijkbaar ligt dat deel hem na aan het hart.
‘Ik hou het meest van deel IV. De maniëristische trekjes van Gangreen I, waar iedereen zo laaiend enthousiast over was - die stijl, die grote brokken zinnen van duizenden woorden zonder punt die toch op hun pootjes terechtkomen - heb ik in deel IV angstvallig geweerd. Bij de flashbacks naar de tijd in Kongo heb ik nog wel toegegeven aan die eruptieve stijl, maar de verteltrant van wat mij is overkomen nadat ik uit Kongo terugkeerde, dat is als een etsnaald in bijtend zuur, dat zijn krassen, korte zinnen...
In deel IV verwijs ik naar het manuscript “Vurig water”, dat ik het begin van mijn schrijversloopbaan noem. Dat manuscript is indertijd afgewezen, en volkomen terecht. Het was niet goed geschreven. Te gemakkelijk, te journalistiek, te veel documentaire, te weinig literatuur. Achteraf ben ik dus erg blij dat “Vurig water” werd afgewezen. En vooral ben ik blij dat men ook heeft uitgelegd waaróm het werd afgewezen. Daar heb ik mijn les van geleerd. “Kort daarop kreeg ik geelzucht ten gevolge van allerlei wormziekten die ik aan de Kongotijd had overgehouden. Op mijn ziekbed heb ik toen in zestien dagen Ik ben maar een neger geschreven. Of dat nou een boek was dat er uit moest, weet ik niet. Ik had in die tijd een vriend, een dokter die verantwoordelijk was voor de uit Kongo teruggekeerde slachtoffers. Die man kwam iedere middag whisky met mij zitten drinken - wat met die geelzucht natuurlijk absoluut niet mocht. Die dokter had een zwarte assistent, een neger die eens een keer meekwam, en die mij later ook apart bezocht. Hij vertelde dat hij een grote hoeveelheid geneesmiddelen had weten te verduisteren die hij in een hut in zijn dorp in Kongo had opgeslagen. Wanneer hij in België klaar zou zijn met zijn opleiding, zou hij teruggaan naar Kongo en daar dokter spelen en heel snel heel rijk worden.
Toen gaf de mij behandelende arts mij een boek over tropische ziekten, en die gegevens te zamen brachten mij de vonk om dat boek te schrijven. Het was het heimwee naar Kongo, de mislukking van “Vurig water”, de ontmoeting met die zwarte assistent - Matsombo in het boek - en de boeken die ik van die arts kreeg. Eigenlijk is het new journalism daar al aanwezig. Niemand weet dat. Maar zo is het echt gebeurd. Mij gaat het erom feiten te verwerken in een verhaal, zodat de feiten lezen als een roman.
Drie jaar later schreef ik Het verhaal van Matsombo. Ik zat in het centrum van Madrid op het terras van de “Dollarbar” een gin-tonic te drinken. Toen stopte er plotseling een auto, er stapte een prachtig geklede neger uit, die wandelde mij voorbij in een walm van pikante after shave, hij droeg dure ringen...
| |
| |
en ineens besefte ik: dat is Matsombo die zijn ideaal verwezenlijkt heeft. Die gebeurtenis was de aanloop om het vervolg te schrijven op Ik ben maar een neger.’
| |
Diabolische les
‘Gangreen IV gaat over mijn mislukte huwelijk, over de katholieke kerk, maar ook over de Belgische maatschappij in die tijd, het straatbeeld, de mensen, de taal, de mentaliteit, en vooral over de verwondering die mij na zeveneneenhalf jaar Kongo permanent overviel, een verwondering die ook nog eens werd gevoed door het knagende heimwee. ‘Als je je goed voelt in een maatschappij, dan ga je voorbij aan bepaalde dingen, maar als je permanent in een psychologische stress verkeert van nostalgie en vervreemding, dan slaat de verwondering meestal zo toe, dat het goed is voor de creativiteit.
Dat is een vorm van verwondering die ik overigens zelf ook wel creëer. In alle grote steden ter wereld doe ik dat: ik stap in de ondergrondse en rij tot ik aankom op een station dat mij absoluut onbekend is. Dan stap ik uit, ken daar de weg niet en daar ga ik dan met een open mind rondlopen. Op die manier kom je af en toe ongelooflijke dingen tegen. ‘Maar die verwondering nadat ik uit Kongo was teruggekeerd, dat was, dat was een permanente... enfin, ik was diep ongelukkig. Weet je, eigenlijk deed ik dat werk in Kongo zeer graag, want ik heb een soort Napoleon- of Caesarcomplex, ik geef namelijk graag orders en die moeten onmiddellijk uitgevoerd worden maar ik tolereer niet dat een ander mij orders geeft. Door mijn terugkeer had ik mijn schatten van vrouwen moeten achterlaten, ik kon niet meer jagen, ik kon niet meer de natuur in gaan, ik was diep ongelukkig, diep bedroefd. Het schrijven was toen niet zozeer een therapie als wel een activiteit die mij heeft beziggehouden. Ik zat toen bovendien in de situatie dat mijn huwelijk zelfs geen huwelijk meer was. Dat was niet eens meer een parodie op een huwelijk. Ik was in die periode mijn identiteit volledig kwijt.
In de jaren vóór mijn huwelijk had ik een verhouding met een joodse vrouw, Helena, aan wie ik mijn “Voorlaatste brief rondom liefde en dood” uit Tien brieven rondom liefde en dood heb opgedragen. Helena was veel ouder dan ik. Zij heeft mij gepusht om te trouwen. Ik vertelde haar dat ik niet van mijn aanstaande echtgenote hield, lichamelijk niet, maar zij zei dat ik toch moest trouwen, dat ik van dat huwelijk het beste moest maken en dat ik in Kongo carrière moest zien te maken. Wij joden, zei Helena, doen dat ook, er het beste van maken. Kweek nooit schuldgevoelens, zei ze. Ga je gang, kwets niemand, maar heb ook geen schuldgevoelens. Dat was een bijna diabolische les, een mes met twee snijdende kanten. Kwets niemand, maar heb ook geen schuldgevoelens als je tóch iemand gekwetst hebt, dàt bedoelde ze. Dat zei ze niet, maar dat zat er wel achter. Eigenlijk heb ik van die vrouw, in die acht jaar, van 1946 tot 1954, een ongelooflijke wijsheid meegekregen. Dankzij die leerschool bij haar heb ik veel tijd gewonnen.
Ik heb ook heel veel tijd verloren door mijn stommiteiten van een jonge baviaan, maar dat kwam door mijn overdadige levensenergie. Ik had soms last van mijn fysieke energie.’
| |
Nieuwsgierigheid
‘Alles wat ik nu ben zit al in wat ik toen heb geschreven. Er loopt een zeer strakke lijn van toen naar nu.’
‘Alles wat ik nu ben zit al in wat ik toen heb geschreven. Er loopt een zeer strakke lijn van toen naar nu. Die lijn heb ik altijd gezien, vooral na mijn terugkeer uit Kongo. Maar pas drie jaar later, in 1963, heb ik mijn echtge- | |
| |
note verlaten. Als ik dat niet had gedaan dan was ik die lijn uit het oog verloren en was ik kapot gegaan. Dan had ik een huis gekocht en een baan gekozen - en dan was ik verloren. Toch heeft het nog drie jaar geduurd voordat ik na dat inzicht tot handelen ben overgegaan, want ik was helemaal gedesoriënteerd.
Dat het ook zo lang heeft geduurd voordat ik uit het leger ging, heeft een andere reden. In De zeven doeken der schepping uit 1967 ging ik al te keer tegen het leger, maar ik ben pas in 1972 dat leger uitgegaan. Dat heeft alles te maken met mijn nieuwsgierigheid. Ik was toen reserve-majoor. En majoor in het Belgisch leger, dat word je niet zomaar, dat wordt nogal serieus aangepakt. Daar moet je toch een jaar Krijgsschool voor volgen. Dan word je onder meer in de Navo geïntroduceerd. Ik was nieuwsgierig om te zien of ik dat zou halen, en bovendien heb ik op die manier ongelooflijk veel ontdekt van dingen die de meeste mensen nooit te weten komen. Alleen maar majoors en kolonels hebben die kennis.
Men zat toen nog met de Koude Oorlog, de atoomdreiging, de dreiging van de Russen, enzovoort, terwijl de boosaardigheid van de Navo-militairen zo ingeboren was dat zij zélf natuurlijk graag atoombommen zouden gooien. De Russen dachten daar niet aan, daar waren ze te slim voor. Vergeet niet dat alleen de Amerikanen ooit de atoombom tegen mensen hebben gebruikt, en dan nog niet eens tegen militairen. De Navo heeft mij als hoger officier een hersenspoeling proberen toe te dienen; dat ik me daar op tijd bewust van werd, heeft mijn inzicht nòg meer diepte gegeven.’
| |
Nestgeur
In Gangreen IV schrijft Geeraerts over zijn aanstaande echtgenote: ‘Ze is vier jaar ouder dan ik, het is een volwassen vrouw, ging het onophoudelijk door me heen, om niet de zwijnerijen in haar oren te fluisteren die in mij opborrelden. Maar tegelijkertijd was ik blij verrast omdat ik voor het eerst bij een vrouw iets anders kon voelen dan sexuele begeerte.’ Dat is een passage die nogal verwonderlijk is voor wie zich het beeld herinnert dat Geeraerts later van zijn toenmalige vrouw schetst: een zwaar gefrustreerde, onappetijtelijke, katholieke burgertrut. Wat zou dat ‘iets anders’ kunnen zijn dat hij in die passage zegt voor haar te voelen?
Jef Geeraerts met de kater Basiel, 1980 (foto: Rikkes Voss)
‘Een zekere rust. Zij had geen behoefte aan seks. Als ik bij mijn negerinnen was geweest en ik was leeggeneukt als een hond, dan praatte zij daar niet over. Ze wist het wel, maar ze praatte er niet over. Mijn ode aan de Sterke Vrouw van het Evangelie in Gangreen I was dan ook zeer ironisch bedoeld.
Die rust bij haar bestond vooral uit het niet hoeven neuken. Dat is soms ook belangrijk,
| |
| |
of niet soms? Dat je kunt uitrusten en aan andere dingen kunt toekomen, wat lezen, wat praten... Het was zeker niet onaangenaam om met mijn echtgenote te praten, al kon ze soms ook echt zagen, dreinen, vitten en over details doorzeuren. Over details praten kan ik niet - los ze op en zwijg. Maar zij was een bangelijke vrouw die zich zorgen maakte dat de melk zuur zou worden, en of de deur wel op slot was. Het was voor mij dus de rust van een jonge wilde hond die een nestgeur nodig had om maar niet alleen te zijn. Dat is allemaal niet goed te praten. Het was zeer egoïstisch.
Er lopen wat dat betreft geen lijnen meer van toen naar nu, die zijn resoluut afgesneden. Behalve dan waar het de alimentatie betreft, want ik moet nu nog altijd 1700 gulden per maand betalen. Tot de dood ons scheidt. Maar dat is alles. Door het te beschrijven heb ik het van mij weggesneden. En ook: ik heb Eleonore, die jong en mooi is - de perfecte vrouw voor iemand als ik.’
‘Taal is een uniek middel om tot andere culturen door te dringen, want door de zinsbouw kun je de manier van voelen en denken heel dicht benaderen.’
| |
Een andere wereld
‘In mijn stijl vind je heel koele, journalistieke passages waarin alles objectief beschreven wordt, en plotseling wordt dat dan afgewisseld door een poëtisch beeld dat de lezer even een andere wereld intrekt. In Gangreen I is die andere wereld permanent aanwezig, dat is een stroom van beelden, van dingen die de lezer moeten schokken en pakken.
De mythische werkelijkheid waar ik het wel eens over heb is overigens geen stijl-aspect, het is een andere wereld waarin ik mij moet terugtrekken om mijn diep ongelukkige toestand de baas te kunnen. Het is een andere wereld waarin ik op dat moment zou willen leven. In de situatie waarin ik mij toen bevond, in de tijd van dat stukgelopen huwelijk en na mijn terugkeer uit Kongo, was ik diep ongelukkig en als ik mij daarin had laten gaan dan was ik psychisch kapot gegaan. Ik had dringend een redmiddel nodig. Het enige wat mij écht had kunnen redden was teruggaan naar Kongo, maar dat was door de veranderde situatie onmogelijk geworden. Daar zou ik mij trouwens ook ongelukkig hebben gevoeld. Ik kwam als het ware uit het neolithicum waarin ik eigenlijk geboren was en ik belandde in een wereld waarin ik in de jaren vóór Kongo mijn opvoeding had gekregen en die zijn culturele stempel op mij had gedrukt, maar waarvan ik mij na mijn terugkeer totaal vervreemd voelde. Daartegen moest ik een redmiddel vinden en dat was het schrijven - wat niet alleen betekende het technisch neerschrijven van woorden maar ook en vooral het mij terugtrekken in een totaal andere wereld, mij afsluiten van de werkelijkheid maar tegelijk ook wel blijven registreren. Die andere wereld, díe is mythisch.
Toen ik in 1961, 1962 over Kongo schreef, was dat een mythische wereld geworden. Kongo was bijna een Grieks-mythologische wereld met personages die misschien al lang niet meer bestaan, een wereld met totaal andere normen en waarden, kortom, een verloren paradijs. Ik voelde mij goed in dat paradijs. Ik sprak de taal vlot, ik sprak ook goed Budja omdat de vrouwen met wie ik naar bed ging dat dialect spraken. Dankzij die taal heb ik weer heel veel geleerd over de mentaliteit daar.
Taal is een uniek middel om tot andere cul- | |
| |
turen door te dringen, want door de zinsbouw kun je de manier van voelen en denken heel dicht benaderen.
Jef Geeraerts in Kongo, 1955
Zonder die taal speelt alles zich als het ware achter glas af. Ik wilde heel graag ingewijd worden in die andere cultuur, ook al kreeg ik er veel last mee met mijn superieuren. Die vonden dat ik soms overdreef. Maar die andere wereld kun je nooit vanuit jouw westerse ideeën en opvattingen benaderen. Dan blijf je er altijd buiten staan. ‘Het kolonisatieproces was een doodgeboren initiatief van de blanken. Kolonisatie komt voort uit westerse hybris. Alles komt neer op een nogal vulgaire exploitatie. Vooral toen de missionarissen kwamen om de inheemse bevolking het enig zaligmakende geloof op te dringen. Er speelde een combinatie van drie factoren: de administratie die zei dat “la Belgique” het hoogste goed was, de kerk die de mensen daar wel eens gelukkig zou komen maken, en de industrie die de mensen materiële welstand voorspiegelde. Maar dat alles heeft helemaal niets uit te staan met de Bantoe-mentaliteit. Die mentaliteit vind je pas als je gaat jagen met een groep mannen, dan kom je pas tot de kern: jagen op groot wild brengt
| |
| |
risico's met zich mee. Maar als je weet dat je - als het moet - bereid bent voor elkaar je leven te wagen, dan krijgt jagen een totaal andere dimensie. Ik was verslaafd aan jagen, door de natuur te dwalen als een wild dier, zelf een wild dier te zijn door het na te bootsen. Dat vonden mijn superieuren dus overdreven. Ze verweten mij dat ik mij gedroeg als een halve neger. Maar ik maakte contact met neolithische mensen en dat vond ik fascinerend. Zij hebben mij ook allerlei technieken geleerd waarmee ik, als het moet, als er nu erge dingen zouden gebeuren, misschien zou overleven terwijl anderen het heel moeilijk zouden krijgen. Ik voel een zekere voldoening dat ik die technieken van tien- of twintigduizend jaar geleden nog altijd ken. ‘De verschillen tussen culturen zijn niet onoverbrugbaar, zoals vaak wel wordt beweerd, maar je moet je er wel op de juiste manier in verdiepen. Dat is boeiend, en bovendien begonnen de mensen daar mij te begrijpen. Zo'n contact moet natuurlijk langdurig, permanent en heel intiem zijn. Je moet ook met hun vrouwen naar bed gaan, maar niet alleen om de seks, je moet ook zeer aandachtig registreren hoe zij reageren en leven, welke lichaamstaal zij spreken, want die is niet alleen veelzeggend maar ook adembenemend.
Dat ik met verwijten over een fascistoïde mentaliteit om de oren geslagen ben, doet me niet zo veel. Iedereen heeft fascistoïde trekjes in zich. Ik gaf er alleen aan toe. En waarom niet? Waarom zou ik ontkennen wat zonneklaar is? Overigens ben ik daar wel op teruggekomen, later ben ik daar zeer kritisch over geworden. Ik ben geen fascistoïde man gebleven, alhoewel ik natuurlijk nog altijd van die trekjes heb: een zeker machismo, een voorkeur om met een geweer de bossen in te gaan, een gevaarlijk gebied te exploreren, de avonturier uit te hangen.’
| |
Elite
‘Ik heb mij er indertijd erg over opgewonden dat Mobutu in Kongo aan de macht is gekomen. Het Belgische koloniale systeem heb ik slapheid verweten. Op het moment dat in zwart Afrika de drang naar onafhankelijkheid begon, hadden de Engelsen en Fransen in hun kolonies een kleine elite van zwarten gevormd aan hun eigen universiteiten, er waren zwarte doktoren, zwarte advocaten, zwarte officieren, ingenieurs, kortom: een kern-elite die de hoge posten zou kunnen overnemen. Maar in ons Kongo was er bij voorbeeld maar één zwarte arts die afgestudeerd was, - dat was alles. De zwarten in Kongo waren allemaal in ondergeschikte posities van klerk, assistent-dit, assistent-dat, en die verdienden het zout op de aardappelen niet.
‘Iedereen heeft fascistoïde trekjes in zich. Ik gaf er alleen aan toe. En waarom niet? Waarom zou ik ontkennen wat zonneklaar is?’
‘Het proces van de dekolonisatie zou veel minder gewelddadig verlopen zijn wanneer de Belgen ook elite-posten aan de zwarten hadden toegestaan - nu is het een verschrikkelijk bloedbad geworden als gevolg van de opgekropte haat. Er zijn toen 213 mannen levend gecastreerd, ik heb daarover geschreven in Gangreen II, maar dat houdt men liever stil. De Belgische pers heeft bepaalde taboeonderwerpen, en dat is er zo een van. Ook de slachtoffers die ermee zitten - of beter: die er niet meer mee zitten - houden dat liever stil. Het is ook niet prettig om daar dan nog eens over te moeten praten, het is allemaal gruwelijk genoeg geweest. Bovendien zijn het men- | |
| |
sen die daar waarschijnlijk amper over nadenken, ze beschouwden het gewoon als een toeval dat zij terechtkwamen in een vorm van muiterij. Ik heb mij, ook in die bloedstollende omstandigheden tijdens de laatste dagen van mijn verblijf in Kongo, altijd kunnen redden. Gelukkig maar.
‘Heel soms kom ik nog wel eens een oud-koloniaal tegen. Dat is dan iemand die het vrij goed heeft: hij heeft een carrière achter de rug en heeft nu een pensioen. En dan begint zo iemand nog altijd in het Lingala over ‘de Kongo’ te praten. Daar krijg ik het schijt van, ik kán daar niet tegen. Ze hebben daar eigenlijk niks gedaan om zichzelf waar te maken. Het werk dat zij daar braaf deden noem ik een noodoplossing voor een situatie die ze ook anders hadden kunnen oplossen. Die mensen leven nu in een vorm van regressie. Het zijn mensen die zo weinig hebben meegemaakt dat Kongo het enige was dat de moeite waard was. Voor mij bestaat dat Kongo niet meer, dat is weg. Weggeschreven. Zij begrijpen dat niet en zeggen: ‘Maar dat was toch een spannende tijd?’ Natuurlijk was dat een spannende tijd, al antwoord ik nooit: ‘Maar wat heb jij daar dan gedaan om het spannend te maken; je bent nooit met een negerin naar bed durven gaan omdat je vrouw controle uitoefende, je bent nooit op buffels gaan jagen, je hebt daar braaf je administratieve functies vervuld zoals je dat later achter de bureaus in Brussel ook hebt gedaan, waar je je carrière domweg hebt voortgezet tot aan je pensioentje.’
| |
Mooie vrouwen
In Gangreen II schrijft Geeraerts: ‘Voor de eerste maal in mijn leven dacht ik na over de mogelijke oorzaken van de situatie waarin ik verzeild was geraakt, ik besefte opeens zonneklaar dat ik tot dan toe alleen maar een perfect functionerend zoogdiertje zonder eigenlijk bewustzijn was geweest wie het altijd voortreffelijk voor de wind was gegaan...’
Hoe moeten we dat ‘eigenlijke bewustzijn’ precies zien?
‘Ik leefde toen te snel. Ik dacht niet na over wat ik deed. Ik leefde altijd in de hoogste versnelling, ik gaf permanent gas. Ik leefde, ik vrat alles op, verteerde het en scheet het weer uit. Levenshonger was het, een onstilbare levenshonger die ik nog altijd heb, maar nu denk ik af en toe na.
Die levenshonger ging gepaard met de jacht op de inwijding in die andere cultuur, met de jacht op alles, het kon me niet bommen, ik moest dóen, voort, voort, niet nadenken, nooit denken aan de gevolgen van iets wat ik deed. Het was een wilde dadendrang, een animale opvatting van het leven, ik volgde uitsluitend mijn instincten. En telkens als ik iets heel pregnants meemaakte dan noemde ik dat een inwijding - en dan pas schrok ik en dacht ik na en vroeg ik me af: wat heb ik nou weer gedaan... maar enfin, het is gelukt en ik leef nog.
“Het was een wilde dadendrang, een animale opvatting van het leven, ik volgde uitsluitend mijn instincten.”
Mijn omgang met de vrouwen daar had daar ook iets me te maken. Ook daarin kende ik een permanente verwondering. Eindelijk was er de passie die ik kon uitleven met vrouwen die seks beschouwden als het allernormaalste en die zich daar totaal aan overgaven - ook zonder nadenken.
Dat is mij op nogal wat verwijten over seksisme komen te staan, maar je komt in mijn boeken toch ook heel veel tederheid tegen. Ik ben niet een bok die maar wat rondneukt; er is in mijn werk ook veel erotiek. Erotiek en tederheid, dat zijn in mijn werk twee sleutel- | |
| |
woorden. Ik ben nooit met een vrouw naar bed geweest zonder dat er ook tederheid bij kwam kijken. Ik zoek het tot tranen toe bewogen erotisch genot.’
Huwelijksfoto met Eleonore, 1978
Over Mbala schrijft hij in Gangreen I dat ze zich ging sieren met allerlei moois: ‘Nou, daar had ik niks op tegen, een wijfje moet zich mooi maken voor haar vent...’ Ondanks alle tederheden die er in het boek dus ook voorkomen, voelt hij die tederheid alleen voor vrouwen die zich volkomen en onvoorwaardelijk voegen naar het beeld dat hij van ze heeft. ‘Ja natuurlijk, natuurlijk. Maar ook dan kan het verwijt van seksisme mij niet meer schelen, daar blijf ik nog altijd bij. Een vrouw die mij fysiek of geestelijk of door haar manier van doen niet boeit, daar kijk ik niet eens naar, die bestaat niet voor mij. Maar ik kan nog altijd ademloos kijken naar een mooie jonge vrouw - dan heb ik nog altijd het gevoel van ah, het is er weer... Het is toch mijn recht om mij uitsluitend te beperken tot vrouwen die ik mooi vind? En er zijn gelukkig nog genoeg mooie exemplaren, bij voorbeeld mijn vrouw Eleonore, die me op alle gebieden blijft boeien: samen muziek beluisteren, praten over literatuur, reizen, samen eten, genieten van elk moment, en nog altijd passie...’
| |
Jezuïeten
‘Van Gangreen III, het boek over mijn jeugdjaren, houd ik het minst omdat ik daar mijn
| |
| |
doel niet bereikt hebt. Het is te anekdotisch, de stilistische kunstgrepen zijn te doorzichtig. Louis Paul Boon schreef ooit in een recensie dat het verhaal uitpuilt van de details en dat het daardoor het persoonlijke niveau niet overstijgt. Achteraf ben ik het daar wel mee eens.
Eerste-communiefoto, 1938
Ik heb een redelijk gelukkige jeugd gehad dankzij ouders die zich er voor hebben ingezet om mij een verzorgde opvoeding te geven, maar ze hebben zich tegelijk ook zo weinig van mij aangetrokken dat ik meestal mijn zin kon doen. Als ik ze nodig had dan waren ze er altijd, en materieel zijn er nooit problemen geweest.
Wel verwijt ik ze in Gangreen III dingen waar ze zelf nooit bij stilgestaan hebben; zo is er mijn woede achteraf over een monotheïstische opvoeding. Toch moeten ze wel beseft hebben dat er alternatieven waren voor een monotheïstische opvoeding, want mijn vader is het produkt van het atheneum, van de vrijzinnige opvoeding. Mijn ouders waren niet kerks en toch hebben ze mij naar de jezuïeten gestuurd. Dat is een uiterst extreme kerkse opvoeding, met allerlei louche bedoelingen om uiteindelijk een jezuïet van je te maken. Maar ja, dat was - en dat is nog altijd - het best mogelijke onderwijs dat je in België kunt krijgen. Ze onderwijzen je niet alleen, ze trainen je ook, ze voeden je op; ze bieden je een overtrokken bewustzijn dat je beter bent dan de anderen, dat je tot de elite van je volk behoort. Maar ik ben die jezuieten nog altijd dankbaar dat ze mij een middel hebben verschaft waarmee ik mijn congenitale luiheid kan bestrijden. Ik ben namelijk zeer lui en chaotisch. Die jezuïetische discipline en concentratie helpen mij daar overheen. Bovendien ben ik nogal perfectionistisch, het is niet gauw goed genoeg.’
| |
De wetten van de tijd
In een interview met Fernand Auwera heeft Geeraerts het eens gehad over de waarde van de revolutie. Hij maakte zich daarbij geen illusies omdat na verloop van tijd iedere revolutie ontaardt in een gevestigde orde.
‘Ja. Er is een cyclus van de revolutie die mij enorm zou aantrekken als ik erin verwikkeld zou raken; dat is het omverwerpen van het bestaande systeem. Maar daarna begint de
| |
| |
institutionalisering. Daarom is bijvoorbeeld Castro een contra-revolutionair, omdat die zich goed voelt in de tweede periode waarin de zogenaamde chaos moet worden weggewerkt opdat er opnieuw een orde komt. Che Guevara was een pure revolutionair, Lenin ook, Stalin niet. Lenin heeft het gemaakt, en toen hij het gemaakt had vonden ze hem verder onbruikbaar. Castro is een van de weinigen die het tot nu toe heeft volgehouden. Vreemd.
In het laatste jaar bij de Jezuïeten, 1948 (Geeraerts 2e van rechts, zittend)
Wij kunnen niet aan de wetten van de geschiedenis ontsnappen, heb ik eens beweerd. Tegelijkertijd was mijn Gangreen-cyclus één grote revolte tegen deze onmogelijkheid. In een groter verband gezien is die poging natuurlijk mislukt, want ik maak ook deel uit van de geschiedenis, maar het is mij in die cyclus wel gelukt om mij te bevrijden van allerlei warrige ideeën. Ik was in die tijd knap in de war, ik was op de Vrije Universiteit van Brussel filosofisch geïndoctrineerd door de marxistische dialectiek, het was daar in de jaren zestig een uiterst roerige tijd, maar die heeft mij wel goed gedaan omdat ik erdoor gedwongen werd na te denken over de geschiedenis.
Ik ontsnap natuurlijk niet aan de wetten van de Tijd. Dat is nog altijd iets dat ik niet begrijp: dat ik ooit zal sterven. Ik kan aan mijn nu 90-jarige vader merken hoe ik er misschien ooit uit kom te zien, al zou ik liever voor die tijd op een waardige manier afscheid nemen. Cum dignitate, zoals de oude Romeinen zeiden, en dan gingen ze in een warm bad zitten en sneden met een gouden mesje hun aderen door - dat is pas een waardige dood.
Maar ik ben geen pessimist, ik bekijk alles
| |
| |
nog altijd met de verwonderde nieuwsgierigheid van een jonge merel. De tijd waarin ik leef is zo fascinerend, gaat zo snel, er gebeuren zoveel dingen in deze eeuw, dat ik het lot wel dankbaar ben dat ik nú leef, dat ik het allemaal kan meemaken. Ik leef in een tijd waarin je bij voorbeeld alle informatie kunt krijgen die je maar hebben wilt - als je de weg maar weet - en dat vind ik schitterend. Het soort informatie dat ik nu uit New York kan krijgen voor mijn boeken, dat was dertig jaar geleden niet mogelijk: het bestond toen wel, maar je kon er niet bij. Nu kun je, als je dat wilt, schatkamers openen.’
| |
Corruptie
‘Och ja, De heilige kruisvaart. Ik vind de toon van die pamfletten nu nogal opgeschroefd. Dat was een soort woede-uitbarsting. Maar ik ben nog wel altijd blij dat ik toen dat stuk over Joegoslavië geschreven heb. Wie dat nu aandachtig herleest kan daarin al de beschrijving vinden van wat er nu in dat land gebeurt. Maar in de wereldpers zijn het altijd de Serven die de boeman zijn, en waarom? Omdat zij nog altijd min of meer gesteund worden door de Russen, en de katholieke Kroaten door Duitsland - zou dat toeval zijn?
Bovendien vraag ik mij af wie nu die pamfletten lezen. Dat zijn toch altijd mensen die ongeveer dezelfde ideeën koesteren als ik. Ik schrijf liever artikelen die iets te zeggen hebben in een rechtse dan in een linkse krant, want in een zogenaamde linkse krant breng ik geen trillingen, geen schokeffecten teweeg. ‘Of ik nog geloof in geëngageerde literatuur? Hier in België? De romans van Amos Oz bij voorbeeld vind ik geëngageerde literatuur. Hij schrijft over situaties in een land waar je niet buiten de politiek en de geschiedenis kunt. Maar dingen die zich hier in België afspelen... Misschien is er wel sprake van engagement in mijn misdaadromans, waarin ik die onvoorstelbare etterende corruptie beschrijf in het Belgische establishment en het gerecht, dat wel, maar veel verder gaat het hier niet: er worden hier geen mensen doodgeschoten op grond van hun politieke overtuiging, zoals in de Gazastrook of in Italië.
“De Belgische bevolking bestaat voornamelijk uit een kudde schapen in de zon. Op het moment dat het een Belg goed gaat in zijn huis en zijn tuin dan is de hele wereld goed. De politici, maar ook de pers en de media weten dat.”
Over het aan het licht komen van de harde corruptie in België heb ik weinig illusies, want iedereen die er van ver of dichtbij bij betrokken is, is schotvrij. Politici houden elkaar de hand boven het hoofd en ze liegen er op los: de meeste mensen kunnen de waarheid immers toch niet van leugens onderscheiden. Je ziet dat aan het dossier over de bende van Nijvel: men was op weg om sporen te exploiteren, maar de onderzoeksrechter is weggepromoveerd en het dossier van 350.000 bladzijden is beland in Jumet, in Wallonië, waar niemand een woord Nederlands spreekt - dus het is voorgoed weg. En zo zijn er nog wel meer voorbeelden te geven van zaken die gesmoord worden om niet alles boven te laten
| |
| |
komen. Dat is typisch Belgisch omdat de politiek zich geëncanailleerd heeft met het zakenleven en met de bourgoisie die van de incompetente en verpolitiekte administratie niet gedaan krijgt wat men hebben wil en zich dus rechtstreeks tot de minister wendt en hem betaalt voor wat men gedaan wil krijgen. En dat gaat dan om bedragen van tonnen.
‘Het is mij eens overkomen dat ik een zeer bedreigend telefoontje kreeg toen ik mij in een bepaalde zaak verdiepte, maar dat was voor mij geen reden om het er maar bij te laten zitten.”
Ik heb mij daarin verdiept, maar ik kan er niet met naam en toenaam over schrijven omdat ik dan onmiddellijk wegens eerroof zou worden aangeklaagd, omdat het niet keihard bewezen is. En nog iets: de mafia is de laatste tijd zwaar aan het infiltreren in België. Maar wie interesseert dat wezenlijk? De Belgische bevolking bestaat voornamelijk uit een kudde schapen in de zon. Op het moment dat het een Belg goed gaat in zijn huis en zijn tuin dan is de hele wereld goed. De politici, maar ook de pers en de media weten dat. Een Belg is alleen kwaad te krijgen als je hem in zijn kleine geluk aantast, eerder niet. Daarin verschilt hij misschien niet van de doorsnee Hollander, maar wel van de manier waarop de media in Nederland met dergelijke schandalen omgaan. Daar is het niet mogelijk dat magistraten opzettelijk procedurefouten maken om een zaak in de doofpot te wurmen - dat zou in Nederland worden uitgebeend tot op het bot. Maar als er hier een journalist zou zijn die zich in zo'n zaak zou verdiepen, dan zou er al gauw een telefoontje gaan bij zijn chef, en dan gaat die chef eten met een hoge ome, en vervolgens krijgt de journalist een lichte vingerwijzing dat hij toch beter iets anders kan schrijven dan wat hij in gedachten had. En die chef krijgt dan voor zijn volgende vakantie van die oge ome achter de schermen een gratis vliegtuigticket voor een snoepreisje. Zo gaat dat in België.
Het is mij eens overkomen dat ik een zeer bedreigend telefoontje kreeg toen ik mij in een bepaalde zaak verdiepte, maar dat was voor mij geen reden om het er maar bij te laten zitten. Dat telefoontje kwam van een zeer corrupte, machtige, ultra-rechtse baron die lid is van het Opus Dei. Hij deelde mij in het Frans mede dat ik acuut moest stoppen met mijn onderzoek naar die zaak, en dat hij anders wel over middelen beschikte om mij te láten stoppen. Ik heb hem toen geantwoord dat ons telefoongesprek op band werd opgenomen, en zei hem dat ik bij de minste schijn van een bedreiging onmiddellijk met die band naar de Rijkswacht zou gaan. Door de korte stilte die er toen viel, vóelde ik dat hij schrok. Het aardige is, dat er helemaal geen sprake van was dat het gesprek werd opgenomen.
Toch zorg ik er wel voor dat ik mijn boeken heel nauwkeurig laat controleren op juridisch vlak. Bij mijn misdaadroman Het Rashomon-complex bijvoorbeeld heb ik dat gedaan om niet mijn kop onder de guillotine te steken. Soms is het veranderen van een naam of zelfs van een woord al voldoende om juridisch safe te staan.’
| |
| |
| |
Politieke verloedering
‘Ik ben mijn misdaadromans gaan schrijven omdat ik zeer bezorgd ben over de gang van zaken in mijn land, en omdat ik vind dat ik de situatie waarin wij leven niet zo zorgvuldig kon aantonen door zogenaamde literatuur te schrijven. Ik was ervan overtuigd dat ik door middel van misdaadboeken iets meer kwijt kon dan alleen maar een verhaal over een moord en het onderzoek dat daarop volgt. Ik wilde boeken schrijven waarin ik feiten kon projecteren waarmee we op dat moment in België geconfronteerd werden. De politieke verloedering die binnengedrongen was in de magistratuur bijvoorbeeld, terwijl die toch heel lang de reputatie had zeer integer te zijn. Nu is iedereen het erover eens dat die magistratuur grondig politiek geïnfiltreerd is.
Toch strookten de reacties op die misdaadboeken niet met de intenties die ik voor ogen had, want het ideaal van die intenties is dat je iets verandert. Maar wie kan er iets veranderen aan een samenleving? Dat zijn de politici, de leden van het parlement, de mensen die het beleid bepalen - voor zover er in België nog sprake is van beleid. Dat zijn mensen die mijn naam wel kennen, maar ten eerste twijfel ik eraan dat ze mijn boeken lezen en ten tweede vinden zij die boeken... laatst zei een van die rechtse journalisten die het hier voor het zeggen hebben op de televisie nog, toen het over Opus Dei ging: ‘Ach ja, maar wij weten toch, dames en heren, dat Geeraerts altijd overdrijft. Gij kent toch wel die mop van in den tijd van Gangreen, toen ze zeiden “Welke negerin in Kongo is er nog maagd? Eén die ontsnapt is aan Geeraerts”.’ Dat was dus een beoordeling van een zogenaamd degelijke journalist over een van mijn misdaadboeken. En de politici denken net zo. Kortom, ik word dus niet serieus genomen door mensen die het beleid zouden kunnen veranderen. Ik toon dingen aan, maar zij houden er gewoon geen rekening mee; wel lachen ze erom. Ze zeggen, “ach, die Geeraerts is maar een schrijver”. Premier Martens heeft ooit eens gezegd: “Schrijvers moeten schrijven, wij zullen de politiek wel doen.” Toen dacht ik: “Dan hoop ik dat hij even goed politiek bedrijft als dat ik schrijf.”
Toch maakt het me niet moedeloos, want dan zou ik nu al twintig jaar moedeloos moeten zijn. Ik denk dat heel wat mensen door mijn boeken een dieper inzicht hebben gekregen in het netwerk waar wij met z'n allen in verstrikt zitten - en op de lange termijn zal dat volgens mij zijn vruchten afwerpen. Ik hoop dat men ooit en masse zal zeggen: nu is het genoeg geweest, dit pikken wij niet langer, wij stemmen niet meer. Toen ik eens tegen een ex-premier in het openbaar heb gezegd dat ik niet meer ging stemmen omdat het in België geen stemrecht is maar een stemplícht, reageerde hij uiterst geprikkeld. “Ja, maar dat is de wet,” zei hij. Ik zei toen: “Dat antwoord had ik van u verwacht. Maar dan moet u ook de moed hebben om de wet te veranderen, zodat we niet langer op het niveau staan van Argentinië en Paraguay.”
In elk boek kies ik een pregnant feit dat in datzelfde jaar heeft plaatsgevonden. De plot en het juridisch verhoor en het duo Vincke en Verstuyft, dat is steeds een nieuw alibi om een bepaald aspect van de corruptie in België aan te tonen. Of mijn boeken daardoor snel gedateerd raken kan mij niet zoveel schelen. Er zitten inderdaad veel verwijzingen in naar de actualiteit, maar dat is ook uitdrukkelijk de bedoeling. En of daar een veranderende mentaliteit uiteindelijk het gevolg van is, dat weet ik niet. Daar kan ik alleen maar op hopen. Zoals Stig Dagerman zei: “Het hart van de wereld treffen, dat is mijn droom”.’
|
|