wag van zijn voorkeur voor het morbide zonder dat iemand daar ooit op ingaat. Men mag zich dan ook met gegronde reden afvragen of hij wel zegt wat hij denkt dat hij zegt. Als een aantal van de yuppen en hun vrouwelijke aanhang in een café zitten, toont een van de dames belangstelling voor zijn werk:
‘Stel me eens een vraag,’ zeg ik tegen haar, me plotseling, nou ja, spontaan voelend.
Ze trekt aan de sigaret, blaast dan uit. ‘Wat dóe jij?’
‘Wat denk je dat ik doe?’ En vrolijk ook.
‘Model?’ Ze haalt haar schouders op. ‘Acteur?’
‘Nee,’ zeg ik. ‘Wel vleiend, maar nee.’
‘Nou?’
‘Ik doe in, eh, moorden en executies voornamelijk. Hangt er vanaf.’ Ik haal mijn schouders op.
‘Vind je dat leuk?’ vraagt ze onbewogen.
‘Hm... Hangt er vanaf. Hoezo?’ Ik neem een hap van mijn sorbet.
‘Nou, de meeste kerels die ik ken die in fusies en acquisities doen, vinden het niet echt leuk,’ zegt ze.
‘Dat heb ik níet gezegd,’ zeg ik en ik voeg er een geforceerde glimlach aan toe en drink mijn J&B op. ‘Och, laat maar.’
Het is, zelfs in een lawaaiig café, een nogal groot misverstand om moorden en executies te horen als iemand fusies en acquisities zegt. In de oorspronkelijke versie is dat misverstaan een stuk verklaarbaarder:
‘I'm into, oh, murders and executions mostly. It depends.’ I shrug. (...)
‘Well, most guys I know who work in mergers and acquisitions don't really like it,’ she says. ‘That's not what I said,’ I say.
Er zijn voortdurend scènes waarin Bateman tegen iemand zegt wat hij het liefst met haar (soms ook hem) zou willen doen, maar er wordt niet anders dan volstrekt normaal op gereageerd. Nog een voorbeeld. Als hij bij zijn pedicure zit, zegt hij:
‘Heb ik je ooit verteld dat ik wel 'ns een groot geel smiley-masker wil dragen en dan de cd-versie van Bobby McFerrin's “Don't Worry Be Happy” opzetten en een meisje nemen en een hond - een collie, een chow, een sharpei, doet er niet echt toe - en dan zo'n transfusiepomp, zo'n IV-set, aanhaken en hun bloed verwisselen, je weet wel, het bloed van de hond in de hardbody pompen en andersom, heb ik je dat ooit verteld?’ (...)
‘Sttt, meneer Bateman,’ zegt Helga, terwijl ze met een warme luffaspons over mijn gezicht gaat, wat de huid eerst prikkelt en dan afkoelt.
‘Ontspannen.’
‘Oké,’ zeg ik. ‘Ik ontspan al.’
‘O, meneer Bateman,’ croont Helga, ‘u heeft zo'n mooie huid. Hoe oud bent u? Mag ik dat vragen?’
‘Ik ben zesentwintig.’
‘Ah, dat is de reden. Hij is zo schoon. Zo zacht.’ Ze zucht. ‘Ontspannen maar.’
Zo wordt gestaag het idee gevoed dat Bateman keurig deelneemt aan de conversatie en alleen maar denkt wat hij graag zou willen zeggen.
Al die voor tweeërlei uitleg vatbare situaties bereiken hun hoogtepunt - en een afdoende antwoord - tegen het eind van het boek. Bateman heeft, in de overtuiging dat hij mede-yup Paul Owen vermoord heeft, zijn collega Carnes gebeld en op diens antwoordapparaat een bekentenis afgelegd. Als hij later Carnes in een club tegen het lijf loopt, ziet die hem eerst voor een ander aan en blijkt hij het vervolgens als grap opgevat te hebben.
‘Wacht. Stop,’ schreeuw ik, Barnes in het gezicht kijkend, me ervan verzekerend dat hij luistert. ‘Je schijnt 't niet te begrijpen. Je hebt het echt totaal niet door. Ik heb hem vermoord. Ik heb 't gedaan, Carnes. Ik heb Owens klote kop afgehakt. Ik heb tientallen meisjes gemarteld. Die hele boodschap op je antwoordapparaat was wáár.’ (...)
‘Maar dat is gewoon onmogelijk,’ zegt hij, me wegduwend. ‘En ik vind dit niet grappig meer.’
‘Dat was ook nooit de bedoeling!’ brul ik, en dan: ‘Hoezo is 't onmogelijk?’
‘Het kan gewoon niet,’ zegt hij, me bezorgd in de ogen blikkend. (...) Hij staart me aan alsof we ons allebei onder water bevinden en schreeuwt terug, heel duidelijk boven het ru-