| |
| |
| |
Lennaert Nijgh
Goeie Mie, de Leidse gifmengster
Ze werd te laat geboren om op de brandstapel te eindigen als heks en te vroeg om TBS te krijgen: Maria Catharina Swanenburg, bijgenaamd Goeie Mie of de Leidse gifmengster. Tussen 17 februari 1881 en 13 december 1883 slaagde ze er in om zevenentwintig mensen in haar omgeving met een mengsel van arsenicum en zwavel te vermoorden, terwijl ze deed alsof ze liefdevol zieken verpleegde. Vijfenveertig anderen overleefden haar gif, maar hielden er blijvende schade aan hun gezondheid aan over. Ze zou aan meer dan honderd personen vergif hebben toegediend. Haar motief: het innen van verzekeringspremies en het opstrijken van kleine erfenissen.
De industriële revolutie kwam in Nederland maar langzaam op gang. De slaperige Hollandse steden leken tot diep in de negentiende eeuw zich liever in hun grachten te spiegelen, dromend van een groots verleden. Pas na 1850 kwam daar verandering in. Weliswaar niet op even grote schaal als in Engeland, maar toch beschikte een stad als Leiden omstreeks 1880 over textielfabrieken en metaalindustrie. Met de daarbij horende grauwe sloppenwijken, waar de arbeidersbevolking woonde. De mensen waren slecht gehuisvest, de hygiënische omstandigheden vaak nog erbarmelijk en de toenmalige werkgevers niet van plan om voor de lange werktijden meer te betalen dan een nauwelijks toereikend loon. Kinderarbeid was nog aan de orde van de dag. Wel waren er hier en daar menslievende geluiden te horen over de verheffing van de werkende stand, maar over het algemeen hield de gegoede burgerij vast aan het denkbeeld dat de arbeider, zodra hij meer geld tot zijn beschikking kreeg, dat alleen maar in drank zou omzetten.
Het is niet zo'n wonder dat er in volksbuurten een sterke solidariteit bestond. Behalve van elkaar hadden de mensen van niemand iets te verwachten. Het was noodzakelijk dat ze elkaar hielpen, veel vrouwen werkten buitenshuis omdat hun man niet genoeg verdiende, dus er moest op de kinderen worden gepast.
| |
Kindersterfte
In een dergelijk wat verpauperd deel van Leiden werd in 1839 Maria Catharina Swanenburg geboren als dochter van een alcoholist, die zijn geringe verdiensten liever aan drank besteedde dan aan zijn gezin. De armoede was zo groot, dat Mie en haar zusje soms gedwongen waren om zaterdags in bed te blijven, want dan werden hun kleren gewassen en gedroogd. Ze moet als jong meisje het een en ander mee hebben gemaakt, want toen ze in 1869 trouwde met Johannes van der Linden, een ‘braaf en oppassend man’ die bij de Nederlandsche Grofsmederij werkte, had ze al drie kinderen van verschillende vriendjes. Van der Linden nam ze bij het huwelijk als de zijne aan. Ze vestigden zich in de Singelstraat op nummer 16, dezelfde straat waar Maria was opgegroeid. Het latere drama zou zich afspelen in dit deel van de Leidse binnenstad, in de nauwe straatjes rondom de Groenesteeg.
Mie schijnt de eerste jaren van haar huwelijk haar best gedaan te hebben. In niets onderscheidde ze zich van andere vrouwen in de buurt. Ofschoon ze jonge kinderen had, werkte ze als wasvrouw om de kosten van het huishouden te kunnen betalen. Het gezin breidde zich snel uit, want naast de drie die Mie bij haar huwelijk meebracht, kreeg ze nog eens zes kinderen van haar man, de brave Van der Linden.
Van die negen kinderen stierven er tussen 1866 en 1877 zes. De kindersterfte was hoog, een derde van de kinderen stierf voor het vijfde levensjaar. Maar de kindersterfte in dit gezin was dus twee maal zo hoog als gebruikelijk. Daarom werd Mie er later van verdacht haar loopbaan met het vergiftigen van haar eigen kroost te zijn begonnen, maar er is geen bewijs voor die stelling.
Omstreeks 1877 zou ze aan de drank geraakt zijn, althans, er werd van haar gezegd dat ze 's morgens al aan de jenever was. Ze begon haar eigen huishouden te verwaarlozen, maar spande zich voortdurend in voor anderen.
| |
| |
Mie werd als vriendelijk en hulpvaardig omschreven. Ze was nooit te beroerd om te helpen - vooral als er zieken in een gezin waren en op den duur kreeg ze in de buurt zelfs de bijnaam Goeie Mie.
| |
Blijmoedigheid
Goeie Mie maakte gebruik van de merkwaardige omstandigheid dat destijds de kosten van iemands begrafenis tegen een kleine premie te verzekeren waren, zonder dat de betrokken persoon daar iets van wist of dat degene aan wie werd uitbetaald enig belang moest kunnen aantonen. Mie beraamde de moord op haar slachtoffers lang van te voren, zoals later uit de afgesloten verzekeringen bleek. Daarnaast roeide ze haar verwanten en die van haar man uit in een zodanige volgorde, dat de schaarse bezittingen van de overledenen op den duur via het erfrecht in haar bezit zouden komen.
Ze begon in februari 1881 met haar zwager, in mei van dat jaar volgde haar schoonzuster en daarna moesten haar drie kinderen er aan geloven. Daartoe nam Mie de wezen ‘uit pure menschlievendheid’ in huis. Willem en Arend stierven kort na elkaar. Het waren al volwassen jongens, Arend kwam net uit militaire dienst. Dezelfde militaire dienst redde het leven van de derde broer, Pieter. Hij sleepte zich, toen hij vergiftigd was, ziek en wel naar de kazerne. Zelfs daar was hij niet veilig voor zijn tante. Ze probeerde haar karwei af te maken door vergiftigde broodjes naar de kazerne te sturen. Pieter was toen al in het militaire hospitaal terecht gekomen. Er werden nog twee soldaten ziek die van de broodjes gegeten hadden, ze kregen dezelfde verschijnselen als Pieter, maar de arseenvergiftiging werd niet herkend.
Tussen 1881 en einde 1883 zag Goeie Mie verder kans om haar ouders te vergiftigen, evenals de twee dochtertjes van de familie Aben. De aanverwante familie Lepelaar en de familie De Zwijger roeide ze op dezelfde manier uit.
Niemand kreeg argwaan. Overal werd ze met open armen ontvangen. Niet alleen verpleegde ze de zieken tot het einde, soms legde ze de overledenen ook af. Ze vroeg overigens wel geld voor haar goedheid. f 2,75 per week om op te passen en f 1,10 voor het afleggen van de kleine Suzanna Aben.
Ze deed haar werk met een grote blijmoedigheid en blijkbaar viel het niemand op dat al die droevige sterfbedden een min of meer een identiek verloop hadden. Een dokter kwam er nooit aan te pas. Bij de ‘verpleging’ van de doodzieke Suzanna Aben beweerde Mie ‘dat ze geen dokter wist te wonen’ en dat ze er geen wilde halen ‘omdat ze te naar was van het kind.’ Toen een andere vrouw door de moeder naar een dokter toe werd gestuurd, kwam deze niet en maakte zich er van af door een drankje mee te geven. Tijdens het proces tegen Goeie Mie werd duidelijk dat deze arts, een zekere Dr. Braakenburg, niet de moeite nam om aandacht te besteden aan fondspatiënten. Ook het vaststellen van de doodsoorzaak bij een later slachtoffer was natte vinger-werk. Waarschijnlijk vond de dokter het allemaal niet zo belangrijk. Of de houding van deze arts voor de toenmalige medische stand in z'n geheel gold, zoals latere auteurs meenden, valt bij nader inzien te betwijfelen. Het is wel degelijk aan een Leidse arts te danken geweest dat de lugubere serie gifmoorden gestopt werd
| |
Buitenkansje
Het zou goed mogelijk kunnen zijn dat er wel eens een kind per ongeluk stierf, na in contact te zijn gekomen met het middeltje tegen ratten en ongedierte dat de Leidse drogist De Ruyter indertijd verkocht en waarmee muren en wanden van bedsteden werden bestreken: witkalk, vermengd met operment. Die naam was onjuist. Operment, een verbastering van Auripigment, is een verbinding van zwavel en arsenicum en De Ruyters middel was alleen maar een slordig mengsel van die stoffen, ruwweg één deel arsenicum op drie delen zwavel. Het werd zo onzorgvuldig door de witkalk geroerd dat de gele korrels daar gemakkelijk van af konden worden geschept. Zo kon Mie zich voor vijf cent een hoeveelheid gif aanschaffen, voldoende om honderd mensen om het leven te brengen.
| |
| |
Het spul gaf aan voedsel en drank waar het door heen werd gemengd een geel-oranje kleur en een branderige smaak, maar arme mensen waren niet zo kieskeurig. De giftige werking van arsenicum berust naar verondersteld wordt op een ontregeling van de in het lichaam geproduceerde enzymen. Het richt verwoestingen aan in de lever en het centrale zenuwstelsel en veroorzaakt hevige ontsteking van het spijsverteringskanaal. Het sterfbed van Mie's ‘patiënten’ was dan ook gruwelijk.
| |
Bordje pap
Maria Swanenburg overspeelde haar hand uiteindelijk toen ze er, al dan niet toevallig, in slaagde in één klap het gezin van haar zwager en schoonzuster te vermoorden. De familie Frankhuizen woonde in de Groenesteeg op een bovenhuis. Beneden woonde een alleenstaande vrouw, de weduwe Zitman. Op zaterdag 8 december 1883 ging Hendrik Frankhuizen met zijn vrouw en zoontje de stad in. Van te voren had moeder Frankhuizen een pan met gort op de kachel gezet, zodat ze pap konden eten als ze thuis kwamen. De deur lieten ze open, zoals de gewoonte was. Niemand had een slot op zijn deur. Niet omdat iedereen zo goudeerlijk was, maar eenvoudigweg omdat niemand iets bezat dat de moeite van het stelen waard was.
Tijdens hun afwezigheid is Mie langs gekomen. De rechtbank ging er destijds van uit, dat ze van meet af aan de bedoeling had het hele gezin uit te roeien. Was ze dat werkelijk van plan? Ze had het kopje met gif, verborgen onder haar boezelaar, bij zich toen ze naar de Frankhuizens toe ging, dus blijkbaar wist ze dat er niemand thuis was, maar ze kon niet weten dat er een pan met gort op de kachel zou staan. Het was in ieder geval een buitenkansje. Ze sloop zachtjes de trap op en roerde het gif door de pap. Daarna ging ze weer naar beneden, maar maakte daar meer geluid bij dan haar lief was. Ze vermoedde dat de weduwe Zitman haar toch gehoord had, wat inderdaad zo was. Ze riep toen onder aan de trap een keer naar boven of er iemand thuis was, alsof ze net binnenkwam. Maar de weduwe verklaarde later dat ze duidelijk iemand naar beneden had horen komen vóór er geroepen werd. Toen ze ging kijken wie het was, zag ze Goeie Mie staan, die een ingewikkeld verhaal begon te vertellen over een boodschap die ze had voor haar zwager.
De Frankhuizens hadden 's avonds om half tien, toen ze thuis kwamen, alle drie een bordje pap gegeten. Deze was weliswaar eigenaardig ‘hees van smaak’ en was een beetje geel-rood van kleur, maar ze hadden honger en voedsel weggooien deden arme mensen niet gauw. Frankhuizen werd die avond nog ziek, zijn vrouw de volgende ochtend, op zondag 9 december.
Goeie Mie was 's morgens eerst naar de kerk gegaan en liep daarna zogenaamd toevallig even bij de familie Frankhuizen aan. De Frankhuizens voelden zich toen nog niet ziek genoeg om in te gaan op haar aanbod om ze te verplegen. Maar hulpvaardig als altijd, kwam ze de volgende dag, maandag 10 december, terug. Ze dronk koffie en keek onbewogen toe hoe de zieken zich voortdurend slechter gingen voelen. Tegen een kennis zou ze die dag gezegd hebben: ‘Ze gaan alle drie dood!’
De nacht van dinsdag 11 op woensdag 12 december en de daaropvolgende dag bleef ze bij de zieken waken. Ook in dit geval probeerde ze te verhinderen dat er een arts werd gewaarschuwd. Uiteindelijk, misschien om te vermijden dat er iemand argwaan zou krijgen, stuurde ze haar man naar een dokter, dezelfde Dr. Braakenburg als in het geval Suzanna Aben. Braakenburg wilde ook nu niet meteen komen en gaf alleen een recept mee. Woensdagavond werd het geneesmiddel gebracht, maar in die nacht overleed de vrouw van Frankhuizen. De volgende dag, donderdag 13 december, kwam de dokter uiteindelijk wel kijken, maar toen waren de moeder en het kind al dood. Met Frankhuizen zelf leek het toen iets beter te gaan, maar dat was een opleving van korte duur.
Uit de gegevens valt niet meer precies af te leiden hoe het kwam dat er op vrijdag 14 december ineens twee andere artsen zijn verschenen. De laatste was Dr. Winkler Prins, bij wie de familie in het fonds was. Hij haakte af toen hij hoorde dat er inmiddels al een collega
| |
| |
| |
| |
langs was geweest, Dr. Rutgers van der Loeff. Waar die ook vandaan mag zijn gekomen, hij was de eerste die onraad bespeurde, aan vergiftiging dacht en opdracht gaf de patiënt naar het ziekenhuis te brengen.
Toen de weduwe Zitman tegen Goeie Mie zei dat ze bang was om alleen met twee lijken in huis achter te blijven, lachte deze haar uit en merkte op dat ze zelf helemaal niet bang was van doden. Ze kondigde aan 's middags terug te zullen komen om ‘een lekker kopje koffie’ te zetten. Gelukkig voor de weduwe Zitman is dat niet doorgegaan. Het scherpe gehoor van deze dame is Goeie Mie ten slotte fataal geworden.
Lang heeft de weduwe niet in het macabere gezelschap van de doden - de vrouw lag wegens ruimtegebrek bij haar in huis opgebaard - hoeven doorbrengen. Wie de politie heeft gewaarschuwd staat niet vast, waarschijnlijk Dr. Rutgers van der Loeff.
| |
Dooienfonds
Toen Frankhuizen naar het ziekenhuis werd gebracht, begreep Goeie Mie dat het dit keer slecht voor haar af zou kunnen lopen. Dit moest toch wel de aandacht trekken, drie mensen die eerst niets mankeerden en dan ineens ziek werden en stierven.
De agent van de ‘Uitkeerings-sociëteit De Nederlanden’, een zekere Van der Worms, verklaarde later tegenover de rechtbank dat Mie op de ochtend van donderdag de 13e bij hem gekomen was met het bericht dat Frankhuizens vrouw dood was. Ze beloofde hem f 1,50 en nog een tweede maal dat bedrag als hij desgevraagd tegenover anderen zou ontkennen dat Frankhuizen in het ‘dooienfonds’ was. Daar had Mie hem in 1880 al bij laten inschrijven. 's Avonds kwam ze weer terug met twee vrouwen en vroeg Van der Worms of Frankhuizen in het dooienfonds was. Hij had ontkennend geantwoord - om geen ruzie te krijgen, zei hij tegen de rechtbank. De zaterdag daarop kwam Van der Linden bij de verzekeringsagent langs. Die was niet thuis, maar tegen diens vrouw zei Van der Linden dat haar man moest zwijgen over de verzekering van Frankhuizen en vooral aan niemand de bescheiden moest afgeven. Hij kon als beloning vragen wat hij wilde. Van der Linden vertelde ook nog dat de politie huiszoeking bij hem had gedaan. De sukkel moet toch iets zijn gaan vermoeden, toen zijn vrouw hem met deze boodschap naar Van der Worms had gestuurd.
Dezelfde dag werd Maria Van der Linden-Swanenburg gearresteerd. Ze bleek het verzekeringsbewijs van Hendrik Frankhuizen bij zich te dragen. Die stierf in het ziekenhuis, in de nacht van 19 op 20 december, na een martelend lijden dat nog eens vijf dagen had geduurd. Hij was het enige slachtoffer van Goeie Mie dat nog iets kon zeggen. Dat de pap zo vreemd smaakte en zo'n rare kleur had. Maar er was toen nog geen middel tegen arseenvergiftiging, dat zou pas in de eerste wereldoorlog worden uitgevonden: BAL, (British Anti Lewisite) dat tegen het strijdgas lewisiet werd gebruikt en later ook tegen vergiftiging met arsenicum bleek te helpen.
De lijken van Hendrik Frankhuizen, zijn vrouw en het kind werden naar het Anatomisch Kabinet gebracht en daar onderzocht. Er werd arsenicum gevonden. Op 26 december liet de rechter-commissaris het lichaam van Arend de Hees opgraven. In de loop van het vooronderzoek werd nog een aantal lijken in opdracht van de justitie opgegraven en onderzocht.
| |
Internationale aandacht
Goeie Mie ontkende eerst bij Frankhuizen boven te zijn geweest en na confrontatie met wat de wedue Zitman vertelde, hing ze weer een ander verhaal op. De dag voor Kerstmis bekende ze uiteindelijk.
Haar arrestatie bracht een schok teweeg, maar kwam misschien ook niet helemaal onverwachts. Bij het proces vertelden veel getuigen dat ze al eerder argwaan hadden gekregen, maar niet gedurfd hadden dat hardop te zeggen. Je kon Goeie Mie, die engel der armen, dat geschenk uit de hemel, toch niet van iets kwaads beschuldigen? Degene die dat deed tekende zijn of haar eigen sociale doodvonnis.
Het vooronderzoek duurde langer dan een
| |
| |
jaar. Gedurende die tijd heeft de politie voor zover mogelijk geprobeerd de zaak te ontrafelen. Goeie Mie zou in totaal aan 107 mensen vergif hebben toegediend. Het Openbaar Ministerie koos voor de vervolging op grond van de zaken die het makkelijkst te bewijzen waren: de moord op het echtpaar Frankhuizen, die op het meisje Suzanna Aben en die op Arend de Hees, wiens broer Pieter het gif van zijn tante overleefd had en dus kon getuigen. Er werden 51 getuigen opgeroepen en zes deskundigen. Het proces, dat op 23 en 24 april 1885 in Den Haag plaats vond, trok internationaal de aandacht. Er waren buitenlandse journalisten aanwezig en er was een plaats gereserveerd voor de Amerikaanse gezant.
Goeie Mie had het er tijdens het voorarrest niet beter op gemaakt voor zichzelf door in het Huis van Bewaring te proberen een van haar medegevangenen te vergiftigen met zinkwit. Zij verdacht de vrouw er van avances te hebben gemaakt tegen ‘de brave Van der Linden’, toen die op bezoek kwam. De goede man bleek niets te weten van de misdadige praktijken van zijn vrouw. Toen zij gearresteerd was ‘ontstelde hij hevig’. Toch kwam hij haar opzoeken in de gevangenis. Een drama op zichzelf, deze brave Van der Linden.
| |
Erreur de la nature
Hoe bestaat het, dat iemand in drie jaar tijds zoveel mensen naar de andere wereld helpt in zo'n kleine gemeenschap? Maria Swanenburg werd door de arts die haar onderzocht niet abnormaal gevonden - al kreeg ze in de rechtszaal een soort zenuwinzinking bij de voorlezing van diens rapport, toen hij gewag maakte van ‘moorden uit wellust’. Haar verdediger trok wel haar geestelijke vermogens in twijfel, hij noemde haar een ‘erreur de la nature’, een ‘psychische anomalie’. Waarschijnlijk is ze inderdaad een psychopatische persoonlijkheid geweest. Een kille, wrede figuur die alleen met zichzelf bezig was en iedereen met haar breedsprakerige verhalen probeerde te manipuleren, iets dat telkens opviel als ze verhoord werd. Ze moet een dominant karakter hebben bezeten en een soort van oppervlakkig acteertalent, waarmee ze anderen wist te imponeren. ‘Goeie’ Mie was zeker geen warme en hartelijke vrouw. Bij het verhoor van verschillende getuigen kwam de ruwe manier waarop Mie zich uitliet over haar slachtoffers aan het daglicht. ‘Het is om te brullen van het lachen, Mie en Henk spogen mekaar bijkans in de keel,’ zei ze tegen een kennis na de vergiftiging van de Frankhuizens.
Mie beriep zich tegenover de rechter herhaaldelijk op dronkenschap. Ze was ‘suf’ geweest, ze had niet geweten wat ze deed. Maar in haar alcoholisme geloofde de rechtbank niet. De Leidse commissaris van politie, R.N. van der Maaren, maakte in een brief aan het Haagse gerechtshof weliswaar melding van haar mogelijke drankprobleem, maar niemand had haar ooit dronken gezien. Ze lustte wel een borreltje, maar zo uitzonderlijk was dat niet. Het enige motief dat keihard bewijsbaar bleef was geld. Dat werd bevestigd door wat de agenten van de verzekeringsmaatschappijen vertelden. Als er iemand was gestorven die door Mie verzekerd was, kwam ze direct haar geld innen en het was opgevallen dat ze daarbij erg gespannen was, alsof ze vreesde het niet te krijgen.
Toch blijft dan één vraag open, waar het proces ook geen duidelijkheid over verschafte en waar blijkbaar geen aandacht aan besteed is. Wat deed Mie met dat geld? Waar was het gebleven? Potte ze het op, gooide ze het over de balk? Het ging er bij de Van der Lindens thuis wel eens vrolijk aan toe na een sterfgeval in de familie, zeiden de getuigen. De laatste wanhopige poging tot omkoping van de verzekeringsagent Van der Worms, die mocht vragen wat hij wilde hebben, kan er op wijzen dat ze het geld opgespaard had. Het ging overigens niet om echt beduidende bedragen. Wat haar het meest kwalijk is genomen was de dekmantel van menslievendheid waar ze onder opereerde en die haar de naam Goeie Mie bezorgde. Ze had misbruik gemaakt van de enige steun die arme mensen hadden, hun onderlinge solidariteit. De politie had heel wat moeite om Mie bij haar overbrenging naar Den Haag uit handen van de woedende Leidenaren te houden, die haar anders zeker gelyncht zouden hebben.
| |
| |
| |
Een gesmoorde kreet van afgrijzen
De kranten hadden in die jaren nog geen koppen, maar schreven des te sappiger. Objectieve verslaggeving was nog niet bekend. Toen ze op 23 april 1885 voor de rechtbank verscheen ging er ‘een gesmoorde kreet van afgrijzen’ op uit het publiek.
De openbare aanklager omschreef haar als ‘een wezen dat de naam van mens niet waardig is.’ Zelfs haar verdediger zei ‘met een gevoel van walging en afgrijzen’ zijn taak te aanvaarden.
Het hierbij afgedrukte straatlied in een allerwonderlijkst krom en inconsequent gespeld Nederlands, is een zogenaamd ‘vliegend blaadje’. Tot in deze eeuw werden over actuele rampen en misdaden liederen geschreven en op straat gezongen, wat soms gepaard ging met het aanwijzen van illustraties. Het meest opvallende aspect van het lied is dat de essentie van de zaak Goeie Mie, namelijk haar enorme aantal slachtoffers, volledig ontbreekt. Het gaat alleen over de familie Frankhuizen. De maker heeft de klok horen luiden over het opgraven van lijken, maar de Frankhuizens waren nog niet begraven, toen er sectie werd verricht. Het lied moet uit 1884 of begin 1885 dateren, van kort vóór of tijdens het proces. Het vooronderzoek was geheim, dus het publiek kon alleen bij geruchte iets gehoord hebben over wat Mie nog meer had aangericht.
De meeste publiciteit kreeg de zaak dan ook na de rechtszittingen. Tot zelfs in de Britse krant The Times, die er bij vermeldde dat in Nederland de doodstraf was afgeschaft.
Spijt heeft ze nooit betuigd. Er is nooit een woord van berouw over haar lippen gekomen. Het vonnis was conform de eis: levenslange gevangenisstraf. De resterende dertig jaar van haar leven, tot aan haar dood in 1915, heeft ze in eenzame opsluiting doorgebracht.
In Leiden is anno 1993 zelfs de Singelstraat niet meer in het stadsbeeld terug te vinden. Maar helemaal vergeten is Goeie Mie niet. Er wordt momenteel een door amateurs gespeelde videofilm over haar gemaakt. En op de Nieuwe Beestenmarkt vond ik café Goeie Mie, merkwaardigerwijze zusterlijk gelegen naast café Malle Babbe.
Bibliografie
|
Merkwaardigen geschiedenis van een vergiftmengster. Leiden, 1885. Uit de verzameling straatliederen van D. Wouters. |
Goeie Mie of de Leidsche Giftmengster door W.K. van Leyden (pseudoniem van Batteljee Jr.) 1936, Algemeene Boek- en Handelsdrukkerij Batteljee & Terpstra, Leiden. |
De gegevens over de jeugd van Goeie Mie zijn ontleend aan een ambtelijk schrijven van de Leidse commissaris van politie, R.N. van der Maaren aan de procureur-generaal van de rechtbank in Den Haag. |
Mr. Hans van Straten, Moordenaarswerk 1964, Arbeiderspers, Amsterdam |
A.C. Baantjer, Misdaad in het verleden 1982, De Fontein Baarn. |
Archief Haarlems Dagblad. |
J.H.H. Gaute en R. Odell, Beruchte Moordzaken, 1992, Luithing-Sijthoff Utrecht. |
L.H. Nijgh, Moord en doodslag, 1991, Conserve Schoorl. |
| |
| |
| |
merkwaardigen geschiedenis van een vergiftmengster, voorgevallen te leiden gepleegd door vrouw van der linde
Een gruwel stuk is weer aan 't licht gekomen,
Dat onlangs hier te Leiden is geschied.
Het leven van deze menschen werd ontnomen,
Van man, vrouw en dierbaar kind.
Door het huwelijk waren zij verbonden,
Hun liefde was zoo teder en opregt,
Maar na veel jaar werd hun geluk verslonden,
Voor eeuwig werd hun dat geluk ontzegd.
Een booze vrouw, bekend in de famielle,
Beschouwd men als een Satan in deez' kring,
Men wist niet welk een ramp zij zou baren,
Dat dood en straf in deze wooning brengt.
Deez vrouw was sluipende in huis gekomen,
Met duivels listen in haar gemoed,
Zij ziet boosaardig om zig heenen,
Maar ziet geen mensch in het verschiet.
De duivel voer dra in haar booze harte,
Zij mengt vergift al door het eten heen,
Vrouw en kind sterven in pijn en smarten,
Daarna de man, de boosheid heeft haar zin.
Zij zijn aan deze kwaal bezweken,
Werd aan de schoot der aarde toevertrouwd,
Zij rusten niet lang, want slechts na een paar dagen
Graaft men hen op en de lijken nauw beschouwd.
Hoe sluw de mensch zijn wegen wil bewandelen,
God bekend hier toch ieders wegen af,
Al was haar doel oneerlijk te handelen,
Voor deze geldzucht krijgt zij verdiende straf.
De ligchamen waren niet door de worm verslonden,
Zij werden bedaard met studie onderzocht,
't Vergift werd in hun ligchaam gevonden,
Het bleek dat zij om 't leven zijn gebracht.
| |
| |
Zij word verhoord, maar ijskoud blijft het harte,
Ontkent de schult, bekent de misdaad niet,
Men wijst haar op de felle pijn en smarten,
Die zij haar slacht-offer leiden liet.
Maar neen, niets kon 't verstokt gemoet bewegen,
Dat zij voor God en mensch haar schuld beleid,
En toch heeft zij haar snooden daad bewezen,
God bracht ze aan 't licht door zijn geregtigheid.
Het vonnis zal zij nu niet meer ontvluchten,
Daar zij aan moorden schuldig word verklaard,
Bij het hooren van om levens lang te zuchten
Misschien blijft zij nog gevoeloos en bedaard.
Dan gaat zij heen om nimmer weer te keeren,
Naar dat verblijf al waar de boosheid zucht,
Waar velen reeds met schand' en scha moet leven,
Dat niemand ooit het oog van God ontbeert.
De spreuk die staa zie toe dat hij niet valle,
Blijv' in het hart van ieder mensch gegrift,
Men ziet deez' vrouw, eertijds de braafst van allen,
Brengt haar famielie om 't leven door vergift.
Hoe ijslijk ook, moet men haar nog beklagen,
Die aan het geld der zonde zich over gaf,
Want zeker het is, elk moet zijn pakje dragen,
Het goede word beloond, en 't kwade vind zijn straf.
Verkocht en gezongen door H. Pauel
Straatlied, 1885, afkomstig uit de verzameling van D. Wouters, in beheer bij de P.J. Meertens Stichting te Amsterdam.
|
|