Bzzlletin. Jaargang 22
(1992-1993)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 39]
| |
Nora Oomen Capteyn
| |
KandidatenWie was Jack the Ripper? Een sadistische zeeman, een joodse slachter, een syfilitische vrouwenhater, een doorgedraaide vroedvrouw of een waanzinnige arts? Een ex van Oscar Wilde, de Elephant Man, een genadeloze wereldverbeteraar, een royalistische schilder, een mislukte advocaat of een troonopvolger? Sherlock Holmes? Dokter Watson? Was hij een solist of maakte hij deel uit van een bende van drie? Ging het om vrijmetselaars? Russische sektariërs of andere godsdienstwaanzinigen? Om Engelse monarchisten, corrupte politiemannen dan wel georganiseerde misdadigers? Er is de afgelopen eeuw een onuitputtelijk repertoire opgebouwd van dit type speculaties. Opmerkelijk is hoezeer ze beïnvloed kunnen worden door veranderende culturele omstandigheden. Paradoxaal genoeg waren er feministen die de mogelijkheid van een Jill the Ripper verdedigden; na de onthullingen over de Italiaanse vrijmetselaarsloge P2 ging men de maçonnieke hypothese serieuzer nemen en met de ontmythologisering van het Britse vorstenhuis wordt Prins Eddy (= Albert Victor, Duke of Clarence, zoon van de toekomstige koning Edward VII) als Ripper steeds populairder. Welke verklaring geldig is, zullen we hoogstwaarschijnlijk nooit weten, juist door die grote hoeveelheid aanwijzingen die elkaar deels tegenspreken. Zeker als de hypothese van Prins Eddy als Ripper op waarheid zou berusten, hebben de Victoriaanse geheime politie en haar even trouwe monarchistische opvolgers ongetwijfeld elk bewijsstuk verdonkere- | |
[pagina 40]
| |
maand, onder het motto ‘van de Prins geen kwaad’. Zelfs al was de toekomstige troonopvolger niet de moordenaar, maar ging het om een complot dat de sporen van zijn relatie met het meisje Annie Crook moest uitwissen, zelfs al ging het slechts om een vertegenwoordiger van het Britse establishment uit die tijd als de hofarts Sir William Gull of de helderziende Robert Lees, dan zal datzelfde establishment vanzelfsprekend zijn maatregelen hebben genomen. Een van de vermeende complotteurs is overigens de schilder Walter Sickert aan wie het Van Gogh-museum dit voorjaar een expositie heeft gewijd. Er worden wel verbanden gelegd met de serie The Camden Town Murder die Sickert overigens veel later vervaardigde.Ga naar eind2. Er zijn ook Ripper-kandidaten die niets met het hof te maken hadden - de mislukte advocaat Montague Druitt of de anarchist George Lusk - maar voor hen pleiten nu juist de minste argumenten. Gelukkig is er nog de fictie, het rijk waarbinnen men een oplossing aannemelijk kan maken. Dat is dan ook geprobeerd en zelfs door Nederlandse auteurs. Welke oplossing kozen zij? | |
De man met het groene gezichtAl binnen een paar weken na de eerste moord publiceerde ene J.F. Brewer een verhaaltje getiteld ‘The Curse Upon Mitre Square A.D. 1530-1888’. Op de plaats waar de prostituée Catherine Eddowes werd vermoord, stond drieëneenhalve eeuw tevoren een altaar van de Heilige Drieëenheid dat door een moordlustige monnik was ontheiligd met het bloed van zijn slachtoffer en dat van hemzelf. De geest van de mad monk waarde sindsdien op deze plaats rond. Was er begin 1889 al een sketch met de Ripper in de music halls te genieten, tot het echte theater werd hij pas in de twintigste eeuw toegelaten. In 1904 kon de schouwburgbezoeker aan het eind van Die Büchse der Pandora van Benjamin Franklin Wedekind constateren hoe de Londense Jack zowel de heldin Lulu als haar sneue vriendin te grazen nam. Over de identiteit van deze Ripper komen we weinig meer te weten dan dat hij gierig en gek is en nogal zweet. ‘Gelukkig is er nog de fictie, het rijk waarbinnen men een oplossing aannemelijk kan maken’ Interessanter is de roman The Lodger van Marie Belloc Lowndes die in 1911 in een tijdschrift verscheen en twee jaar later in boekvorm een bestseller werd, vervolgens tot een toneelstuk werd bewerkt en in 1926 als film het eerste succes van Alfred Hitchcock markeerde. De schrijfster had het idee opgedaan tijdens een diner, toen een gast vertelde dat de butler en de kokkin van zijn moeder, die kamers verhuurden, meenden de Ripper als commensaal te hebben gehad. Het verhaal gaat als volgt. Het verarmde echtpaar Bunting met dochter heeft een heer op kamers, in de tijd dat er in Londen een gruwelijke vrouwenmoordenaar, de ‘Wreker’, rondwaart. Al spoedig wekt het gedrag van de huurder, Mr. Sleuth, wantrouwen bij mevrouw Bunting. Haar wat trager reagerende echtgenoot heeft er meer tijd voor nodig en Jack Chandler, de jonge politie-inspecteur die ondanks zijn constante overwerk vrijwel dagelijks bij de Buntings over de vloer komt, merkt helemaal niets. De jongeman is namelijk verliefd op de dochter (de aanwezigheid van deze lieftallige Daisy moet de lezeressen toch een extra rilling over de rug hebben bezorgd: stel eens...). The Lodger is aanvankelijk een beetje saai (de | |
[pagina 41]
| |
Nederlandse vertaling van 1981 is om die reden ingekort); een ouderwetse damesroman, ook in de zin dat alle gruwelijke medische details van Jack the Rippers activiteiten onvermeld blijven. Een politieman vertrouwt mevrouw Bunting dan ook toe dat zij die details maar beter niet kan vernemen. Maar gaandeweg weet Belloc de aandacht gevangen te houden, dit omdat The Lodger steeds meer de vorm aanneemt van een spel tussen hospita en huurder. Een angstig spel, dat wel. Zoals in de scène waar Mr. Sleuth aan zijn hospita vraagt of hij 's nachts voor een keer haar oven mag gebruiken en de arme mevrouw Bunting bijna waanzinnig wordt vanwege de verdachte geuren die uit haar keuken opstijgen naar de slaapkamer. Achteraf gaat het om meer dan een spel: er zit iets in The Lodger dat de Engelsen ‘twisted’ noemen: een intrigerend moeder-gevoel dat de kinderloze mevrouw Bunting (Daisy is haar stiefdochter) voor de godsdienstwaanzinnige Sleuth voelt. Een gevoel dat een fraai contrast vormt met de ‘gezonde’ aantrekkingskracht die haar dochter en de jonge politieman op elkaar uitoefenen. ‘Laat ons Jack the Ripper erkennen als de laatste drager der Romantiek’ Belloc doet geen poging het raadsel van de Rippers identiteit te onthullen en evenmin verbindt ze hem aan een van de figuren die ooit als mogelijke kandidaten voor de rol van vrouwenmoordenaar zijn genoemd. Aan het eind van de roman is de huurder verdwenen omdat hij meent dat zijn hospita hem heeft verraden. Doek. Wie of wat zou bij deze ‘Wreker’ nu precies wraakgevoelens hebben losgemaakt? Een kleine aanwijzing is zijn godsdienstwaanzin. Wilde hij de prostituerende zondaressen straffen? Al geeft Belloc de naam niet, de lezers wisten destijds dat met de ‘Wreker’ Jack the Ripper werd bedoeld. Onze landgenoot F. Bordewijk noemt daarentegen in zijn verhaal ‘Marion Quinn’ (1924) de Ripper wel bij naam. Het is trouwens duidelijk hoe hij de figuur interpreteert: ‘Laat ons Jack the Ripper erkennen als de laatste drager der Romantiek,’ zo besluit deze schrijver het verhaal. De Ripper past volgens Bordewijk niet meer in ons nuchtere tijdperk, deze ‘fantastische mens, de prediker van het evangelie der ontaarding, die, gelijk een apocalyptische ruiter, heenreed door wet en moraal, en heen sprong over de valkuilen hem door zijn belagers gelegd.’ Bordewijk was gehecht aan het fin-de-siècle en in het bijzonder aan het lugubere Londen uit die tijd. Dat zien we niet alleen aan de fantastische vertellingen uit het begin van zijn literaire carrière - na de Tweede Wereldoorlog publiceerde Bordewijk bijvoorbeeld een viertal Sherlock Holmes-parodieën. Net als Belloc bekijkt hij de Ripper niet direct, maar vanuit het perspectief van een huisgenoot: een jongen die door de Ripper - ‘de man met het groene gezicht’ - wordt opgevoed tot verdorvenheden. Tekenend is dat de Ripper bij Bordewijk eveneens in het niets verdwijnt. Ook bij hem krijgen we geen oplossing van het Raadsel, wel een suggestie voor het motief van de Ripper: wraak, wederom. Hij zou in zijn jeugd ‘op ontzettende wijze’ door een vrouw zijn ‘teleurgesteld en bedrogen - vermoedelijk ging zij de verkeerde weg op -, en dat toen in zijn gemoed de kiemen van beestachtige woede en wraak werden bevrucht.’ De Ripper heeft volgens Bordewijks verhaal dan ook geen vijf, maar minstens twaalf slachtoffers gemaakt, dat klinkt een stuk indrukwekkender. | |
OplossingenDie oplossing van het raadsel maakt de produkten die andere literaire auteurs aan de Ripper hebben gewijd, paradoxaal | |
[pagina 42]
| |
genoeg minder boeiend. Hoe aardig en hoe spannend hun pogingen ook zijn mogen, wat voor degelijk historisch onderzoek er soms aan ten grondslag ligt of welke nobele idealen hen ook dreven als zij misstanden in de Victoriaanse samenleving aan de kaak stelden -: wil een schrijver met de figuur Jack the Ripper op een hoger doel mikken dan op een spannende thriller, dan dient hij in het midden te laten wie zich achter dit pseudoniem verborg, zouden we bijna zeggen. In Robert Blochs ‘Yours Truly, Jack the Ripper’ (1943; de titel is gehaald uit het slot van een gedicht dat de Ripper aan de politie heeft gestuurd: ‘I'm not a butcher, I'm not a Yid/ Nor yet a foreign skipper,/ But I'm yor own true loving friend,/ Yours truly - Jack the Ripper.’) vertelt een psychiater over cliënt. Het is een Britse diplomaat die meent dat de Ripper inmiddels in Amerika woont en de tussenliggende jaren heeft moeten moorden omdat dit hem een eeuwige jeugd verleent. De moeder van deze Brit was in 1888 een van de slachtoffers, wat verklaart dat het opsporen van de Ripper een obsessie voor hem is geworden. Aan het eind blijkt de verteller zelf de Ripper. Aardig, maar Bloch verschaft achtergrond noch verklaring en het verschuiven naar de toekomst is een kunstgreep die hoogstens de aandacht afleidt.Ga naar eind3. Vergelijkbare bezwaren kent Karl Alexanders Time after Time (1979), de romanversie van een gelijknamige film, waarin de Ripper een met H.G. Wells bevriende medicus blijkt te zijn. Als de grond hem in het fin-de-siècle Londen te heet onder de voeten wordt, leent hij diens tijdmachine om te ontsnappen. Hij komt terecht in het gewelddadige San Francisco van onze dagen en voelt zich aldaar als een vis in het water. We komen weliswaar iets te weten over zijn drijfveren (een incestueuze liefde voor zijn zusje verkeerde in vrouwenhaat omdat hij niet haar eerste en enige minnaar bleek te zijn), maar het boek gaat toch eigenlijk vooral over Wells. Donald Thomas heeft in 1986 een aantal moorden die in de periode 1891-92 in de Londense wijk Lambeth plaatsvonden, verwerkt tot de roman The Ripper's Apprentice. Ze waren minstens even gruwelijk als de Rippermoorden (en werden soms ook aan hem toegeschreven), maar ondervonden veel minder belangstelling van politie, pers en publiek. De dader, die ook gemene brieven schreef, bleek een psychopaat en kreeg de doodstraf. Meer dan een interessant perspectief op de werkelijke Ripper geeft Thomas echter niet. Nogmaals, het gaat niet zozeer om een oplossing van het Raadsel, maar om een oplossing die tot de verbeelding spreekt. Daarom bestaan er verschillende verhalen waarin Sherlock Holmes het Raadsel oplost. | |
RolwisselingenDe schepper van Sherlock Holmes, Arthur Conan Doyle, heeft de fenomenale talenten van zijn detective nooit tegen ‘saucy Jacky’ ingezet. De redenen daarvoor zijn simpel: de vrouwenmoordenaar van Whitechapel was nu eenmaal geen fictieve figuur en Doyle was te delicaat en te Victoriaans om gruwelijke gebeurtenissen als deze in fictie om te zetten. Wel heeft hij zich in 1894 door een krant laten verleiden en aangegeven hoe Holmes de zaak zou hebben opgelost. Die zou spoedig hebben geconcludeerd dat de moordenaar gewend moest zijn om te schrijven. Vervolgens had Holmes facsimile's van alle brieven van de Ripper laten maken, de karakteristieken van het handschrift hebben beschreven en een en ander naar alle belangrijke media gestuurd. Een beloning zou worden uitgeloofd aan degene die een brief van hetzelfde handschrift tevoorschijn kon brengen, aldus Doyle. De arts Joseph Bell - die ooit model had gestaan voor Holmes - vertelde in 1911 in Tit bits dat hij de zaak al snel samen met een vriend had opgelost en de naam van de Ripper aan de politie had doorgegeven, waarna het moorden ophield. Weinigen hebben hem geloofd, hij was nu eenmaal onder het succes van Doyle's creatie een beetje vreemd geworden. Sommige hedendaagse auteurs vonden het een aardig idee om te bekijken hoe Holmes het ervan af zou brengen en een enkele maakte daarbij gebruik van historische bronnen. In A. Barnards The Harlot Killer (vertaald uit het Spaans; 1953) heeft de speurder zich ver- | |
[pagina 43]
| |
momd als prostituée en hij weet inderdaad de Ripper in een steegje te lokken. En wordt ook bijna door hem vermoord, ware het niet dat Watson opduikt en de moordenaar tegen de keien slaat. Zoals Holmes al vermoedde bleek het een inspecteur van Scotland Yard. William Baring-Gould neemt dit in zijn Sherlock Holmes. A biography of the world's first consulting detective (1962) geheel over. Bovendien - en dat is merkwaardig voor een ‘biografie’ van Holmes - heeft niet de Grote Detective maar zijn vriend en collega Watson het briljante denkwerk verricht dat Jack the Ripper identificeerde (het is inspecteur Athelney Jones uit Doyle's The sign of four). ‘Dibdins roman kent een ontroerende slotscène waarin de moordlust van de monsterlijke en bloeddorstige detective het moet afleggen tegen de gevoelens van vriendschap jegens de goede dokter.’ Michael Dibdin, inmiddels een bestseller-auteur, heeft met The last Sherlock Holmes story (1978) een rolwisseling op het oog: Holmes is de Ripper. Dibdins roman kent een ontroerende slotscène waarin de moordlust van de monsterlijke en bloeddorstige detective het moet afleggen tegen de gevoelens van vriendschap jegens de goede dokter. Ook bekritiseert Dibdin in zijn verhaal het gemak waarmee Doyle te pas en te onpas Watson aan diens praktijk onttrok om Holmes terzijde te staan. Want na de dood van de detective wordt zichtbaar hoezeer Watsons praktijk verlopen is, waardoor de dokter en zijn echtgenote slechts jaren van armoede resten. Precies omgekeerd ligt het in Arthur Douglas' The case of the Baker Street dozen (1983): Watson heeft het gedaan. Volgens Douglas zou Holmes na Watsons dood het schrijven van de kronieken hebben overgenomen opdat niemand de ware toedracht zou kennen en de eer van zijn vriend de arts onaangetast bleef. Hypothesen over Watson dan wel Holmes in de rol van vrouwenmoordenaar zijn op zich niet vergezocht: beiden beschikken immers over de medische kennis die vereist was voor het versnijden van de vijf prostituées. Maar er wordt te veel van de sfeer in Doyle's verhalen afgeweken en er wordt niet serieus op het Raadsel ingegaan. | |
KoningshuisDe laatste decennia is vooral in Engeland de hypothese erg populair van een aan de snijtafel geschoolde figuur uit hofkringen, die de bijbehorende politieke protectie genoot. Ellery Queens A study in terror en Robert Weverka's Murder by decree (1965 en 1979, beide romanbewerkingen van gelijknamige films) baseren zich hierop. In A study in terror krijgt de schrijvende Queen jr van een vriend een onbekend Watson-manuscript toegespeeld. Samen met senior stelt hij vast dat Watson zich door Holmes heeft laten misleiden en de verkeerde man als de Ripper aanwees. Het was een hertog. Dichter tot het koningshuis nadert Weverka's Murder by decree. Hier krijgen we het verhaal dat Prins Eddy met Annie Crook is getrouwd. | |
[pagina 44]
| |
Nadat zij aan de kant is geschoven en een kind heeft gebaard, heeft men haar opgesloten; ze wordt tot waanzin gedreven om een schandaal te vermijden. Omdat het meisje aan de vijf prostituées heeft verteld wie de vader van haar kind is, zorgt een royalistisch complot ervoor dat die allemaal uit de weg worden geruimd. Woedend is Holmes wanneer hij beseft dat de leidende kringen hem in zijn speurtocht naar Jack the Ripper een halt toeroepen. De monarchie wordt immers bedreigd, alsmede de gehele bestaande orde. Weverka heeft zowel veel figuren uit de werkelijkheid als verschillende hypothesen verwerkt. De helderziende Lees, vrijmetselaars, radicale journalisten, een burgercommittee, ze treden allemaal in Murder by decree op. Jammer dat Emmanuel Ménard die ‘oplossing’ van Canon Doyle niet kende toen hij La dernière victime (1992) schreef. De jonge arts-auteur speelt een marginale rol in dit verhaal, hoort de legende van The Hound of the Powells (Ménard weet kennelijk evenmin hoe in werkelijkheid The Hound of the Baskervilles is ontstaan) en blijkt in 1888 al hevig in het spiritisme te zijn geïnspireerd. Hoofdfiguur en ontmaskeraar van Jack L'Eventreur is iemand anders: de intrigant Lord Ashley. Ménard koos voor een Jill de Ripper, de dochter die wraak neemt op vier prostituées die jaren geleden haar moeder hebben vermoord. Omdat het meisje de minnares van zijn beste vriend is geworden, besluit Ashley zijn ontdekking niet bekend te maken. In plaats daarvan laat hij door een knecht nog een vijfde hoer vermoorden en zorgt hij dat een hem vijandige peer wordt verdacht. Koningin Victoria zelf besluit dat de publieke opinie niet mag weten dat een van haar Lords van zulke perversiteiten wordt beschuldigd: de zaak moet gesloten blijven en de man moet op een geheime plaats worden vastgezet. Tevreden over het resultaat van zijn diabolisch complot vertrekt Lord Ashley naar Europa. Echter: hij had buiten de wraakzuchtige minnares van zijn rivaal gerekend... De dames weten van wanten in dit onbenullige Franse boekje dat merkwaardig genoeg vorig jaar bekroond werd met de Prix du festival de Cognac. | |
Stuitende omstandighedenEen aparte afdeling in de Holmes-verhalen wordt ingenomen door die waar diens grote tegenstander professor Moriarty de hoofdrol speelt. Het eerste voorbeeld is van John Gardner: Moriarty (1974). Zijn verhaal speelt in 1894, maar de godfather Moriarty herinnert zich de herfst van zes jaar terug. Er al waren al eerder gruwelmoorden op hoeren gepleegd, dat was nu eenmaal een geliefde afrekeningsmethode bij de misdaad. Maar deze keer veroorzaken ze zoveel onrust en brengen zoveel politie op de been dat de ‘handel’ in gevaar dreigt te komen. Moriarty's spionnen vinden de Ripper uiteindelijk en zorgen ervoor dat hij verdrinkt. Montague Druitt, een jurist die leraar is geworden, had de moorden gepleegd om de aandacht op te eisen voor de stuitende omstandigheden waaronder de dames moesten leven (Druitt als de werkelijke Jack the Ripper is inderdaad door criminologen als mogelijkheid geopperd). Houdt Gardner nog enige afstand tot de Victoriaanse peetvader Moriarty, Michael Kurlands Death by gaslight (1982) idealiseert hem zelfs. De ‘Napoleon van de misdaad’ fungeert hier zelf als helper van Holmes en diens broer Mycroft om een perverse club misdadigers uit te schakelen, onder wie zich de latere Jack the Ripper bevindt. De meeste van dit soort auteurs kennen het werk van hun voorgangers niet. Dat is vervelend. Niet alleen omdat ze dan telkens het wiel opnieuw lijken uit te vinden of dat de lezer van verschillende verhalen met rare ‘inconsistenties’ moet leven, maar vooral ook omdat hiermee de kans om een boeiende tweede traditie naast het origineel te scheppen, wordt verkleind. Heeft Willem Brakman die kans wel gegrepen? | |
StoelendansjeWillem Brakman heeft met zijn novelle Heer op kamer (1988) niets meer of minder geschreven dan een bewerking van The Lodger. Wat zijn nu de overeenkomsten met Bellocs roman? | |
[pagina 45]
| |
In Heer op kamer zijn de volgende personages belangrijk: de hospita (ook hier de hoofdfiguur), de geheimzinnige huurder en een politie-inspecteur van middelbare leeftijd. Hier ontbreken dus, in vergelijking met The Lodger, de echtgenoot en de dochter, hetgeen Brakman de mogelijkheid biedt om alle aandacht te richten op de confrontaties van de hospita met huurder en politieman. Brakman, die zoveel belang aan namen hecht, heeft uiteraard nieuwe bedacht: de huurder heet geen Sleuth maar Boldero, de inspecteur heet Stub in plaats van Chandler, de hospita heet Ms. Barlow. Stub mag zich evenals de huurder in de niet-belangeloze interesse van mevrouw Barlow verheugen. Het plot van Belloc is dus in Brakmans novelle behouden, er heeft hoogstens een stoelendansje plaatsgevonden. Vergelijkbare overeenkomsten vinden we in het karakter van de personages. Ook in Heer op kamer is de commensaal bij aankomst bang dat de voordeur niet gesloten is, heeft hij de ‘acht etsen van victoriaanse schonen’ (hetzelfde aantal, sic) die in zijn kamer hangen bij de eerste gelegenheid omgedraaid, en is hij een fanatiek bijbellezer. De introductie van mevrouw Barlow is vrijwel identiek aan die van de hospita in The Lodger. Van haar keurige verschijning en inrichting, tot de fraaie, op burgermansveilingen verworven gordijnen en het ‘Axminster-tapijt’ toe. Het geheim van haar huurder ontdekt ze eveneens al snuffelend in zijn kamer als hij afwezig is. Ook ontbreekt in Heer op kamer net als in The Lodger de naam van de Ripper. Daar staat tegenover dat Brakman al in het begin naar het clichébeeld van de killer verwijst. Bijvoorbeeld in Ms. Barlows relatie met de tijd. Die ‘was verraderlijk aan haar voorbij geslopen, als een zwarte heer met hoge hoed, op de tenen, sluw gekromd en met hoog geheven dunne benen als van de voorpret.’ Brakman noemt vervolgens ook de namen van de vijf vermoorde vrouwen en verstrekt, zij het ironisch, eveneens wat gruwelijke details over de moorden. Hiermee ontwikkelt hij nog geen echte hypothese over het Raadsel en dat was ook absoluut niet Brakmans bedoeling. In een interview betoogde hij dat het hem louter om de hospita ging, ‘die, als ze de identiteit van de huurder ontdekt, moet kiezen tussen ethiek of materialisme.’ Overigens heeft een andere Nederlandse auteur, Jean-Paul Franssens, in het jaar waarin Heer op kamer verscheen, een indirecte uitspraak over het type Ripper gedaan. Weliswaar gaat zijn Vriend dood. Biecht van een lustmoordenaar over Peter Kürten, de vampier van Düsseldorf, maar een uitspraak die Franssens hem in de mond legt, suggereert een bovenpersoonlijke strekking: ‘Moorden kan iedereen. De tuchthuizen zitten vol brutale moordenaars die zonder gevoel doden. Die er slechts op uit zjn om iemand van kant te maken om geld en goed. Uit domheid, of uit jaloezie, haat of afgunst. Nooit heb ik iemand, wie dan ook, zelfs dieren niet, zo maar vermoord. Ik was een goede moordenaar. Diegenen die ik met mijn Vriend Dood in aanraking bracht, konden van geluk spreken dat ik het was die hun leven beëindigde.’ En ten slotte is misschien ook in het gedicht ‘autopsie’ (1965) van Gerrit Kouwenaar een visie op het Ripper-fenomeen besloten: ‘kijk dat vlees toch geliefde, het mes/ in dit getemde wildbraad open-/ baart een raadsel’ ‘Ik was een goede moordenaar. Diegenen die ik met mijn Vriend Dood in aanraking bracht, konden van geluk spreken dat ik het was die hun leven beëindigde.’ | |
[pagina 46]
| |
‘Jack the Ripper is al met al veel meer dan een aangeklede zak vol speculaties. De belangrijkste personen - zowel Godley die het verhaal vertelt als zijn chef Abberline - krijgen de contouren van literaire personages.’ | |
186.000 Jack the RippersVoor een leek die op een snelle, efficiënte, maar vooral ontspannende manier in de ripperiana geïnitieerd wil worden, is Mark Daniels Jack the Ripper (1988) het meest geschikt. Nog meer historische figuren dan bij Weverka passeren bij Daniel de revue. Inspecteur Frederick Abberline - de eerstverantwoordelijke politieman - en zijn sergeant Godley, de crimineel John Netley, de hofarts Gull, het hofmedium Lees, de vrijmetselaars, de radicale journalisten, het burgercommittee, de Elephant Man - het hele tableau de troupe is present. Daniels boek (gebaseerd op een tv-serie) werkt via hen de meestverbreide hypothesen uit. Hij belicht bovendien een aantal details waarvan je denkt dat hij ze heeft verzonnen. Een voorbeeld, ongelooflijk maar waar: er werd in het najaar van 1888 inderdaad een toneelversie van Dr Jekyll & Mr Hyde opgevoerd. Jack the Ripper is al met al veel meer dan een aangeklede zak vol speculaties. De belangrijkste personen - zowel Godley die het verhaal vertelt als zijn chef Abberline - krijgen de contouren van literaire personages. Abberline vecht behalve tegen onwillige superieuren vooral tegen de alcohol. De meeste slachtoffers van de Ripper hadden dit gevecht juist verloren, zo vernemen we over de prostituées. En niet alleen dat: eindelijk is er eens een auteur die zich in de voorgeschiedenis van de bewuste vrouwen heeft verdiept. Bijna honderd jaar lang zijn de vermoorde vrouwen slechts als aanleiding voor speculaties beschouwd, meer niet. Alleen Mary Kelly kreeg, omdat zij het minst diep was gezonken, weleens wat aandacht. Ook Daniel ontkomt niet helemaal aan de mannenfantasieën over een charmante Maria Magdalena die de klanten om haar vinger wist te winden. Uit verklaringen van tijdgenoten weten we echter dat het om een potige Ierse boerenmeid ging, die waarschijnlijk in staat was zelfs een onwillig paard tegen de grond te slaan. Aan de andere kant valt Daniel ondubbelzinnig het puritanisme van de Victorianen aan, met hun belachelijke wetten die hoeren de straat op dwongen. Wat is de oplossing volgens Daniel? Vanaf het moment dat Godley en Abberline zich op de plaats van de misdaad bevinden, worden ze, zoals gezegd, tegengewerkt. Ze vermoeden direct dat de boven hen gestelden de zaak niet werkelijk willen laten oplossen. Gelukkig vervalt Daniel niet in de keuze voor één oplossing. Hij biedt de lezer vier verschillende einden aan voor het verhaal: Eén met een syfilitische politieman, een andere met Lusk, een derde met Gull en ten slotte uiteraard één met de toekomstige koning Prins Eddy als dader. In een commentaar maakt Daniels al deze mogelijkheden aannemelijk.Ga naar eind4. Wat onvolledig is hij echter in een epiloog: van alle protagonisten vertelt hij hoe zij hun einde hebben gevonden, op één na: de Prins. Het kan zijn dat Engelse lezers weten dat de | |
[pagina 47]
| |
jongeman zich al na vier jaar bij zijn voorvaderen heeft gevoegd, voor een groter publiek had Daniel dat toch moeten vermelden. ‘Daniel is de eerste Ripper-auteur die de postmoderne consequentie trekt dat zelfs binnen de literatuur het Raadsel niet meer is op te lossen. Hoogstens kan de schrijver een serie plausibele variaties bedenken.’ Daniel is de eerste Ripper-auteur die de postmoderne consequentie trekt dat zelfs binnen de literatuur het Raadsel niet meer is op te lossen. Hoogstens kan de schrijver een serie plausibele variaties bedenken. Het meervoudige einde is als procédé geliefd in het postmodernisme, bijvoorbeeld bij Amerikaanse auteurs als Richard Brautigan, die aan het slot van zijn A Confederate General from Big Sur, na vijf alternatieve einden stelt: ‘Then there are more and more endings: the 6th, the 53rd, the 131st, the 9.435th ending, endings going faster and faster, more and more endings, faster and faster until this book is having 186.000 endings per second.’ Misschien zijn er inderdaad 186.000 mogelijke Jack the Rippers. |
|