| |
| |
| |
Yitzak Ben Ner
Twee getuigenverklaringen over luitenant Ya'ari
Het verhaal ‘Twee getuigenverklaringen over luitenant Ya'ari’ van Yitzhak Ben Ner (1937) verscheen in de bijlage van het Pesach (Paas)nummer, 17 April 1992, van het populaire Israëlische dagblad Yediot Acharonot (‘Het Laatste Nieuws’).
Het verhaal stond tussen een aantal ‘gewone’ berichten, waaronder bijvoorbeeld een verslag over een ontmoeting tussen een Israëli en een Egyptenaar, twintig jaar na de Yom Kippur-oorlog gedurende welke de Israëli de krijgsgevangen piloot was en de Egyptenaar de officier was geweest die hem had ondervraagd. Een ander bericht vertelt het relaas van een verslaafde vrouw die politie-informante was geworden en weer een ander artikel behandelde de ethische problematiek rondom het gebruik van geaborteerde foetussen voor wetenschappelijk onderzoek.
Yitzak Ben Ner
Ben Ner's voorkeur voor eerste publikatie van zijn verhalen in de dagbladpers is vaak eigen aan de schijnbare actualiteit van de inhoud van zijn werk. In 1974 drukte de krant Ha Aretz in de literaire bijlage van het Yom Kippur-nummer Ben Ner's verhaal ‘Nicole’, waarin verteld wordt hoe een hoge officier het uitbreken van de oorlog misloopt omdat hij met zijn vriendinnetje naar een hotel was gegaan zonder bericht achter te laten bij zijn eenheid. Als hij eenmaal zijn manschappen bereikt, zijn velen al gesneuveld.
De confrontatie met de dingen die zich heet van de naald afspelen, is typerend voor een groot deel van Ben Ner's werk. Zo schreef hij een paar jaar geleden de roman Ta'atu'on (‘Begoocheling’) op grond van de dienstervaringen van zijn zoon en anderen in het Israëlische leger tijdens de Intifada. In 1981 publiceerde hij Een ver land waarin bijvoorbeeld de tegenstelling tussen Sefardi en Ashkenazi als ook de politieke ommezwaai van 1977 centraal staan.
Ben Ner's meest gewaardeerde recente werk is ongetwijfeld zijn roman Malachiem Baiem (‘Engelen komen’), uit 1987. Het is een zogenaamd anti-utopisch werk waarin de staat Israël van de 21ste eeuw geregeerd wordt door een joods-fundamentalistisch regime, de transfer van de Arabieren een historisch feit is, Jeruzalem een ultra-orthodox bastion is en in Tel Aviv de laatste seculairen vechten voor het behoud van hun levenswijze. Ben Ner kreeg vooral veel reacties op zijn boek na de verkiezingen in 1988, die een overwinning waren voor de ultra-orthodoxe partijen. Lezers zagen Ben Ner's voorspelling al uitkomen.
Het feit dat Ben Ner's werk - sinds 1967 publiceerde hij twee verhalenbundels en zes romans waaronder ook een briljante historische roman - in de literaire kritiek te weinig aandacht heeft gekregen, is waarschijnlijk het gevolg van twee factoren: de literaire kritiek kan hem niet goed plaatsen en Ben Ner is
| |
| |
misschien te veel journalist om zichzelf als literator naar voren te schuiven. Hij is absoluut niet een type als A.B. Yehoshua, die al jaren met de pijp in de hand elegant en intellectueel in talloze talkshows en literaire programma's voor de radio en op televisie precies uitlegt wat er allemaal verkeerd is aan het Israëlische politieke systeem.
Ben Ner is allereerst journalist, maar geen politiek journalist. Hij presenteerde tot een tiental jaren geleden een talkshow op ‘Galei Tzahal’ (Legergolf), de radiozender van het Israëlische leger die onder grote delen van Israëls bevolking populair is. Zijn uitgesproken vraag over hoeveel meer Israëlische moeders nog verdriet zouden krijgen over hun in Libanon omgekomen zonen, werd door de toenmalige minister van Defensie, Ariel Sharon, met onmiddellijk ontslag beantwoord. Sindsdien heeft Ben Ner zich steeds meer toegelegd op het genre film en werkt hij als free-lance journalist en filmcriticus.
Ya'akov Almor
| |
Sergeante Tsefira (Steffi) Danin, regimentsbureau.
Om eerlijk te zijn, ik heb hem nooit gemogen. Ik weet het niet, hij had iets engs, een vreemde gloed, een woede die op uitbarsten stond. Als hij naar je keek, zag hij je recht aan, echt regelrecht, schaamteloos. Alsof hij bij je binnendrong met.... nee, ik bedoel alsof hij je met een ruwe hand bij je ziel pakte, je ingewanden vastgreep en ze als een kous binnenstebuiten keerde.
Sommige meisjes waren helemaal gek op hem. Chen bijvoorbeeld stond 's avonds op de loer en wanneer hij dan na de briefings uit zijn commandantstent stapte, kwam ze hem toevallig tegen in de hoop dat zij hem heel-heel-heel-misschien zou opvallen, misschien bij haar zou stilhouden en misschien de signalen die zij uitzond zou opvangen. Chen had geen fatsoen.
‘Ook andere meisjes vielen voor zijn charme. Maar ik niet. Ik moest niks van hem hebben. Niet dat-ie niet iets magnetisch had, maar er was iets verkeerd met hem. Iets afstotends en bedreigends.’
Navah zwoer dat ze met 'm naar bed was geweest. Ze had hem in Tel Aviv ontmoet, op de promenade van de Nachalat Benjaminstraat. Hij was alleen geweest en bovendien verbazend aardig. Ze hadden samen koffie gedronken, hadden samen gewinkeld en later had hij bijna verlegen gevraagd of hij bij haar kon blijven slapen. Hij woonde immers in Haifa. 's Nachts had zij de weg naar zijn bed gevonden. Haar ogen blonken helemaal toen ze dat verhaal vertelde. Alsof dat onbeholpen kind trots was op de gunst die deze aantrekkelijke maar eigenaardige man haar verleend had. 't Had verder geen vervolg gehad maar sindsdien bleef die glans in haar ogen bestaan.
Ook andere meisjes vielen voor zijn charme. Maar ik niet. Ik moest niks van hem hebben. Niet dat-ie niet iets magnetisch had, maar er was iets verkeerd met hem. Iets afstotends en bedreigends. Ik kon er niet precies de vinger
| |
| |
op leggen, wat wil je ook, ik was toen maar net achttien-en-een-half, nog voor het incident in Aramshe. Ik kan ook niet met alle zekerheid beweren dat hij een oogje op me had, dat wil zeggen, dat hij er iets mee bedoelde. Hij keek je altijd zo recht aan, met zo'n doordringende blik, weliswaar zonder de arrogante glimlach van zo'n kerel die er zeker van is dat hij je in de gaten heeft en zo in het voordeel is, maar 't was zeker een onprettig gevoel, dat wel.
Op een avond liet iemand in de mess een video zien, zo'n soft-pornofilm, met wat vrijpartijen, bijna-tegen-neuken-aan-scènes, zoiets. 't Was toen een moeilijke tijd. De jongens kwamen laat terug, met rooie ogen, geïrriteerd, van slag en vernederd. We vingen verhalen op over afranselingen en liquidaties, loze beschuldigingen.
's Avonds werden in de tenten bittere discussies gevoerd die soms bijna tot handgemeen leidden, over hoe ze de opzettelijk onduidelijke instructies dienden te interpreteren. In de mess werd sowieso niet over de Intifada gesproken. Niet over politiek, noch of over wat ze buiten per ongeluk uitrichtten. Ya'ari werd overigens vanwege zijn opinies als links bestempeld. Verrassend, niet? Ik verbaas me sindsdien echt over niets meer.
Op diezelfde avond verklaarde een aantal meisjes, waaronder ik dus ook, dat we niet accepteerden dat ze porno lieten zien. Sommige jongens wilden er niets van horen. Enfin, er kwam een discussie op gang en er werd wat gegniffeld. Ya'ari, nou niet bepaald zo'n grote prater, zei iets in de trant van ‘een volwassen mens mag kijken naar wat-ie wil zolang hij maar niet de persoonlijke vrijheid van een ander penetreert’.
‘O ja?’ had Edvah gezegd, ‘en die blikken van jou dan, luitenant Ya'ari? Vormen die soms geen “penetratie”?’
“... in zijn priemende ogen lag kille afstand. Zijn ogen raakten je niet, verraadden geen emotie, streelden noch pijnigden.”
De meisjes giechelden wat maar Ya'ari schudde zijn hoofd in oprechte verbazing.
‘Wat voor blikken heb je het over?’ vroeg hij. En Edvah zei, terwijl ze een hoofdbeweging naar mij maakte, ‘de manier waarop je naar Steffi kijkt, 't lijkt wel of je röntgenfoto's van haar binnenkant maakt!’
Iedereen grijnsde. Ik liep rood aan en Ya'ari wierp een koude, geladen blik in mijn richting. Ik kon niet zeggen wat die blik inhield en dat maakte me nog verlegener omdat dat weer zou kunnen worden geïnterpreteerd alsof er in het geheim iets tussen ons gaande was. Ik heb geen idee waarom hij nou juist naar mij keek. Ik was niet aantrekkelijker dan de anderen, zag er misschien juist verbolgen uit, toen. Maar Ya'ari antwoordde heel kalm, zonder zijn ogen van me af te wenden: ‘Misschien omdat ik bij haar iets zoek wat ik bij geen van de andere meisjes vinden kan!’
Dat was een beetje te ingewikkeld, in die bepaalde situatie, met die bepaalde mensen en op die bepaalde plaats. De meisjes wisten niet of ze nou moesten lachen of beledigd moesten doen. Ik voelde me net als iemand die tegen zijn wil versierd wordt. 't Was flatterend, dat wel, maar.... In ieder geval bracht dit mij uit verwarring op de rand van een woedeuitbarsting en ik zei tegen hem: ‘Hé, ik weet niet waar je precies naar op zoek bent, maar bij mij zul je het zeker niet vinden!’ En hij bleef me maar met die irritante hypnotische blik van hem aankijken! Als het nou maar zo'n gewone ordinaire blik was geweest, zo'n blik waarmee geile bokken je min of meer uitkleden - maar in zijn priemende ogen lag kille afstand. Zijn ogen raakten je niet, verraadden
| |
| |
geen emotie, streelden noch pijnigden. En hij vroeg, alsof er behalve wij twee verder niemand in de ruimte aanwezig was: ‘Bedoel je soms dat ik het niet vinden zal of dat niemand het tot nu toe gevonden heeft?’
‘Jij, jij, alleen jij maar,’ antwoordde ik. Ik werd zo rood als een biet maar ik bleef hem recht aankijken toen ik dat zei, net als hij. 't Was voor mij belangrijk dat hij begreep dat er niet zo maar een zwak vrouwtje voor hem stond. Het was plotseling een tweestrijd tussen de geslachten geworden. En omdat ik bekend sta als eentje die er niet in slaagt haar bek te houden als ze eenmaal kwaad is, legde ik er nog een schepje bovenop.
‘Wat jou betreft, maak je bij mij geen kans! En die akelige blikken van je, daar moet je ook mee ophouden hoor!’
Hij negeerde het onderdrukte geproest en het feit dat deze confrontatie tussen ons, de blikken die we op elkaar afvuurden, in het centrum van de aandacht stonden. Zijn ogen keken me onderzoekend aan, zijn gezichtsuitdrukking toonde geen enkele reactie op deze belediging.
‘Als jij bedoelt wat ik denk, dan komt je intelligentie niet boven het gemiddelde uit!’ antwoordde Ya'ari. ‘Toen ik zei dat ik iets zoek wat ik niet bij andere meisjes vinden kan, bedoelde ik misschien niet dat het vrouwtje de lokroep van het mannetje beantwoordt, maar iets verheveners.’
De kliek om ons heen kon het allemaal niet zo goed volgen en reageerde met dat aangenaam irritante gedruis. Maar ik zat in zijn blik gevangen - ongerust, boos en misselijk van zijn dwangmatigheid en ongerust over de jaloezie van de andere meisjes. Ik heb het hem toen maar recht voor z'n raap gezegd: ‘Hé, bekijk het maar met die verheven of inferieure dingen van je. Ik moet niets van je hebben, integendeel, je stoot me af. Jazeker! Ik geloof dat die directheid van jou knap gevaarlijk is, misschien ben je zelfs wel gek!’
‘Zijn formuleringen maakten me ook woest. Hij wist niet alleen zijn doelwit te raken, maar zelf ook buiten schot te blijven. Alsof zaken als emotie, liefde, haat en jaloezie alleen maar discussiestukken waren.’
Iedereen bulderde van het lachen, zo luid dat de soldaten die buiten wacht liepen, dezelfde jongens die overdag in de straten van Jenin patrouilleerden en daar stenen en brandbommen incasseerden, kwamen kijken wat er aan de hand was.
‘Hé jongens,’ zei Chen, ‘hoor ik hier de klokken luiden? Zien we hier het begin van een bloeiende liefde?’
‘Geen sprake van, schat,’ zei ik en dwong mezelf mij van zijn blik los te breken, laaiend omdat ze zoiets denken kon. Waarom was ik daar eigenlijk zo woedend over?
‘Integendeel, een bloeiende haat,’ zei Ya'ari Feldman. ‘Steffi haat mij eigenlijk!’
‘Nou,’ zei Deddie, ‘dan is het dus echt een bloeiende liefde! Hoe zei een of andere wijze jood het ook al weer? “Elke liefde komt uit diepe haat voort”.’
‘Nee,’ zei Ya'ari, gespannen en doodernstig, ‘zij haat mij boven alle liefde uit.’
Zijn formuleringen maakten me ook woest. Hij wist niet alleen zijn doelwit te raken, maar zelf ook buiten schot te blijven. Alsof zaken als emotie, liefde, haat en jaloezie alleen maar discussiestukken waren!
| |
| |
‘Jij denkt dat je heel wat voorstelt, niet? Totdat jij mijn haat waard zult zijn, ressorteer je bij mij onder de categorie ‘terug naar afzender’! ‘Ho, ho,’ riep iemand en de anderen lachten instemmend. Ya'ari reageerde niet en keek me ongelovig aan. Ik hoopte, toen voor de eerste keer, dat ik hem geraakt had.
Daarna verschoof het centrum van de aandacht zich naar andere dingen en ik vergat het voorval bijna. Maar toen ik om een uur of elf in de richting van het meisjeskwartier liep, dook er uit het duister opeens een gedaante op. Ik schrok even, maar hij, zonder dat ik zijn gezicht kon zien, maakte een of andere onhandige beweging die bedoeld was mij op mijn gemak te stellen.
‘Je bent toch niet echt bang voor me?’ vroeg hij.
Hij zweeg en ik ook.
‘Ik wilde me alleen even excuseren,’ zei hij. ‘'t Lijkt me dat de discussie vanavond wel wat onaangenaam hoog opliep. Als ik je beledigd of je gekwetst heb dan spijt me dat.’
Ik had geen idee of het excuus een eerste poging was tot toenadering. Ik geloof niet dat ik daar in geïnteresseerd was. Thuis was ik al een paar keer met Eli uit geweest en meende dat daar iets uit aan het komen was. Ik ben er niet een voor avontuurtjes. In ieder geval, om niet in moeilijkheden te komen wilde ik deze ontmoeting zo vlug mogelijk beëindigen - misschien was ik wel bang voor het onbekende in mijzelf - en zei ik hem: ‘Niks aan de hand. Ik ben niet boos, echt niet!’
Ik liep door naar de tent maar bedacht dat mijn snelle aftocht kon worden geïnterpreteerd als een bevestiging van zijn eerdere woorden. Dus draaide ik me, voor ik de tent binnenging, om en zond zo'n ‘no-hard-feelings-smile’ in zijn richting. Waarom ik die nacht zo moeilijk kon inslapen, weet ik niet. Een combinatie van opgekropte woede, pijn en angst - terwijl ik helemaal geen bangerik ben. En ook, dat geef ik toe, een zweem van zoete tevredenheid.
‘Een combinatie van opgekropte woede, pijn en angst - terwijl ik helemaal geen bangerik ben. En ook, dat geef ik toe, een zweem van zoete tevredenheid.’
Daarna deed er zich niet veel meer voor tussen ons. 's Morgens ging hij met zijn afdeling het gebied in. Hij was met zijn goed verzorgde uniform en gevechtsuitrusting een indrukwekkende officier. Een echte commando, mooi, gesloten en hard. De soldaten hadden respect voor hem, maar niemand slaagde er echt in tot hem door te dringen. Introvert, zei men over hem, eigenaardig. Er werd verteld dat zijn vader zijn gezin had verlaten toen Ya'ari twaalf was, voor een of andere jonge man. Dat heeft vast iets bij hem teweeggebracht, denk ik. Toen hij zelf nog gewoon soldaat was, had hij regelmatig ruzie gehad met zijn bevelhebbers. Met de commandant van de compagnie en ook met peletonscommandant. Hij won altijd want confrontaties ging hij niet uit de weg - misschien was dat de reden dat men hem niet zo kon waarderen. Zonder dit nu te willen toejuichen of te veroordelen weerhield het de officieren, tot aan de brigadecommandant aan toe, er niet van zich later tijdens het proces als één man achter te hem te gaan staan. 't Was met hem net als met de doos van Pandora. Als je erin slaagde hem te openen, sprongen alle duivels eruit.
Verder heb ik daarna niet zoveel meer over hem nagedacht. Maar op een avond, toen ik nog in m'n eentje aan het werk was op het bureau, kwam Ya'ari binnen, vuil en gehavend, met een paar pleisters. ‘Wat is er gebeurd?’ vroeg ik.
‘Oh, niets,’ antwoordde hij, zonder ook maar
| |
| |
een poging mijn interesse verder op te wekken.
‘Danon is het gebied in,’ zei ik.
‘Ik was niet in het bijzonder op zoek naar jou,’ zei hij. Ik was verrast. Hij zag er niet verlegen of opgewonden uit, kan ik me herinneren, stond vast op beide benen en bleef lang zwijgen voor en na iedere twee zinnen die hij uitbracht. Ik keek hem deze keer nauwelijks aan. In zijn gezichtsuitdrukking las ik, hoe zal ik het zeggen, een soort van noodlottigheid. Ik kreeg nogmaals het gevoel dat ik gedwongen werd de emoties van een vreemde te delen.
Plotseling, na een lang zwijgen, zei hij duidelijk en helder: ‘Steffi, ik ben bang dat ik binnenkort iets heel afschuwelijks ga doen. Ik voel dat het eraan komt.’
Ik was stomverbaasd. Ik begreep er in ieder geval niets van. Ik meende dat hij misschien indruk op me maken wilde of zoiets. Maar toen ik hem eens goed opnam, keek hij me niet aan en probeerde hij niet de indruk die zijn woorden hadden gemaakt in te schatten. Zijn ogen waren op mijn borsten gericht, niet met de bedoeling... dat wil zeggen, hij staarde in het niets. Opeens begreep ik dat er werkelijk iets verschrikkelijk in hem zinderde. De stiltes die tussen zijn woorden vielen, bevestigden dat. Waarom juist ik, verdomme!
Hij sloeg zijn ogen naar me op en zei zacht: ‘'t Is voor mij belangrijk dat jij het weet.’
Bedankt voor de eer, dacht ik toen - en vroeg, nogal pinnig: ‘En wat denk je dat ik met die mededeling aan moet?’ Hij antwoordde niet. Zijn bleke, vertrokken gezicht zag er gelig uit in het licht van het peertje dat boven ons brandde en hij zag er plotseling heel kwetsbaar uit. Ik heb toen geprobeerd een verklaring uit hem te krijgen: ‘Wat bedoel je met “iets afschuwelijks”?’ Stilte. ‘Ga je jezelf iets aandoen?’ Geen antwoord. ‘Ga je anderen iets aandoen?’ Hij zei niets en zijn samengeknepen lippen en vertrokken gezicht verdubbelden de dreiging van zijn geheim.
‘Plotseling, na een lang zwijgen, zei hij duidelijk en helder: “Steffi, ik ben bang dat ik binnenkort iets heel afschuwelijks ga doen. Ik voel dat het eraan komt.”’
Idioot, zei ik tegen mezelf. Waarom houd je jezelf voor de gek? Hij is immers net een drenkeling die weigert de reddingsboei vast te grijpen! En met tegenzin - ik heb mezelf er echt toe moeten dwingen - pakte ik hem bij zijn pols en vroeg hem zacht of ik hem ergens mee helpen kon, het aan iemand die kon helpen te vertellen, zodat.... Maar hij verstarde helemaal en nam opeens lichtjaren afstand zonder zich maar te verroeren. ‘Nee, nee,’ zei hij, en leek zelfs teleurgesteld door mijn reactie. Wat verwachtte hij van me? Misschien juist geen rationaliteit? En toen zei hij, kort en bondig, ‘Bedankt voor het luisteren!’ en stapte de duisternis in.
Drie dagen later vond het incident in Aramshe plaats. Wat een rotzooi! Het officierskorps, de militaire politie, de juridische afdeling, de journalisten en de leden van de Knesset. Ya'ari sprak de getuigenverklaringen niet tegen. Met monsterlijke precisie had hij die wrede Zwarte Panter, een executeur van de collaborateurs, bijgenaamd Ali Bronson, doodgeslagen.
Yizhar vertelde dat hij de Arabier niet eens de kans had gegeven diens kheffia van zijn gezicht af te wikkelen. Ya'ari had het belangrijk gevonden dat hij het pak slaag juist als gemas- | |
| |
kerde zou krijgen. Misschien wilde hij ook de ogen van de doodgeslagene niet zien, om door hen niet de ziel te hoeven binnenkijken, of zoiets. Ik weet het ook niet. 't Is immers banaal om te zeggen dat ook zo'n walgelijke moordenaar, die het verdient te sterven, een menselijke ziel heeft.
Ya'ari heeft met een wapenstok zolang op zijn schedel ingeslagen totdat de kheffia helemaal doorweekt was van het bloed. De muren waren bespat met stukjes vlees en bot. Daarna had hij met de wapenstok de ruggegraat gebroken, zijn ribben en zijn schenen. Brrrrr... Hij hield niet op met slaan totdat Machlouf en Artzi hem van achter vast hebben gegrepen. Het verschrikkelijke was dat hij helemaal niet buiten zinnen was van woede of amok. Integendeel! Hij sloeg er kalm op los, systematisch. ‘Al dateefat atifoech’ zei hij later, met een verre blik in zijn ogen. 't Was een Aramese uitdrukking die zoiets inhoudt als ‘Wie met het zwaard doodt, zal door het zwaard vergaan’. Als een soort doodsengel. Iets griezeligs.
Ik heb hem daarna nooit meer gezien. Naar zijn proces ben ik niet geweest. Ik probeerde niet meer aan hem te denken. Maar ik had, voor iemand anders dat door had, begrepen dat de waanzin in hem echt was, en wachtte op een gelegenheid om naar buiten te komen. En ik heb met die kennis niets gedaan. Ik heb geprobeerd hem uit mijn gedachten te zetten, de herinnering aan hem volledig uit te vlakken. Nadat Dannie Artzi hem in de gevangenis had bezocht, belde hij me op en vertelde me, geamuseerd, dat Ya'ari mijn adres wilde hebben. Ik schrok me wild en zei dat ik niet wilde dat hij me zou schrijven, dat ik absoluut niets met hem te maken wilde hebben. Ik moet wel heel hysterisch hebben geklonken.
‘Ik ben naar niemand toe gegaan en alles is gebeurd, en dat is zo erg. Ik begrijp niet wat me toen weerhield en waarom ik toen geen initiatief heb genomen’
Soms, wanneer ik er rustig over nadenk en ik bezig ben mijn man Eli of onze dochter te verzorgen, neem ik het mezelf kwalijk dat ik niet naar de regimentscommandant ben gegaan of zelfs naar de brigadecommandant of naar wie dan ook. Misschien zouden ze hem dan hebben aangehouden of opgenomen. Misschien poogde hij toen wanhopig een noodsignaal naar mij uit te zenden? Ik weet het echt niet. Maar ik ben naar niemand toe gegaan en alles is gebeurd, en dat is zo erg. Ik begrijp niet wat me toen weerhield en waarom ik toen geen initiatief heb genomen. Misschien omdat hij me vertrouwde. Ik weet dat dat belachelijk klinkt. Misschien omdat hij me bekende, alleen maar aan mij, wat voor helse dingen zich diep in zijn verwrongen ziel afspeelden, zonder om erbarmen te vragen, of....
Later, als een drenkeling die in zijn angst stikt en in de diepte van zijn ziel zinkt, de waanzin die zich vermenigvuldigde en maar groeide tot hij uitbarstte... Stop! Ik wil er niet meer over nadenken. Het spijt me wat er later met hem gebeurd is, aan de andere kant van de wereld, en... Soms droom ik 's nachts over Ya'ari. Over zijn blik die tot aan... Ik word dan huilend wakker, hoop dat Eli er niet wakker van wordt. Zoiets gebeurde me vroeger nooit. Ik ben nogal een harde... misschien omdat ik intussen moeder geworden ben - en met Ya'ari was er iets wat op een band tussen moeder en kind leek. Ik weet het niet. Ik haat hem en heb tegelijkertijd medelijden met hem. Ik weet dat dat botst, 't is een soort... Net zo als je niet kan kotsen en het ook niet kan inslikken. Precies zo.
| |
| |
| |
Kenneth (Kenni) Sheffi, eerste secretaris en algemeen consul van Israël in de republiek Belam, Zuid-Amerika.
Om eerlijk te zijn, ik denk niet dat ik hem ooit zal kunnen vergeten. Dat wist ik op het moment dat ik hem voor het eerst zag, toen hij uit het krakkemikkige toestel stapte dat hem uit La Paz hier naartoe had gevlogen. Hij had een uitpuilende koffer bij zich, was in khaki gestoken, droeg een zonnebril, en had zijn blonde haar in stekeltjes laten knippen. Een fiere, slanke en gespierde man die eruit zag als een marinier uit een Amerikaanse film. Hij heeft die militaire houding, dacht ik toen afkerig, maar mijn weerzin smolt toen al. Maar ja, elke jonge en knappe man, ook die zijn geheim achter de donkere glazen van zijn zonnebril verbergt, laat in mijn binnenste een schrijnende gloed achter. Mijn verborgen gevoelens barsten dan naar buiten. Ik haatte Ya'ari Feldman lang voor ik hem persoonlijk leerde kennen. Hij was immers, niet bepaald ten goede, een nationaal symbool geworden: zijn voorkomen, waardoor hij zo duidelijk een van ons was, zijn ouders, zijn opvoeding, zijn moed, zijn afschuwelijke daad, de vele bijval die hij kreeg en de grote weerzin die hij opriep. Hier, ver weg van het gebeuren, kwam ik in opstand tegen het beeld dat ik uit de artikelen, foto's en telexberichten over hem kon opmaken. In Belam, in de deelstaat Bethlehem, in het vervallen consulaatsgebouw op het Plaza di Armas, in het centrum van de stad Santa Anna, aan de oever van de Zwarte Rivier, zo ver weg van al die gewelddadige en morele verwarring die het volk verscheurden, had ik me met behulp van nobele idealen zoals de vaderlandsliefde en de strijd voor de menselijke waardigheid, een beeld gevormd van het verachtelijke monster Ya'ari. Ya'ari Feldman, een Israëlisch droombeeld, verblindend in zijn leugenachtige glorie, was in mijn ogen een afschrikwekkende Israëlische mutatie, de verwezenlijking van het boze dat binnenin ons dreigt: het zwarte licht, dat als rot van binnenuit aan ons nationale lichaam knaagt en vreet en duisternis zaait.
Mijn monster luitenant Ya'ari Feldman hield zijn ogen tot spleetjes dichtgeknepen, zijn lippen waren een smalle streep en er lag een boze schaduw op zijn voorhoofd. Hij hield zijn arm omhoog, defensief, of was het eigenlijk om te slaan?
Ook hier, aan het eind van de wereld, was het incident bekend geworden. ‘La Tribuna’ had de zaak vermeld en het delegatiehoofd Shiloh Gross was er in een interview op de lokale radio over ondervraagd en had zich, in zijn belabberde Spaans, in allerlei bochten moeten wringen om de morele kanten te belichten van de beschaafde bezetting en de kracht die er in zelfbeheersing verborgen lag. 't Was tegen de schemering in Santa Anna, een dood uur. Alles staat dan stil: de tijd, de rivier, de warme lucht. De muggen hangen als bevroren in hun vlucht, het tjilpen van de vogels in de jungle aan de overkant van de rivier blijft in de lucht hangen. De paalhuizen in het drijvende kwartier staan stil in het troebele water. En daar was hij, alsof hij uit een indrukwekkende zonsondergang stapte, uit een groot wiel dat door het gladde zwarte marmer van het rivieroppervlak heenbreekt, als in bloed ondergedompeld. Een bloedige zonsondergang. Op het haveloze vliegveld, naar kolonel Ayela ‘El Supremo’ genoemd, zag ik hem tussen de corpulente indiaanse vrouwen met hun versierde breedgerande hoeden, de soldaten van de presidentiële garde in hun zwarte uniformen, en enkele Duitse en Japanse toeristen met hun compacte videocamera's. Daar was hij dan, mijn eigen monster, in gouddraad en scharlaken. Weer dat pijnlijke schrijnen in mijn binnenste, zo aantrekkelijk was hij.
Hij liep struikelend, keek om zich heen met nietsziende ogen. Toen viel hij opeens op zijn knieën en kotste over de vuile grond. De ander passagiers liepen in een boogje om hem heen, onverschillig of onpasselijk - en ik, eerste secretaris en consul, wist niet hoe ik het had! In een vlaag was het monster verdwenen en bleef er een zwak jochie achter. Het hoogteverschil tussen het zuurstofarme La Paz en Santa Anna hadden hun invloed op hem, maar hij was allang weer bij toen hij de thee dronk die Hadassa in onze gemeenschappelijke woning klaar had staan.
Ik wilde naar hem toe lopen om hem te helpen maar een soldaat, een indiaan van de Guerno-stam, hield me met de loop van zijn automatische geweer tegen. Die lui kunnen
| |
| |
erg naar doen tegen buitenlanders, want wij buitenlanders hebben immers ook contact met de Los Santos Oprimeros, de heilige onderdrukten. De roerige republiek van Belam Amazonas, waar door de aanvallen van de guerilla's al zoveel bloed is vergoten, rust iedere soldaat in de garde uit met met een halfvol magazijn kogels. Schieten mag alleen maar op korte afstand, zodat er geen ammunitie verspild wordt. De Guerno daarentegen, geef ze een doelwit en ze maken er een zeef van!
Ya'ari was inmiddels wankelend overeind gekrabbeld en veegde zijn mond en voorhoofd af met een papieren zakdoekje. Hij strompelde verder naar de bruine, door wind geteisterde golfplaten keet waar de politie en de luchthavenautoriteiten huisden. Hij ging binnen, zich aan de leuning vastgrijpend, en ik haastte mij naar hem toe, voordat de zelfingenomen en achterdochtige douanier hem zou bevelen zijn bagage uit te pakken en zich uit te kleden. Pardon, pardon, riep ik, met mijn documenten zwaaiend, en duwde de taxi-chauffeurs, de kruiers, gidsen, hotelagenten, souvenierverkopers, kinderen en bedelaars uit de weg. Pardon, deze man is een diplomaat!
De douanier liet zijn prooi maar met tegenzin gaan. Ya'ari werd onmiddellijk opgeslokt in de jammerende en krijsende meute van wachtende mensen rondom hem. Dikke indiaanse vrouwen knalden met hun leren riemen en zwaaiden met Mariabeeldjes. De venters van suikerrietdrank rammelden met hun smoezelige flessen en de taxichauffeurs hadden de stuurwielen van hun wagens onder hun arm vast die ze hadden meegenomen zodat hun auto's niet gestolen kon worden tijdens hun afwezigheid. En de ziekelijk ogende hoeren en de kinderen in vodden met hun grote zwarte en smekende ogen, allen waren deel van een volk dat het van een paar duizend toeristen moest hebben, zoals het delegatiehoofd Shiloh Gross een keer grapte.
De menigte stuwde om Ya'ari heen, ze duwden en trokken aan hem, ratelden in hun staccato dialect, probeerden zijn tas los te rukken, duwden en sloegen elkaar, alsof dit hun allerlaatste kans was. Ik probeerde me een weg te banen, om hem telkens te zien verdwijnen en opduiken in de menigte. Ya'ari zag er een moment verloren en uit het veld geslagen uit. Zijn mooie gezicht droop van het zweet, zijn mond stond geluidloos open, en achter de zonnebril zochten zijn ogen een uitweg.
Drie weken eerder, toen het telexbericht binnenkwam over de veiligheidsman die de zieke David Ben-Simion zou komen vervangen, dacht ik dat ik uit mijn vel zou springen. ‘Feldman, Ya'ari’ stond er, ‘26 jaar oud, zoon van Dr. Tirtza Feldman-Shalev, docent psychologie, en Dr. Yiftach Feldman, mineraloog. Geboren in Israël. Scholing: Reali-lyceum, Haifa. Militaire dienst: elite-eenheid van parachutisten; officierscursus in 1983 (eervolle vermelding); medaille van brigadier-generaal in Sidon, Libanon 1983; 13 maanden in beroepsdienst.’ Zijn daden in het Arabische dorp vlak bij Jenin, het proces dat het land op zijn grondvesten had doen schudden, en zijn degradatie tot gewoon soldaat - geen van alle werden vermeld. Wie sturen ze ons, godsamme. Het monster uit Aramshe?
Een anoniem iemand, die goed zorgt voor hen die in zijn naam zondigen, had de knaap verborgen gehouden, nadat hij was vrijgelaten uit de gevangenis, totdat nieuwe gevallen van militaire gewelddadigheden de aandacht opeisten en zijn naam vergeten werd. En toen de rust was weergekeerd, hebben ze hem naar het eind van de wereld afgevoerd, naar een door armoede, terrorisme, cholera en AIDS geteisterd land. Hier zou hij te maken krijgen met maar enkele Israëli's - het delegatiehoofd Shiloh Gross en zijn vrouw Bracha, hun 15-jarige dochter Shieriet, Hadassa de secretaresse, en ik, een homo zonder vaderland die verwelkt in hopeloze liefdesdromen. Hoe kan ik dag en nacht vriendschappelijk met hem omgaan, samen een gemeenschappelijke woning, een lotsbestemming, heimwee, eenzaamheid en vertrouwen delen met zo'n sadistische moordenaar, met zijn dichtgeknepen ogen en opeengeklemde lippen?
Maar opeens werd dat allemaal uitgewist. Toen ik hem bereikte, om hem uit die zee van ellende te vissen, hoorde ik zijn stem, terwijl hij in slecht maar met zelfvertrouwen uitgesproken Engels hardop sprak, als een stomme tegen de doven.
| |
| |
‘Hé, wacht even,’ zei hij met duidelijke en harde stem. Zijn rug kaarsrecht, een blos of zijn gezicht. ‘Ik kan immers niet met jullie allemaal meerijden of jullie waren kopen?! Right?! Impossible!’ Het gezag dat in zijn stem doorklonk werd beter begrepen dan de woorden zelf. Ik zag opeens, zo wonderlijk, hoe de tientallen mensen die zich aan hem opdrongen met eerbied stil vielen. Ze stonden in een nauwe cirkel om hem heen, wachtend op een wonder.
Ya'ari trok uit zijn achterzak een olijfgroene beurs en haalde er een klein pakje groene biljetten uit. ‘Let op,’ zei hij in het Engels. ‘Ik zal proberen niemand te benadelen, okay? Op voorwaarde dat het ordelijk gaat!’ Vervolgens gaf hij een dollar aan een oude mulat met witte stoppels. ‘Hier, voor jou, en voor jou, ja jouw beurt komt ook, hier pak aan, mevrouw, schaam U niet!’
Ik dacht dat ik gek werd! Die knaap staat me daar en deelt zijn goede geld uit aan de bedelaars van de Amazonas?! ‘Shalom!’ schreeuwde ik het bekende codewoord en greep hem bij zijn schouder. ‘Kom, kom mee!’ Ik sleurde de verbaasde jongeman mee, drong door de rumoerige menigte heen, langs de uitgestoken handen. Zoals ik zijn stralende gezicht in het felle zoete licht zag, zal ik niet vergeten. En dat is geen poëtische beschrijving, zijn gezicht straalde werkelijk! Jazeker, deze commando, deze harde en boosaardige soldaat, werd voor een moment, en ook later, een zekere en gulle leider. En ik, de redder, van hater tot liefhebber.
Toen we tussen de versleten en roestige wagens naar de auto liepen, zei ik: ‘Welkom thuis!’ Het ernstige kindergezicht glimlachte niet. Ironie was hem blijkbaar vreemd, maar in zijn ogen las ik stille dankbaarheid. Puur en zonder enige bijbedoeling. Hoe kon ik hem blijven verachten?
‘Jazeker, deze commando, deze harde en boosaardige soldaat, werd voor een moment, en ook later, een zekere en gulle leider. En ik, de redder, van hater tot liefhebber.’
't Was curieus hoe snel Ya'ari zich in deze vervloekte uithoek thuisvoelde. Ik ben geen psycholoog, ondanks dat aan mijn problemen wel drie psychologen een dagtaak zouden kunnen hebben, maar na een dag of drie, zonder dat hij een woord Spaans sprak, zonder ook maar enig inzicht te hebben in de uiterst complexe situatie hier - de stammen, de politiek en de economie - en zonder zich zelfs in te spannen om de locatie en mensen te leren kennen, de taal te leren, de plaatselijke gebruiken en mentaliteit, alsof hij zei ‘komen jullie maar naar mij toe’, liep hij al in zijn vrije uren in de nauwe straten rond, tussen de haveloze huizen, over de opengebarsten wegen waaruit onkruid en gras opschoten. Ingehouden trots en vreugde waren van zijn gezicht af te lezen, met ogen waaruit vertrouwen en vriendelijkheid straalden: de juiste man op de juiste plaats.
Hij placht de taxichauffeurs te groeten die in de kleine hokjes wachten naast hun roestige Packards en Volkswagens, auto's uit de jaren vijftig, zonder ruiten of bekleding. Hij aaide kinderen die in slierten achter hem aan draafden over hun bol en sloeg geen acht op de hitte, de muggen en de vochtigheid. Altijd kaarsrecht, fris en kraakvers, zijn khaki kleding zonder een enkele zweetvlek. Bij een ventende oude, diepzwarte vrouw kocht hij iets en liet de aankoop vervolgens op haar stalletje staan. Hij sprak in gebarentaal met de indiaanse jeugd uit de jungle, afkomstig uit dorpen met namen als ‘Jeruzalem’ of ‘Nazareth’, gluurde in de zakken met koopwaar
| |
| |
waarin Anakoda-slangen rondkropen, Armadillen en Iguanen zaten en prachtige papegaaien met hun gevangen vleugels sloegen. Op vrije avonden - vijf soldaten van de presidentiële garde vervingen hem dan - begaf hij zich naar de oever van de stinkende rivier. In de verte klonken geluiden van roofdieren in de jungle en het gekrijs van vogels die verborgen zaten in het donkere geboomte aan de overkant van de rivier. In de wijk van de drijvende huizen zaten de opstandige inwoners met hun magere benen in het water. Op de warme oever lagen gevilde krokodillen, geslachte apen, en dode lama's. Uit hun opengesneden buiken barstten de rode en afschrikwekkende ingewanden naar buiten, terwijl uit de kleine, bijna sprookjesachtige apehoofdjes hun glazen oogjes dood staarden. Hij werd er nooit onpasselijk van en hoefde er nooit van over te geven, ook niet toen hij het vlees proefde van deze karkassen die op ijzeren roosters werden gebraden of van de prachtige vruchten, sappig maar verraderlijk, die daar in volle kleurenpracht lagen opgetast. De mango en de babeko, de ananas, de passievrucht, en de trossen groene, gele en rode bananen en appels van de heilige Inez blonken in het TL-buizenlicht langs het zwarte water.
Ons delegatiehoofd, Shiloh Gross, een religieuze jood, was eerst drie jaar een leraar in de stad Tokoman in Argentinië, een functie die hem klaarblijkelijk voorbereid had op zijn huidige baan, die hij overigens ook te danken had aan de juiste contacten in de juiste politieke kringen. Hij en zijn echtgenote, ‘de Signora’, mochten Ya'ari juist graag terwijl ze mij verachtten. Zijn mythologische verschijning - die van soldaat, van Sabra en van gewelddadig strijder - oefende zonder twijfel grote aantrekkingskracht uit op deze uit de diaspora afkomstige Israëli. Ya'ari straalde dan ook grote zelfverzekerdheid uit. Hij was aantrekkelijk, sterk en rustig, en stond altijd pal achter de kale en gedrongen man die hij beveiligde.
Diplomaten hebben hier een vrij rustig leven. Het is een kleine staat met zo'n drieëneenhalf miljoen inwoners. In het verleden was het land het wereldcentrum voor rubber. Dertig jaar bloei, tot 1910. Grote feesten, armoedzaaiers die miljardair werden, opera's uit Parijs, sigaren die werden aangestoken met biljetten van honderd dollar, champagne en dure hoeren in het grote ‘Iron House’ dat in zijn geheel per schip uit London was overgebracht. Nu is Santa Anna een arme stad die langzaam wegzinkt in schimmelig water.
Wij zijn hier geliefd en worden gerespecteerd. El Presidente, de generaal, draagt met trots zijn Israëlische officiersinsigne. Zo'n tien jaar geleden, toen twee trekkende kibbutzniks in het noorden waren verdwenen, werd bijna de hele bevolking gemobiliseerd om ze te zoeken.
Alleen de dodelijke aanslagen van de terroristen verstoren de rust. De onderdrukte heiligen tellen enkele honderden studenten, jonge indianen uit de Inahoe-dorpen, wat bohémiens en enkele buitenlandse wereldverbeteraars. Zij staan onder leiding van El Doctore, die in de jaren zeventig docent chemie aan de universiteit van Santa Anna was. Het is een wrede club die bouwt op de doodsangst die zij verspreidt. De Los Santos dringen politieposten binnen, vallen legerkampen aan, plegen overvallen op postkantoren, banken en kerken. Ze slaan erop los, roven, schieten en plegen bomaanslagen zonder onderscheid. Ondanks hun kleine aantallen slagen de Los Santos erin soms het hele land plat te leggen door hoofdwaterleidingen of electriciteitsstations op te blazen. Hun weg naar de volledige maatschappelijke gelijkheid wordt geplaveid met honderden lijken, van vrouwen, kinderen en andere voorbijgangers. De strijdkrachten staan machteloos.
De opstandelingen weigeren met de overheid te onderhandelen. Hun doel is die overheid en haar zichtbare en onzichtbare medestanders te liquideren. Ze willen met bloed en vuur het verleden uitwissen. De Rode Khmer is hun grote voorbeeld. Men zegt dat China, Libië en de drugsbaronnen hun geldschieters zijn. De arme boeren in de bergen worden gedwongen hen in hun winterschuilplaatsen van lamamelk en Alpacas, maïskolven en rijst te voorzien. En tussen dit alles rijst Ya'ari Feldman op in een bloedrode zonsondergang. The beautiful Israëli dream.
Een week na aankomst sprong hij al met
| |
| |
vreugde in dit kokende vat. Het gebeurde op de Sandobal-markt. Veel mensen, felle kleuren, scherpe geuren, bergen maïskolven met ongelooflijk grote korrels, casava's en kokosnoten. Ik was er met Ya'ari heen gegaan om indiaanse specerijen uit de Gabaovallei te zoeken.
Bij een van de stalletjes was Ya'ari bezig strengen van pepers en cocabladen van een oude indiaanse medicijnenvrouw te bekijken, toen plotseling vlakbij een oorverdovende ontploffing plaatsvond. Een fractie van een seconde was het stil voordat er panisch gegil opsteeg, mensen alle kanten opstoven en een rookkolom opsteeg uit de politiepost. Een robuuste terrorist, een Mestito, met blauwzwart haar, trok een bloedende en beduusde sergeant naar buiten die hij in zijn nek vasthad en de loop van een pistool in zijn oor hield. Tussen de stalletjes, op een afstand van enkele tientallen meters, verstijfd van angst, zag ik hoe de terrorist tegen de mensen om hem heen een paar zinnen sprak, alsof hij iets beweerde, en vervolgens de politieagent door zijn hoofd schoot. Hij deed het met dezelfde onverschilligheid waarmee iemand in alle rust zijn neus snuit, ook nu word ik er weer onpasselijk van. Voor het eerst van mijn leven zag ik de dood ‘live’, bloedstollend in zijn achteloosheid. Het hoofd van de agent spatte als een watermeloen uit elkaar en zijn lichaam zakte aan de voeten van zijn moordenaar in elkaar.
Een panische vrouw begon hysterisch te gillen en kon niet ophouden. Een tweede terrorist, een grote blanke man in jeans, hoge militaire schoenen en een zonnebril, sprong uit de menigte tevoorschijn, een Chinees repeteergeweer in aanslag en maaide de vrouw neer. De man keek boosaardig om zich heen, zei nog iets en begon de terugtocht, zich een weg banend tussen de mensen.
‘Ya'ari, te groot voor deze plek en deze mensen, draaide met geweld de man zijn arm op zijn rug en dwong hem zijn wapen te laten vallen.’
Plotseling zag ik Ya'ari uit het niets voor hem opduiken en hem de weg versperren. En dat terwijl hij een paar tellen eerder nog naast me stond! Het ging allemaal ook zo snel. Wat de man gedaan had, werd hem nu zelf aangedaan: Ya'ari, te groot voor deze plek en deze mensen, draaide met geweld de man zijn arm op zijn rug en dwong hem zijn wapen te laten vallen. Hij stak zijn pistool, dat hij ergens vandaan had getrokken, in de oorschelp van de terrorist. Ya'ari riep iets tegen hem, iets wat als een Roemeense krachtterm klonk, ‘Soempati Foecha Yetoefoen’, en schoot hem zonder zelfs maar met de ogen te knipperen door zijn hoofd. En nogmaals, het afgrijzen van een hoofd dat in een rode waas uiteen spatte.
‘Soempati Foecha Yetoefoen’ mompelde de menigte instemmend en kwam dichterbij om hun held heen staan. Iemand schreeuwde een waarschuwing en Ya'ari, goed getraind als hij was, draaide zich naar de eerste terrorist toe - de indiaan - die zijn maat te hulp snelde. Ya'ari richtte met vaste hand zijn pistool en drukte af. De Mestito stond stil, greep naar zijn maag en keek perplex hoe het bloed tussen zijn vingers doorsijpelde. Hij draaide Ya'ari de rug toe en brak tussen de mensen door die of daas voor hem weken, of, inmiddels bij zinnen, hem bleven schoppen tot hij verdween.
| |
| |
Toen de politieauto's en de wagens van de garde met gillende sirenes op de markt stil hielden, keerde Ya'ari, kalm, zonder een spatje en ontspannen, naar het stalletje met de pepers terug en zette zijn inspectie voort, alsof er niets voorgevallen was.
Een week na zijn aankomst was Ya'ari de held van de republiek. Hij had immers haar ergste vijanden bestreden en overwonnen! Op straat werd hij door de arme en angstige mensen toegejuicht. Zijn portret werd in de pers afgebeeld en verscheen op muurkranten. Een zwarte zangeres wijdde een ballade aan hem en in de kleine synagoge liet hij zich gewillig voor het lezen van de Tora oproepen. De dochters van de drie rijke joodse families in de stad waren tot over hun oren verliefd op hem. De televisie zond een reportage uit van Ya'ari's audiëntie bij El Presidente in het paleis, beschermd door de garde en door een geavanceerd elektronisch beveiligingssysteem dat door een Israëlische ingenieur was ontwikkeld en geïnstalleerd. Ya'ari's meerdere, Shiloh Gross, glom van trots: ‘De staat Israël schittert!’
Ik was echter heel bezorgd. Waarom moet je je neus zonodig in andermans oorlogen steken, jongen, vroeg ik hem in ons appartement in de Chavez-straat. Ik was toen al volledig en hopeloos voor zijn charme gevallen. Zo hoefde ik niet na te denken over de buitenzinnige moordlust die er in hem schuilde, onder die prachtige frisse en ontspannen vermomming. We waren toen al close, in zoverre je close kunt zijn met Ya'ari Feldman. Over Aramshe sprak hij nooit met een woord. Ook het nare verhaal over de relatie met zijn vader kwam ik te weten uit de tot snippers verscheurde smeekbrieven van zijn vader - die ik las als Ya'ari er niet was - welke hij weigerde te beantwoorden. Je bent hier een vreemdeling, uit een andere wereld en je begrijpt nauwelijks wat hier aan de hand is, hield ik hem liefhebbend voor. Heb je dan niet genoeg aan de problemen die je thuis in Israël achtergelaten hebt? Ook hier ben je al gemarkeerd! Shiloh zou jou eigenlijk moeten beveiligen en niet andersom! De Santos hebben je gezicht op de televisie en in de kranten gezien! Hun reputatie is geblameerd. En jij weet niet eens uit welke hoek de ellende komen gaat!
Maar Ya'ari lachte erom en zijn ogen straalden helder. Uiteindelijk had die prachtige vent volledig vrede met zijn normale waanzin. Een idealist. Van het soort dat de wereld opblaast omdat het met zijn geloof in harmonie overeenkomt. En dat terwijl ik geen idee heb waarin Ya'ari eigenlijk geloofde.
Ik maakte me grote zorgen om hem. In mijn kamer, naast die van hem, leefde ik als een verslaafde die angst heeft voor de afschuwelijke ziekte die om zich heen grijpt. Ik droomde hopeloze dromen over zijn schone en warme lichaam, en voelde medelijden met zijn verscheurde ziel, wetend dat er iets verchrikkelijks, ergers dan alles, stond te gebeuren. Ik woelde slapeloos in mijn bed en zond stil mijn gebeden voor de man die ik slechts enkele weken terug zo gehaat had.
Uit het donkere, vochtige en verstikkende oerwoud antwoordden mij de roofdieren met hun gebrul en de vogels met hun gekwetter, daar, aan de overzijde van de rivier. En mijn lijf rilde van angst en genot.
(Vertaling: Ya'akov Almor)
|
|