| |
| |
| |
Mirjam Lumkeman/Robbert Veen
Een nieuw leven met pijnlijke herinneringen
Over de identiteitscrisis van de joodse overlevende in het werk van Aharon Appelfeld
De laatste twee in het Nederlands vertaalde romans van Aharon Appelfeld maken het onbespreekbare bespreekbaar. Een roman over de dreiging van de holocaust in een vakantieoord en een roman over een overlevende op thuisreis, ergens in Oost-Europa. Het onontkoombare noodlot en de dreigende schaduwen van Badenheim 1939 naast de worsteling van een overlevende om zijn identiteit in Om elke zonde.
In de laatstgenoemde roman beschrijft Appelfeld hoe iedere zomer het vakantieoord Badenheim volstroomt met gasten, die het culturele festival van impresario Dr. Pappenheim willen meemaken. In het noodlottige jaar 1939 voegen zich bij de vaste gasten en vakantiegangers ook een aantal blijkbaar onvrijwillige bezoekers en men ontdekt na enige tijd dat niemand het stadje nog kan verlaten. Terwijl iedereen bezig was met zijn eigen, door Appelfeld als ‘triviaal’ beschreven bezigheden, heeft de ‘Sanitaire Dienst’ - de lezers, maar niet de hoofdpersonen begrijpen de verwijzing meteen - de toegangswegen tot de stad afgesloten. Iedereen wordt geregistreerd en krijgt opdracht zich voor te bereiden op een reis naar Polen, zonder dat wordt meegedeeld wat daarvan de reden is. In de herfst van dat jaar worden de mensen naar het station gedreven, waar tot een ieders verbijstering veewagons voor hen komen aanrijden. ‘Als de wagons zo smerig zijn, dan is de reis beslist niet ver,’ merkt dr. Pappenheim nog op.
| |
Kafka
In het werk van Aharon Appelfeld wordt het thema van de holocaust doorgaans op deze wijze behandeld, zonder enige rechtstreekse verwijzing naar personen en plaatsen. De schrijversgeneratie voor hem was niet bereid de holocaust literair te verwerken. Appelfeld was een van de eersten die een werkwijze ontwikkelde, die hem daartoe in staat stelde. In de eerste plaats probeert hij objectieve gebeurtenissen en samenhangen slechts vanuit de ervaring en gedachten van de hoofdpersoon te beschrijven, zoals ook Kafka deed. Zo wordt de onzekerheid en de twijfel over die gebeurtenissen voor de lezer op de voorgrond geplaatst. De lezer heeft daardoor, zeker in het geval van de thematiek van Appelfeld, zelf al inzicht in het uiteindelijke lot van de romanpersonages, terwijl deze zelf in het duister tasten. Dat laatste geeft aan hun hoop en vertwijfeling een tragische dimensie. Er is een principiële kloof tussen hun verwachtingen en de loop van de gebeurtenissen, en bovendien zijn niet zij, maar is slechts de lezer zich daarvan bewust.
Het perspectief dat Kafka hanteert in het proces van Jozef K., waarin de dreiging onwezenlijk schijnt en bijna alleen nog in de reacties van de hoofdpersoon tastbaar gemaakt wordt, bleek voor Appelfeld de enige manier te zijn om over het lot van de joden in de tweede wereldoorlog te schrijven. Dat lot zelf wordt niet rechtstreeks beschreven of zelfs maar genoemd. In zekere zin plaatst Appelfeld een verhaal rond de holocaust, zonder aan te raken wat wezenlijk onbegrijpelijk en onaanraakbaar is.
Net als bij Kafka heeft de vijand geen gezicht, geen naam, geen motief. De gebeurtenissen geschieden zonder aanduidingen van plaats en tijdstip die een verband zouden kunnen leggen tussen de literaire inhoud en de historische realiteit. Alleen zo wordt het verhaal
| |
| |
over de vernietiging van het Europese jodendom tot meer dan het weergeven van de statistieken, tot meer dan een weergave van het lot van historische enkelingen, tot meer ook dan de tot mislukken gedoemde poging het onvoorstelbare van de schaal en de irrationaliteit van deze vernietiging voorstelbaar te maken. Appelfeld probeert de specifieke ervaring van de Holocaust toegankelijk te maken - en dat is precies de reden dat hij slechts kan spreken óf over de naderende dreiging óf de weerloosheid van de overlevende. Wat daar tussenin ligt, laat zich literair niet aan de orde stellen.
| |
Satire
Het tweede middel dat Appelfeld hanteert, betreft niet het perspectief, maar de stijl. In Badenheim 1939 noemt Appelfeld de satire ‘de enige voor ons bestaan geëigende kunstvorm’. Karl Kraus krijgt de titel ‘jood van formaat’ omdat hij deze techniek nieuw leven heeft ingeblazen. De personages in Badenheim 1939 lijken inderdaad slechts in ironie en satire op de gebeurtenissen te reageren. Als bekend wordt dat de reis naar Polen zal gaan zegt er een: ‘De artistieke standaard in Polen is hoog’, een ander: ‘In Warschau hebben ze alles’, ‘Niemand zal te kort komen’, ‘Men zal daar gezond met pensioen gaan’, etc. De Sanitaire Dienst werkt met brochures over Polen alsof het een reisbureau is, dat met slagzinnen als ‘arbeid is ons leven’, ‘de lucht in Polen is frisser’ en ‘zeilen op de Wisla’ klanten voor de ‘emigratieprocedure’ tracht te werven.
Aharon Appelfeld
Maar de satire is een communicatie tussen schrijver en lezer. Ze krijgt door de gedeelde kennis over de afloop van de gebeurtenissen een tragisch karakter; vanuit de romanpersonages gezien is alleen sprake van naïviteit en onwetendheid.
Uitgevers hadden bezwaar tegen Appelfelds eerste boek omdat hij over de holocaust wilde schrijven, en niet over de partizanen, het joodse verzet in Warschau, of over de helden van de jonge staat Israël. De hoofdpersonen bij Appelfeld zijn anti-helden, die geen bewondering afdwingen, de slachtoffers roepen niet zonder meer medelijden op, maar worden in hun menselijke falen getoond. Het gaat bij Appelfelds beschrijvingen niet om wie en wat men is, ook al wordt (bijvoorbeeld in Om elke zonde) wel de vraag gesteld hoe de oorlog beslissend is geworden voor de vraag naar de identiteit. Ieder draagt een geheim met zich mee, en dat is beslissend, zoals Appelfeld schreef in een van zijn essays (In: Essays in de eerste persoon).
Doordat Appelfeld de holocaust niet als historicus beschrijft en concreet maakt, is hij in staat de dreiging te schetsen die van het onbekende uitgaat. Het tragische karakter van de gebeurtenissen in Badenheim 1939 wordt slechts door de lezer, die de metafoor vanuit zijn naoorlogse inzicht interpreteren kan, onderkend. De vakantiegangers staan naïef en zonder de weerbaarheid die het inzicht kan geven, tegenover de duistere werken van de Sanitaire Dienst en de komst van de veewagons.
| |
| |
| |
Anti-helden
Ze kunnen daardoor ook worden geportretteerd vanuit hun naïviteit. Ze zijn niet zonder meer de te beklagen slachtoffers, omdat ze dat nog zullen gaan worden. In dat opzicht heeft Appelfeld zonder de holocaust rechtstreeks te behandelen toch ook een mythologisering ervan bestreden. Hij wilde het thema niet vermijden door over partizanen te schrijven, maar ook niet het beeld versterken van de getuigenisliteratuur, waarin de slachtoffers tot op zekere hoogte vanuit morele verontwaardiging tot helden werden gemaakt. De afschuw over de holocaust mag niet leiden tot een verheerlijking van de slachtoffers, - juist omdat de holocaust niet in de categorieën van een morele verontwaardiging past.
Zoals we kunnen spreken over anti-helden, hebben we hier te maken met ‘anti-slachtoffers’. De schuld van alle ongemak dat ze ondergaan wordt door de inwoners van Badenheim aan de ‘Ostjuden’ gegeven, onderling is er strijd en jaloezie, de meesten verlenen hun medewerking aan de inspecteurs van de S.D. Zo'n ongenadige karakteristiek van het karakter en de vooroordelen van de Westeuropese joden tegen hun Oosteuropese lotgenoten kon alleen worden gegeven, omdat de roman niet vanuit dat gemeenschappelijke lot is geschreven, niet als terugblik is bedoeld, maar vanuit een dreiging die op dat moment nog niet wordt doorzien, en waarop in de historische realiteit ook iedereen op een andere manier heeft gereageerd. Appelfeld is hier de geduldige cartograaf van de reacties op het naderende gevaar zoals die in de psyche en de cultuur van de geassimileerde Duitstalige joden voorkwamen.
| |
Dreiging
Toch maakt Appelfeld indirect duidelijk dat het noodlot zich zichtbaar en onafwendbaar over hen voltrekt. In de korte beschrijvingen van de natuur rond Badenheim breekt de dreiging objectief naar de oppervlakte door. Wat de inwoners ontgaat, lijkt de natuur te beseffen. Klimplanten overwoekeren de bakkerij en de veranda van het hotel en kruipen in de huizen naar binnen, rozen groeien ‘als gekken’, de geraniums bloeien met de ‘kleur van rotte bieten’ en zijn van onkruid niet te onderscheiden en de zomer ‘werpt een schaduw vol bedwelmende waanzin over de brede veranda’. De honden worden dol, beginnen voortdurend te janken en zijn de oorzaak van de nachtmerries van de inwoners. De geperverteerde natuur maakt het de lezer duidelijk dat zich hier iets voltrekt op een schaal die aan het bewustzijn van de festivalgangers ontsnapt.
Alleen de krankzinnige vrouw van de apotheker ‘ziet’ de dood in het gezicht van de anderen. Aan het begin van het verhaal is zij de enige die met angstige voorgevoelens en apocalyptische stemmingen te kampen heeft. Naarmate de dreiging door de anderen gevoeld wordt, wordt zij steeds rustiger. Een prachtig gecomponeerd detail is haar voorgevoel dat haar met een ‘goj’ getrouwde dochter naar het stadje zal terugkeren. Een gedachte die niemand serieus schijnt te nemen, maar die uiteindelijk bewaarheid wordt. Opnieuw is de geslaagde assimilatie geen belemmering gebleken voor de oprukkende vernietiging, zij het dat niemand dat op dat moment doorziet.
| |
Assimilatie
De tragiek van de geassimileerde joden bestaat wel voor de lezer. Hun cultuur is immers dezelfde als die van de vijand - Goethe en Rilke, Bach en Beethoven. De Duitse cultuur van de negentiende eeuw waaraan ze actief deelnemen, heeft hen niet op de komende barbarij voorbereid. De Mozart van het festival komt zo in tragisch contrast tegenover de veewagons van hun laatste reis te staan. Appelfeld spreekt vaak over de gedachte dat assimilatie geen bescherming tegen de Nazi-terreur heeft geboden, en over het na- | |
| |
ieve geloof dat men zich daarachter kon beschermen. In Badenheim 1939 gaat het om de assimilatie met de Duitse cultuur, in de roman Om elke zonde om de assimilatie met het Christendom.
Appelfelds ouders beantwoordden ook aan deze beschrijving van de geassimileerde jood. De voertaal in zijn ouderlijk huis in Czernovitz (destijds deel van Roemenië, maar nu van Rusland) was Duits. In deze kringen zag men de Duitsers als de brengers van een bevrijdende cultuur en de Roemenen en Russen als de barbaren. Een volk dat Mozart en Goethe had voortgebracht kon niet tot enig kwaad in staat zijn.
In 1941 drongen deze Duitsers met collaborerende Roemenen hun huis binnen, schoten zijn moeder en grootmoeder dood en dreven de toen achtjarige Aharon met zijn vader op de vlucht. Daarmee was een einde gekomen aan een rustig leven, en meer nog, een einde aan een wereld waarin de Duitse cultuur gelijk stond aan humaniteit en redelijkheid.
Badenheim 1939 is ook op te vatten als een beschrijving van het einde van een dergelijke wereld. Zoals in al het werk van Appelfeld is hier een reflectie op de eigen ervaring aanwezig, die zou ontbreken in de poging de herinnering aan het doorstane leed vast te leggen. Appelfeld schreef zelf dat de ‘getuigenisliteratuur’ zoals we die kennen van Anne Frank, Mozes Finker en uit andere dagboeken, niet alleen de ellende onthult, maar ook verhult. Het afschuwwekkende wordt ook weggeschoven en onderdrukt omdat alleen zo de psyche van de mens in staat is te overleven. Appelfeld schrijft om die reden alleen over gevoelens en ervaringen die door nadenken kunnen worden begrepen. De hoofdpersonen zijn ofwel onderweg naar het kamp, of komen er vandaan. Hun verblijf in de kampen zelf is niet door reflectie te achterhalen.
(Appelfeld zelf is korte tijd in een kamp in de Oekraïne geweest, waaruit hij wist te ontsnappen. Drie jaar lang zwierf hij rond in de bossen, werkte als schaapherder voor de boeren en kwam ten slotte terecht in een eenheid van het Rode Leger. Door zijn blonde haren werd hij niet als een joods kind herkend. Een toevallige, ‘natuurlijke’ camouflage die misschien zijn leven gered heeft.)
| |
Contrasten
De roman Om elke zonde (1990) is vanuit het gezichtspunt van de overlevende geschreven en behandelt het zoeken naar de eigen identiteit vanuit de spanning tussen de
| |
| |
vooroorlogse verwachtingen en de naoorlogse realiteit. De kampen zijn bevrijd en de voormalige gevangenen zwermen uit over het land. Theo, de hoofdpersoon, is een van de weinigen die aan een lange reis naar huis begint. Zijn hele streven is erop gericht de oorlog als een afgedane episode te beschouwen en het vooroorlogse leven (zijn studie Duits!) zo snel mogelijk te hervatten. Thuis zal zijn moeder op hem wachten, meent hij, hoewel hij zijn moeder in een van de Duitse transporttreinen heeft zien stappen.
‘Tijdens de oorlog impliceerde het jood-zijn onmiddellijk een doodvonnis, na de oorlog is het jood-zijn de voorwaarde voor overleven geworden.’
Tijdens zijn reis naar huis beleeft hij in ‘flashbacks’ zijn leven van voor de oorlog opnieuw. De contrasten tussen de tijd van voor het kamp en het heden lijken weer alleen aan de lezer duidelijk te worden. Theo zet al zijn hoop op het ouderlijk huis en zijn moeder. De troost van de thuiskomst zou alle ellende doen vergeten. De moeder wordt ook hier geportretteerd als een type van de geassimileerde jood. Zij heeft een hekel aan jiddisj, verbetert de taalfouten in het Duits van de rabbijnen en reist rusteloos door heel Oostenrijk in trams en treinen. Haar liefde voor koormuziek en kerken roepen een verlangen bij hem op zich alsnog te assimileren: hij wil zich tot het Christendom bekeren om de rust te vinden die zijn moeder zocht.
De ontmoetingen met andere overlevenden op deze reis brengen Theo echter op andere gedachten. De meest betekenisvolle ontmoeting is die met een violist, die zich voor de oorlog al tot het Christendom had bekeerd, en na de oorlog zich van zijn nieuwe religie en de (Duitse) muziek wil distantiëren. Wat Theo zoekt, wil deze man achter zich laten en het begint voor de hoofdpersoon duidelijk te worden dat het jood-zijn dat de Duitsers hem als doodvonnis hadden opgelegd, na de oorlog een onontkoombaar lot blijkt te zijn geworden. Uiteindelijk sluit hij zich aan bij een groep joodse overlevenden, omdat hij slechts nog met hen in lotsverbondenheid leven kan.
Net als in de roman Badenheim 1939 is de vooroorlogse wereld van assimilatie met de Duitse cultuur nu geen werkelijkheid meer; deze wereld is definitief voorbij. Theo is niet langer de Oostenrijkse jood, maar de joodse overlevende en zal zijn bestaan vanuit dat inzicht opnieuw moeten opbouwen. De grote ontdekking van Theo is dat hij hierin geen keuze heeft. De oorlog bepaalt wie hij is, niet zijn eigen eigen vrijheid.
| |
Verbondenheid
De paradox van Theo's leven doortrekt ook het leven van Appelfeld. Tijdens de oorlog impliceerde het jood-zijn onmiddellijk een doodvonnis, na de oorlog is het jood-zijn de voorwaarde voor overleven geworden. Appelfeld hoorde na een week over het einde van de oorlog. In een van zijn eerste verhalen beschrijft hij dat Russische soldaten het deksel van de bunker openden waar hij en enkele vrienden zich hadden verborgen, en verbaasd vroegen: weten jullie niet dat de oorlog voorbij is? Een van zijn vrienden antwoordde: jawel, maar we zijn zo moe.
Waar konden deze kinderen naar toe, waar konden ze een nieuw bestaan opbouwen? Daartoe moest in zekere zin de vraag naar zijn identiteit, die voor de oorlog door zijn ouders was beantwoord met een verwijzing naar de Duitse cultuur, een nieuw antwoord krijgen.
| |
| |
Appelfeld moest als overlevende die vraag beantwoorden en deed dat door zich primair als joodse overlevende te gedragen. In de zomer van 1946 werd hij met andere joodse kinderen Palestina binnen gesmokkeld. De verbondenheid met andere joodse overlevenden gaf hem een nieuw leven.
Maar ook het ‘oude leven’ deed zich voor Appelfeld weer gelden. Na een verblijf in de kibboets en dienst in het leger werd hij op wonderbaarlijke wijze weer met zijn vader verenigd. Een man die in een boom sinaasappelen plukte, herkende hem als zijn zoon. Deze hereniging met zijn vader, van wie hij dacht dat hij in de kampen was gestorven, was van grote invloed. Terwijl vele immigranten in Israël uiteindelijk geheel met het verleden wilden breken en elke herinnering aan Europa wilden wegwissen, bleef Appelfeld vanwege zijn vader in Europa en in dat verleden geïnteresseerd. Zijn identiteit was niet slechts gebaseerd op het feit dat hij de verschrikkingen van de Europese oorlog had overleefd, maar ook op het feit dat de verbondenheid met het verleden in de gestalte van zijn vader niet kon worden weggewist. Van hem leerde hij de bijzonderheden kennen van de culturele wereld die in Europa verloren was gegaan, en tevens leerde hij begrijpen dat deze wereld toch zijn eigen - zij het met pijnlijke herinneringen vervulde - verleden bleef. Zoals Badenheim 1939 een onderzoek is naar het verleden, zo is Om elke zonde een onderzoek naar de mogelijkheden van een nieuwe identiteit.
Appelfeld verkoos ten slotte het bestaan van de ‘immigrant’ met pijnlijke herinneringen boven dat van de ‘sabra’, die zich een nieuwe identiteit zonder verleden toeëigent. Dat dubbele perspectief van nieuw leven en pijnlijke herinneringen is het thema van zijn werk gebleven.
In het Nederlands vertaalde werken van A. Appelfeld en nog steeds verkrijgbaar:
Om elke zonde, vertaald uit het Hebreeuws door Mirjam Lumkeman, Bzztôh, 's-Gravenhage, 1992 (1990); |
Badenheim 1939, uit het Engels vertaald door René Kurpershoek, De Arbeiderspers, Amsterdam, 1983 (1980) |
|
|