Bzzlletin. Jaargang 22
(1992-1993)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| |||||||
Wim Klever
| |||||||
[pagina 54]
| |||||||
men helemaal niet kent, is Spinoza nu al bereid hun bestaan te erkennen en aldus Boxel terwille te zijn, ‘want er zijn oneindig veel dingen die voor mij verborgen zijn’. Maar dan heeft het woord een totaal andere betekenis gekregen dan de gebruikelijke en wordt het spook gereduceerd tot de totaal onbekende dingen, die er oneindig veel zijn. | |||||||
OntmaskeringMaar Spinoza aarzelt niet een stapje verder te gaan en zijn edelachtbare correspondent, die hij tussendoor als ‘vir amplissime’ aanspreekt, een tikkeltje uit te dagen met behulp van wat plastische suggesties: ‘Zeg me nu eens wat voor dingen deze spoken of geesten zijn. Zijn het kinderen, dwazen of gekken?’ Ook onder deze vraag zit weer een addertje. Wat Spinoza over hen heeft horen vertellen, zo licht hij zijn tegenvraag toe, past meer bij onverstandige mensen dan bij verstandige en lijkt het amusement van kinderen of gekken te zijn. Met andere woorden: is er niet een correspondentie tussen de spookverhalen en hen die de spookverhalen verzinnen of verspreiden? Zo'n passage moet Hugo Boxel natuurlijk het nodige te denken geven, zeker waar die komt uit de mond van Spinoza die door hem in de aanhef van zijn brief als ‘de zeer scherpzinnige filosoof’ werd beschouwd. Spinoza wil die naam ook wel waarmaken met een laatste argument. Het is met de aard van het menselijke beestje zo gesteld, dat mensen meestal de zucht hebben om de dingen niet te vertellen zoals ze werkelijk zijn maar zoals zij wensen dat ze zijn; en die zucht kan men het beste ontdekken in de verhalen over spoken en geesten. Men kan zulke verhalen ook vrijuit en ongecontroleerd versieren. ‘Er zijn geen andere getuigen dan de vertellers zelf. De bedenker ervan kan de bijzonderheden die hem het best uitkomen naar eigen smaak toevoegen of weglaten, zonder dat hij hoeft te vrezen dat iemand hem zal tegenspreken; vooral echter zal hij ze zo verzinnen dat hij de vrees die hem naar aanleiding van zijn dromen en drogbeelden heeft bevangen, ermee kan rechtvaardigen, of ook zijn stoutmoedigheid, zijn geloof en zijn mening ermee kan staven’. Als dit niet de sterkst mogelijke ontmaskering van de gewaande spoken is, dan weet ik het niet meer. Spookverhalen hebben volgens Spinoza een sociale functie; zij berusten op iemands verborgen motieven om zijn gedrag te rechtvaardigen of om indruk te maken op de omgeving. Spinoza weet dus wel degelijk wat spoken zijn. Het zijn verhalen en niet meer dan verhalen die samenhangen met 's mensen diepste verlangens. Hij wilde zijn geachte correspondent echter niet meteen met deze causale verklaring overrompelen en gaf er de voorkeur aan, hem in zijn eer te laten. De brief is een juweeltje van subtiel manoevreren tussen beleefheid en oprechtheid. | |||||||
Niet vrouwelijkEn zo blijkt Hugo Boxel de brief ook begrepen te hebben, want in zijn reactie enkele dagen later (21 Sept. 1674, Brief 53) constateert hij dat het een brief was ‘van een vriend, en van een ander verscheide gevoelen’; maar hij vindt dit niet erg, want vrienden mogen best van mening ‘verscheelen omtrent onverschillige zaken’. Zijn de zaken echter zo onverschillig of neutraal? Volgens Spinoza zeker niet. Hij besteedde er zorg aan, om de ernstige vooronderstellingen van Boxel's vraag op een acceptabele manier aan de man te brengen. Boxel onderschat kennelijk de filosofische vertakkingen van de door hem aan de orde gestelde kwestie. Hij wandelt te luchtigjes heen over de uitgangspunten of consequenties. In plaats van in te gaan op Spinoza's vraag naar de concrete gedaante van de spoken en op zijn suggestie dat er een relatie is tussen de spoken en degenen die de verhalen debiteren, verkiest hij het om zijn geloof in hun bestaan nog eens te adstrueren, hoewel Spinoza hem dat op voorhand had toegegeven. De redenen die Boxel nu aanvoert voor het bestaan van spoken, geesten of schimmen, zijn vier in getal:
| |||||||
[pagina 55]
| |||||||
‘Zo dat ik meen dat er geesten zijn van allerleye slag, uitgezonderd dat zij mogelyk niet vrouwelijk zyn. Deeze redeneering zal die geene niet overtuigen die verkeerdelijk meenen dat de wereld by geval gemaakt is.’
De argumenten zullen ons niet erg aanspreken. Erger nog: ze lijken bespottelijk. We zouden in onze tijd zelfs niet op het idee komen om ze aldus te verzinnen. De gedachtengang is ook volslagen arbitrair. Waarom eventueel wel mannelijke spoken maar geen vrouwelijke? Vrouwen zouden er door beledigd kunnen worden; ze worden door Boxel gediscrimineerd in die zin, dat zij het na hun dood vermoedelijk niet kunnen brengen tot het verheven bestaan van spookverschijning. Boxel denkt dat hij hiermee overtuigende argumenten geleverd heeft voor het bestaan van spoken, behalve dan voor diegenen die het ontstaan van de wereld aan het blinde toeval toeschrijven. Dan slaan argumenten als de zijne, die in sterke mate op de harmonie in de kosmos zijn gebaseerd, natuurlijk niet aan. Hoe zou Spinoza op dat alles gaan reageren? Zou hij zich kunnen inhouden? | |||||||
BrouwerijMaar we moeten nog even geduld hebben. Een goed betoog - en Boxel weet dat - berust niet alleen op argumenten doch ook op ervaringsgegevens. En daarom gaat hij geschiedenissen memoreren. Hij roept in herinnering wat oude en nieuwe schrijvers als Plutarchus, Suetonius, Lavaterus, Cardanus en Melanchton daarover hebben bericht, daarbij veronderstellend dat zulks Spinoza allemaal wel bekend zal zijn of dat hij het althans gemakkelijk kan naslaan in de boeken van zijn studeervertrek. Hij vermeldt ook een verhaal uit de eigen tijd, dat Spinoza, die enkele maanden in Schiedam had vertoefd, misschien niet onbekend in de oren klonk. ‘Een burgemeester van Schiedam, een geleert en wijs man, die noch in leeven is, verhaalde my eens, dat men inde brouwerye van zijne moeder des nachts hoorde werken, gelyk des daags gebeurde als men brouwde, en zwoer my dat zulks eenige maal- en was geschied’. Ze hadden er daar in Schiedam zeker een paar teveel achterover geslagen! Boxel bekent ruiterlijk, dat hemzelf ook zulke dingen waren overkomen. Hij spreekt dus uit eigen ervaring. Hij wil zich niet mengen in het dispuut over het bestaan van de duivel; dat acht hij een geheel andere kwestie, waar hij vanaf wil wezen: ‘ik meen dat dat fabelen zijn die men daar van vertelt’. En wat de omstandigheden betreft of de hoedanigheden, waarnaar Spinoza had geïnformeerd: dat moet hij maar eens opzoeken in de brief van Plinius aan Sura in het zevende boek van zijn Brieven of in het 32ste hoofdstuk van Suetonius' Leven van Caesar. Het is alsof hij wilde zeggen: dat zijn toch autoriteiten, niet waar, voor u en voor mij! Boxel wenst overigens niet zijn toevlucht te nemen tot literatuur van een zekere Jezuïet over de ‘Apparitiones Spirituum’, omdat dat soort lieden dergelijke spookverhalen bedenken om het bewijs voor het vagevuur te leveren. Daarin zijn zij niet onbaatzuchtig; het geloof in het vagevuur is ‘een myne daar zy zo veel silver en goud uit trekken’. Deze verklaring lijkt niet onaannemelijk. De slotalinea van Boxel's brief was door de uitgevers van de Opera Posthuma geschrapt. We kennen die evenwel toch omdat zij, doorgehaald dan, te lezen was op de bewaarde brief.Ga naar eind2. ‘UE zegt in het einde van haar brief, dat my Gode te beveelen, UE niet zonder lacchen doen kan’. We weten dat Spinoza nooit echt mensen uitlachte of bespotte; dat neemt niet weg dat hij toch ondeugend of ironisch kon zijn. Hoe zou je zo'n lichtgelovige of bijgelovige figuur als Boxel nu ernstig kunnen bejegenen, moet hij gedacht hebben. En hij zei het dan ook! Boxel tracht hem uit | |||||||
[pagina 56]
| |||||||
illustratie: Paul Tuijnman
| |||||||
[pagina 57]
| |||||||
die stemming te verdrijven door hem te herinneren aan ‘het gesprek dat wij voor deezen tusschen ons beiden hielden’. Dit verzoek haalt echter niets uit zoals de volgende brief, die vrij hard en scherp is, aantoont. | |||||||
KaartenhuisDie vierenvijftigste brief is zeker een analyse waard. Nu Boxel voet bij stuk houdt, zit er voor Spinoza niets anders op dan dat hij de zaak grondiger aanpakt en aan de hand van evidente beginselen laat zien, hoe en waarom Boxel's wereldbeeld onhoudbaar is en als een kaartenhuis in elkaar zakt. Daardoor wordt de briefwisseling voor ons meteen een stuk interessanter en leerzamer. Steunend op Boxel's eigen bekentenis dat vrienden behoudens hun vriendschap van mening kunnen verschillen, grijpt hij hem meteen aan op zijn conclusie ‘dat er allerlei soorten spoken zijn, maar wellicht niet van het vrouwelijk geslacht’. Hij heeft niet alle literatuur nagekeken die hem was aanbevolen, maar zich beperkt tot Plinius en Suetonius, en dat was hem genoeg. Ze dazen in dit opzicht allemaal en zijn er dol op om wonderverhalen op te dissen en de mensen verstomd te doen staan of tot verwondering te brengen.Ga naar eind3. Betekent dit nu, dat Spinoza deze auteurs niet begrijpt, of althans minder begrijpt dat Boxel? ‘Laten we eens kijken of ik, die ontken dat er spoken of geesten bestaan, daardoor minder die schrijvers, die over deze zaak geschreven hebben, begrijp; of dat jij, die hun bestaan erkent, deze schrijvers niet hoger aanslaat dan ze verdienen.’ Dit is in zoverre al een opvallende uitspraak, omdat zij een licht werpt op Spinoza's omgang met de Bijbel, die eveneens bol staat van wonderverhalen en droomgezichten of openbaringen. Sommige commentatoren denken dat het Spinoza's beginsel zou zijn om de bijbel vanuit zichzelf te verklaren, met uitschakeling van de rede of het filosofische inzicht. Dit is een misvatting, die Spinoza zelf bestrijdt in zijn brief aan Lambert van Velthuysen. Ook voor Spinoza is de wetenschap de uiteindelijke leidraad of lichtbron die een juist begrip van teksten mogelijk maakt, net als voor Lodewijk Meyer die dat in zijn Philosophia Sanctae Scripturae Interpres betoogde. Precies zo is ook hier de gedachtengang. Vanuit bepaalde inzichten of duidelijke beginselen (die in de rest van de brief worden uitgewerkt) komt men volgens Spinoza tot een beter begrip van teksten, die voortkomen uit bijgeloof en waan, dan wanneer men zelf dat geloof deelt. Dit geldt zowel voor de interpretatie van de bijbel als van andere klassieke auteurs. Spinoza ziet hier terecht geen verschil. | |||||||
SarcasmeDat Boxel geheel door die voorstellingswereld in beslag wordt genomen, blijkt wel uit zijn opmerking dat spoken waarschijnlijk mannelijk zijn. ‘Dat lijkt meer op fantasie dan op twijfel... En dat klopt ook aardig met de gangbare verbeelding omtrent God als een wezen van het mannelijk geslacht. Ik verbaas me er trouwens over, dat zij die de spoken naakt hebben aanschouwd, hun blik niet op hun genitalia hebben gericht, wellicht uit angst of uit onwetendheid over dit onderscheid.’ Over sarcasme gesproken. Boxel suggereerde dat zijn propositie over de seksuele geaardheid van spoken wellicht geen overtuigingskracht heeft ‘voor hen die verkeerdelijk menen dat de wereld het gevolg van toeval is’. Hij wil daarmee als het ware zeggen dat een wijze schepper dit zo heeft georganiseerd; en ja, als je de scheppingsact laat varen, zul je ook wel niet gevoelig zijn voor dit argument, dat te maken heeft met de scheppingsorde. Spinoza ziet hierin een gevaarlijk beroep op een ondoorgrondelijk mysterie, dat eigenlijk neerkomt op een toevlucht tot het onbekende. Daarmee wordt niets bewezen. Hij acht het dus nodig even in te gaan op dit argument en maakt Boxel duidelijk dat er een tegenstelling is tussen ‘toevallig’ en ‘noodzakelijk’ en dat degene die bevestigt dat de wereld een noodzakelijk effect van de goddelijke natuur is, daarmede ook ontkent dat de wereld bij toeval bestaat. Degene daarentegen die stelt dat God de schepping had kunnen nalaten (zoals Boxel zelf!), geeft ipso facto, zij het in andere woorden toe, dat de | |||||||
[pagina 58]
| |||||||
wereld wel een toevalsprodukt is; de scheppingswil had er dan, om onverklaarbare redenen, ook niet kunnen zijn. Wie zich, zoals Boxel, ter verklaring van de verschijnselen of primitieve voorstellingen, beroept op het besluit van een schepper, begaat deze drogreden. Het is volgens Spinoza absurd om de wereld als contingent te beschouwen. En juist omdat die mening absurd is, heeft men ‘algemeen en eenstemmig’ (vulgo unanimiter) beweerd dat Gods wil eeuwig is in plaats van indifferent. Dat houdt namelijk in dat de wereld een noodzakelijk gevolg is van de goddelijke natuur. Het doet er niet toe hoe die goddelijke wil verder gekarakteriseerd wordt; men komt met de verschillende namen op hetzelfde punt uit. De meesten stemmen met Spinoza, zo stelt hij, overeen inzake de identificatie van wil, intellect, wezen en natuur in God en volgen hem, waar hij ter vermijding van een verwarring tussen de goddelijke en menselijke natuur, aan de goddelijke natuur menselijke attributen als wil, intellect, aandacht, gehoor etc. ontzegt. Daarmee zijn in principe ook de mannelijke geslachtskenmerken van god en zijn engelen op de helling gezet, zoals in het vervolg nog zal blijken. | |||||||
SchoonheidMet de zojuist ontwikkelde gedachtengang heeft Spinoza geenszins de harmonie en orde der natuur willen ondergraven; het ging er hem slechts om de willekeurige en ondoorzichtige orde van een arbitraire schepper elke bewijskracht te ontzeggen inzake de kwestie of er spoken bestaan. Wat Boxel hierover op tafel legt, zijn pure gissingen van de fantasie, die van elke rationaliteit gespeend zijn. Zijn eerste pseudo-argument was, dat spoken zouden bijdragen tot de schoonheid der schepping. Hier vergeet hij dat schoonheid geen kwaliteit van enig object is, doch slechts een effect in degene die de objecten, welke dan ook, bekijkt. Dat effect - ofwel die toestand in de verbeelding van de kijker - varieert naar gelang de constitutie van zijn lichaam. Zouden zijn ogen anders gevormd zijn, bijvoorbeeld langwerpig of platter, dan zou hij met gewijzigde effecten te maken hebben, dat wil zeggen dat het dan wel omgekeerd zou kunnen zijn, nl. dat het schone wanstaltig en het wanstaltige schoon zou kunnen lijken. ‘Op zich beschouwd ofwel in relatie tot God zijn de dingen noch schoon noch misvormd.’ Retorisch omknelt Spinoza zijn correspondent dan met de vraag, wat er schoner is: de spoken of de centauren, waterslangen, harpijen, satyren, griffioenen en argi of andere dergelijke fantasieprodukten? Het niet bestaan van deze laatste chimaeren zal Boxel wel toegeven, waarom dan niet de onmogelijkheid van spoken? ‘Zeker, de wereld zou mooi versierd zijn, indien God hem naar de grillen van onze fantasie had uitgerust met dat soort dingen die eenieder zich gemakkelijk kan voorstellen of dromen!’ Boxel kan niet misverstaan, tot welke klasse Spinoza zijn spoken wenst te rekenen. | |||||||
Primitief wereldbeeldAls tweede argument voor het bestaan van spoken had Boxel hun gelijkenis met God zelf genoemd. Hier moet Spinoza nog luider een neen laten horen. ‘Dit weet ik, dat tussen het eindige en het oneindige geen verhouding (nullam proportionem) is, in dier voege dat het verschil tussen het grootste en meest verheven schepsel en God niet anders is als het verschil tussen God en het kleinste schepsel.’ Mathematisch uitgedrukt komen we tot de formule: 0:1000 = 0:1. Het argument doet dus totaal niet terzake, nog afgezien van het feit, dat ik helemaal niet het bestaan van zulke droomfiguren kan erkennen. Kon ik dat wel, dan zou ik geen moeite hebben met de erkenning dat zij Gods creatuur zouden zijn, stelt Spinoza. Boxel's derde argument was volgens Spinoza niet minder dan een logische fout. Omdat een bol rond is, is een cirkel nog geen bol. Boxel redeneert: lichamen zijn bezield, dus zielen zijn belichaamd. ‘Zeg mij of er niet ook herinnering, gehoor, gezicht etc. zonder lichamen zijn, omdat er lichamen bestaan zonder herinnering, gehoor, gezicht etc.?’ | |||||||
[pagina 59]
| |||||||
Ten slotte steunde Boxel in zijn voorstellingen omtrent spoken op een primitief wereldbeeld, dat door de wetenschap, althans volgens Spinoza, achterhaald is. Zijn reactie komt hierop neer, dat in de ‘oneindige materie’ geen sprake kan zijn van hoge en lage gebieden of wezens en evenmin van een centrum. Als men de zon of Saturnus zou opvatten als het centrum van het universum, dan zouden die het laagst mogen heten. Doch het is verre daarvan dat men dit kan doen. De oneindigheid der materie verdraagt zich niet met de gedachte aan een centrum of een periferie. ‘Wie de oren van zijn intellect niet afsluiten, laten zich niet door die superstitie verleiden!’ Kortom: men schenke toch geen geloof aan dergelijke oudewijvenpraat! Wat betreft de geschiedenissen die Boxel uit de literatuur aanhaalde: die wil Spinoza niet ontkennen, daarentegen wel de conclusie die Hugo Boxel daaruit trekt. Het verhaal van de Schiedamse burgemeester vindt hij gewoon belachelijk. ‘Risu dignum’, staat er in het Latijn. Spinoza durft deze depreciatieve term gebruiken omdat Julius Caesar volgens Suetonius eveneens ‘lachte’ om dergelijke bijgelovigheden en niettemin gelukkig was. Spinoza verwijst hiervoor naar het 59ste hoofdstuk van Suetonius' biografie van Caesar.Ga naar eind4. En Caesar is een respectabel voorbeeld, als het om een voorbeeld moet gaan: ‘En op die manier moeten allen, die de verbeelding der stervelingen en de gevolgen van de aandoeningen (pathematum effectus) overwegen, om zulke dingen lachen’. Spinoza rechtvaardigt zowaar het feit dat hij zich vrolijk maakt over Boxel's stupide hersenspinsels.Ga naar eind5. | |||||||
Op hoge toonMenigeen zou beschaamd zijn na de ontvangst van zulk een brief van zulk een filosoof en zich ofwel verontschuldigen ofwel terugtrekken in zwijgzaamheid. Niet zo Hugo Boxel. Hij waant zich niet alleen Spinoza's gelijke, maar zelfs zijn meerdere, getuige onder meer de hoge toon waarop hij in een derde brief van de toren blaast. Omdat nieuwe onderwerpen, met name de waarschijnlijkheidsleer, worden aangesneden, waarop Spinoza met verregaande explicaties zal reageren, loont het ook de moeite om deze twee brieven te analyseren. Voorbijgaand aan Spinoza's ‘loze kreten’ (exclamationes), zoals hij het noemt, houdt hij vast aan het mannelijk geslacht van de spoken, omdat hij hun voortplanting loochent. Het deert hem verder niet dat zij deze of die vorm of samenstelling vertonen. Hij bestrijdt Spinoza de tegenstelling tussen noodzakelijk en toevallig. Toevalligheid heeft volgens hem alleen te maken met de onverwachte afloop van een proces. Je graaft bijvoorbeeld een put voor het planten van een boom en je treft daar een hoeveelheid goud aan. Voorts impliceert volgens hem de eeuwigheid van Gods wil geenszins de eeuwigheid van de wereld. Zo zien we Hugo Boxel, die geen last heeft van bescheidenheid, elke bewering van Spinoza tegenspreken. Wat zou men nog onder het woord ‘God’ kunnen verstaan, indien willen, begrijpen, overleg, horen, zien etc. hem vreemd waren? Weet Spinoza op zijn beurt soms, hoe de geest, die toch onlichamelijk is, op het lichaam inwerkt? Hoewel we die verhouding niet kunnen begrijpen, zijn we toch zeker van die inwerking. ‘Toon mij, hoe dat geschiedt! Dat zult ge, net als ik, niet kunnen.’ Als we bepaalde verhoudingen (proportiones), zoals die tussen geest en lichaam of die tussen God en wereld niet kunnen begrijpen, moeten we ze daarom niet loochenen. Spinoza had dit ten onrechte gedaan in zijn ontkenning van elke proportie tussen God en mens. Hoewel we niet weten hoe God precies werkt, mogen we hem toch best menselijke werkingen toekennen, die hij dan op een eminente, voor ons onbegrijpelijke wijze uitvoert. Begrijpt Spinoza soms hoe de wind en de lucht bepaalde gebieden en zelfs bergen zonder handen of instrumenten kan teisteren? Zoals Job zijn vrienden op deze fenomenen wijst en hen daardoor met stomheid slaat, tracht Boxel dat bij Spinoza ook te bereiken. Gods werking zouden we moeten postuleren naar analogie van ons eigen functioneren. Spinoza vraagt bewijzen in plaats van sugges- | |||||||
[pagina 60]
| |||||||
tieve fantasieën. Maar, repliceert Hugo Boxel, hoe kun je dat nou in ernst vragen? Bewijzen zijn er maar van heel weinig dingen mogelijk, en behalve de wiskundige bewijzen zijn er geen te vinden die ons volledig tevreden stellen en zekerheid verschaffen. We zijn doorgaans met waarschijnlijkheden en met gissingen tevreden. In de wetenschappen vindt men niets dan controversen en disputaties; alles wordt betwijfeld. De sceptici wisten dat maar al te goed en kwamen daarom met hun relativisme te voorschijn. Geen enkele bewering van Spinoza wordt onweersproken gelaten. De schoonheid is niet enkel een aangelegenheid of aandoening van het subject. Bepaalde dingen zijn objectief harmonieus en wel geproportioneerd, andere niet of in mindere mate. Zo heeft men in de klankwereld toch ook consonanten en dissonanten? Zo vereist de harmonie van de wereld toch ook het bestaan van geesten? Spinoza's opmerkingen over centauren etc. is brutaal en misplaatst. Boxel had het over spoken als fijnstoffelijke geesten, die gelijk zijn aan God als geest; en dat moet men niet belachelijk maken. ‘Gij verlangt een even duidelijke idee van geesten als van een driehoek? Dat is onmogelijk. Zeg mij, smeek ik je, welke idee je van God hebt, en of die voor je verstand even helder is als de idee van een driehoek. Ik weet dat je die niet hebt en zoals ik al gezegd heb, wij zijn niet zo gelukkig dat we met overtuigende bewijzen vat hebben op de dingen; het waarschijnlijke heeft meestal de overhand in deze wereld.’ | |||||||
PredikantentoonDaarmede is de kat goed de bel aangebonden, zoals we straks zullen zien. Boxel lijkt als een gek bezeten van de geest van tegenspraak. Hij houdt nota bene staande ‘dat er evenzeer een bol zonder cirkel bestaat als een cirkel zonder bol’, ‘dat de zon het middelpunt van de wereld is’Ga naar eind6. en dergelijke onzinnige dingen meer. In plaats van klassieke historici wordt nu een serie gerenommeerde filosofen tot getuige geroepen voor het bestaan van geesten: Plutarchus, de geniale Socrates (die het vaak over zijn demon had), alle stoïcijnen, pythagoreeërs, platonici, Empedocles etc. En na dat alles stelt hij: Verwerp nu maar zoveel verstandige ooren ooggetuigen, zoveel filosofen, zoveel geschiedschrijvers, die van dergelijke dingen gewagen! Houd maar vol, dat ze allen net zo dom en dwaas zijn als het gewone volk! Uw antwoorden overtuigen niemand, zijn zelfs absurd en raken nergens de kern van ons geschil; ge voert geen enkel bewijs aan dat uw mening kan staven. Caesar lacht evenmin als Cicero en Cato om spoken maar om voortekens en voorspellingen... Men kan niet ontkennen dat de toon van de brief en de stemming van zijn schrijver intussen vijandig zijn geworden. Boxel is meer dan geïrriteerd, hij is gewoon kwaad op Spinoza en spreekt hem venijnig toe, vanuit de hoogte en op een predikantentoon: hoe durf je nu nog vol te houden! | |||||||
Wrikken aan de beginselenSpinoza's derde brief aan Boxel is evenals de tweede ongelooflijk rijk van inhoud en bijzonder knap bovendien. Het thema van de spoken, maar vooral het aanhouden van Boxel, drijft hem tot kennistheoretische uiteenzettingen van het hoogste niveau. Afgezien van de beleefdheidsfrazen lijkt de eerste zin van de brief (nr. 56) te wijzen op berusting aan de kant van Spinoza. Doch het tegendeel blijkt het geval te zijn. Die zin is wel een realistische constatering, dat het voor twee mensen, ‘die verschillende beginselen volgen’, uiterst moeilijk is om tot overeenstemming te komen. Men kan echter proberen om te wrikken aan de beginselen van zijn gesprekspartner; en Spinoza ziet kennelijk nog mogelijkheden om daar enige beweging in te krijgen, want hij geeft het nog niet op hem te onderwijzen: ‘De aandacht die ik in mijn voorgaande brief van u vroeg, leek u niet noodzakelijk; dat was de oorzaak, dat u uw gedachten niet op het belangrijkste richtte en dat u dat, wat het meest relevant was, hebt verwaarloosd’. Daarom herhaalt Spinoza in andere | |||||||
[pagina 61]
| |||||||
woorden zijn uiteenzettingen over de tegenstelling tussen toevalligheid en noodzakelijkheid alsmede over de identiteit van de begrippen ‘noodzakelijk’ en ‘vrij’. Maar hij gaat verder. Die toeschrijving aan God van menselijke functies, zij het dan met de toevoeging van ‘in eminente zin’, berust op het simplistische vooroordeel, dat er geen grotere volmaaktheid bestaat dan deze eigenschappen (als willen, kennen, horen, bedoelen etc.). Boxel had daarbij vergeten dat alles wat bestaat, volmaakt is en ook gelijkwaardig, omdat er geen hoog en geen laag niveau kan worden bepaald. Als je dit goed in het oog houdt, kun je moeilijk volhouden dat menselijke eigenschappen geprivilegieerd zijn en dat Gods wezen gekarakterizeerd zou kunnen worden met gesublimeerde menselijke hoedanigheden. Dat we dit geloven is niet vreemd, maar als filosoof moet je het doorzien: ‘Ik verbaas me daar niet over, omdat ik geloof, dat de driehoek, indien hij zou kunnen spreken, op dezelfde wijze zou zeggen, dat God in eminente zin driehoekig is, en de cirkel, dat de goddelijke natuur bij uitstek cirkelvormig is. En op deze wijze zou elk ding zijn eigenschappen aan God toeschrijven en zich Godgelijk maken en zou het overige hem misvormd voorkomen’. Met andere woorden, de antropomorfisering van God is een resultaat van ons voorstellings-mechanisme, dat in elk ander wezen mutatis mutandis tot vergelijkbare ficties leidt, hetgeen we zouden weten als die wezens zich zouden kunnen uiten. Alles projecteert de eigen vorm op het geheel, maakt zich naar de eigen figuur een beeld van God. In zijn allereerste brief (brief 2 aan Oldenburg) had Spinoza er op gewezen dat dit de grondfout van Bacon en Descartes was en dat we daar een soort omgekeerde beeldvorming tegenover dienen te stellen, nl. dat wij zijn en bestaan naar het beeld van God, d.w.z. naar analogie van de gehele natuur. De antropomorfe God is een teken van menselijke hoogmoedswaanzin. Spinoza wil daar nu niet verder op ingaan, wel op die andere objectie, waarin Boxel er op aandrong om in dergelijke kwesties maar te berusten in waarschijnlijkheden. Dat standpunt leek heel aannemelijk, vooral omdat hij zich daarbij beriep op het alledaagse leven, waarin we toch niet verder kunnen komen. De verleiding is dan groot om ook in theoretische aangelegenheden, waarin altijd discussies en polemieken heersen, te resigneren. Boxel zwichtte voor die verleiding. Spinoza kapittelt hem daarvoor. Het is volkomen juist dat wij in het dagelijks leven tal van dingen doen op grond van gissingen (ex coniectura). ‘Een mens zou van honger en dorst omkomen, indien hij niet zou willen eten of drinken voordat hij een perfect bewijs (demonstrationem) had verkregen dat een spijs of drank hem tot voordeel zou strekken.’ Maar het is volstrekt onjuist, schrijft Spinoza, om te stellen dat wij onze bespiegelingen (meditationes) bouwen op gissingen: ‘In het gewone leven volgen we wat het meest waar schijnt (verisimillimum), in onze beschouwingen (speculationibus) evenwel worden we gedwongen de waarheid te volgen.’ Het is zelfs zeer gevaarlijk om hier te steunen op wat slechts waarschijnlijk is. Immers, als we ook maar één onwaarheid toelaten, volgen er oneindig veel andere. Men kan dit opvatten als een toelichting van Spinoza op de metho- | |||||||
[pagina 62]
| |||||||
diek van de Ethica, waarin de proposities uitsluitend afgeleid zijn van heldere begripsbepalingen of definities en evidente axiomata. Dat in de wetenschappen veel twisten en controversen zijn, wettigt geenszins de conclusie dat alles daarin onzeker is. De conclusie van de Sceptici is ver van Spinoza's bed. Er waren er bij, die zelfs elementaire geometrische axioma's over boord zetten, en bijvoorbeeld ontkenden dat het geheel groter is dan zijn deel. Volgens Spinoza worden bepaalde beginselen helder en duidelijk gekend en is het alleszins redelijk om die als uitgangspunt van zijn afleidingen te kiezen. | |||||||
Het waarschijnlijkeToegegeven dus: waar bewijzen ontbreken, stellen we ons tevreden met waarschijnlijkheden. Maar wat is dat precies, het waarschijnlijke? Als antwoord op deze vraag geeft Spinoza een verdere precisering, die de moeite waard is maar tot nu toe in de literatuur over het hoofd is gezien. ‘Ik zeg, dat een waarschijnlijke bewering zodanig is, dat wij haar, ook al kunnen we haar betwijfelen, toch niet kunnen tegenspreken, omdat datgene, wat kan worden tegengesproken, niet waarschijnlijk (vero simile) doch onwaarschijnlijk (falso simile) is.’ In de hedendaagse epistemologie krijgt men vaak de indruk dat strikt genomen elke bewering, mits zij maar empirische inhoud heeft, kan worden tegengesproken. Spinoza legt het accent anders. Dat zagen we al toen hij zojuist stelde dat we ‘gedwongen worden’ om in het alledaagse leven het waarschijnlijke te volgen, in theoretische beschouwingen evenwel het ware. Wat we doen en hoe we denken is niet ter willekeurige beschikking. We kunnen er niet onderuit om brood (of iets anders) te eten, ook al weten we niet met absolute zekerheid dat er geen kwalijke stoffen in verwerkt zijn. En evidente axiomata zijn dingen die we bij enige reflectie blijken te weten en niet niet kunnen weten of echt ontkennen. Zo ook moeten we met Spinoza het waarschijnlijke opvatten als datgene dat, alles wel beschouwd en bij elkaar genomen, in feite waar lijkt te zijn. Nou, als het daar zo mee staat, dan spreek je dat simpelweg niet tegen en koers je daarop. Ook hier geldt: je kunt niet anders. Als alle aanwijzingen of bijna alle aanwijzingen in dezelfde richting gaan, dan is dat voldoende om het aangewezene te accepteren, zij het onder voorbehoud. Die aanwijzingen en factoren brengen je als het ware over de streep van de feitelijke, zij het aarzelende en enigszins twijfelende aanvaarding, die de feitelijke ontkenning (=tegenspraak) dus uitsluit. Spinoza geeft, conform zijn gewoonte, een duidelijk voorbeeld. Als ik beweer dat Piet in leven is, omdat ik hem gisteren gezien heb, kan niemand, die in mijn omstandigheden en in mijn huid kruipt, dit tegenspreken. Ontmoet ik echter iemand, die mij vertelt dat hij Piet gisteren in bezwijming heeft zien vallen en op grond daarvan gelooft dat hij overleden is, dan wordt daardoor bewerkt dat mijn woorden onwaar schijnen, zowel voor mij als voor anderen die beide beweringen hebben aanhoord. Vanaf dat moment kunnen ze metterdaad worden tegengesproken; daarvóór echter niet. In die omstandigheden - we waren bijna vergeten dat het om spoken ging - verkeert Boxel's gissing omtrent spoken en verschijningen: die heeft niet eens de status van waarschijnlijkheid, zoals hij pretendeerde, menende dat hij zich daarmee op een territorium van veilige bescheidenheid had teruggetrokken. Spinoza stelt daar tegenover dat die gissing ook niet onwaarschijnlijk is, maar zelfs zonder meer onwaar, omdat zij in strijd is met heldere en onaanvechtbare demonstraties. | |||||||
Idee en voorstellingMaar er was nog een andere kwestie waarmee Boxel tevergeefs een punt dacht te kunnen scoren. Had hij Spinoza niet in de mond gelegd, dat hij zou moeten bekennen dat hij van God ook niet zo'n helder begrip had als van de eigenschappen van een driehoek? Daarmee heeft hij behoorlijk buiten de waard gerekend. Hij dacht een negatief antwoord op voorhand binnen te hebben, maar het werd een positief antwoord, zeer tot zijn verrassing. ‘Op uw vraag, of ik van God een | |||||||
[pagina 63]
| |||||||
even heldere idee heb als van de driehoek, antwoord ik bevestigend. Als u me echter vraagt, of ik van God een even heldere voorstellling heb als van de driehoek, dan moet ik dat ontkennen. God kunnen we immers niet verbeelden, doch wel degelijk begrijpen. Hier moet ook bij worden aangetekend, dat ik niet zeg, dat ik God volledig (omnino) ken; maar ik ken enkele zijner attributen, niet alle echter, noch het grootste deel. En het is zeker dat onwetendheid omtrent de meeste attributen niet de kennis van enkele daarvan verhindert. Toen ik de elementen van Euclides begon te leren, was het eerste dat ik begreep, dat de drie hoeken van een driehoek gelijk zijn aan twee rechte hoeken; deze eigenschap van de driehoek doorzag ik heel goed, hoewel ik onwetend was omtrent veel andere eigenschappen.’ Dat is even een kolossale en gedurfde bewering! Behalve Boxel hebben vele anderen na hem zich er grondig aan geërgerd. Spinoza bevindt zich dan ook diametraal tegenover de gehele traditie, die stelt dat we God niet kunnen begrijpen maar slechts kunnen voorstellen. Het is omgekeerd: een adequaat godsbeeld is onmogelijk. Elke voorstelling is een schamele projectie van de figuur van het eigen wezen, van het deel der natuur op het geheel. Maar voorzover elementaire eigenschappen (zoals bv. dat elk materiedeeltje in beweging of in rust is) gemeenschappelijk zijn aan alle dingen in de natuur en wij deze kennen in onze grondbegrippen, hebben wij een adequate kennis van God. Spinoza werkt het hier niet uit, zoals hij het in de Ethica bewees; het zou ook niet mogelijk zijn omdat Boxel zich Oostindisch doof houdt voor zijn uitgangspunten. | |||||||
GezagWat is er nog over van Boxel's halsstarrige tegenwerpingen? Behalve zijn vage uitlatingen over de subtiele of eigenaardige stof waaruit de spoken zouden zijn samengesteld (‘u lijkt wel over spinnewebben, lucht of dampen te spreken!’) eigenlijk alleen nog het ‘gezagsargument’, zijn beroep op de onafzienbare reeks beroemde filosofen. Spinoza blijkt erg veel lef te hebben; ook hier weer gaat hij doodgemoedereerd lijnrecht tegen de opvattingen van Boxel en de hele Westerse traditie in. Zich niet storend aan de ‘public opinion’ neemt hij ook hier een eigen, geheel unieke positie in: ‘Het gezag van Plato, Aristoteles en Socrates heeft niet veel waarde voor mij. Het zou me wel verbaasd hebben indien u Epicurus, Democritos, Lucretius of iemand van de atomisten of de verdedigers van het atomisme had genoemd. Het is immers niet verwonderlijk dat zij, die occulte kwaliteiten, soortbegrippen, substantiële vormen en duizenden van dergelijke beuzelarijen hebben verzonnen, ook spoken en geestverschijningen hebben bedacht en oudewijvenpraat hebben geloofd, om de autoriteit van Democritos onderuit te halen, wiens goede faam zij zozeer benijdden, dat zij zijn boeken, waarvoor hij zoveel lof had geoogst, verbrandden. Als u hen gelovig wilt volgen, welke reden hebt u dan nog om de wonderen van de goddelijke maagd en alle heiligen te ontkennen? ... U volgt andere beginselen, die ver van de mijne verwijderd zijn.’ Hier haakt Spinoza af; en daarmee wordt de correspondentie besloten. | |||||||
FantasieproduktenSpinoza's alternatieve lijst van filosofische coryfeeën wijst duidelijk in de richting van de natuurkundigen, die alle verschijnselen mechanisch trachtten te verklaren als gevolg van de beweging en wisselende configuratie der materie-deeltjes. Speciaal Democritos treedt in zijn historisch perspectief naar voren als de grote vernieuwer, of liever de stichter van de wetenschap. Scherp contrasteert hij de atomistisch-mechanische school met de drie erkende hoofdfiguren van de Griekse wijsbegeerte, waarvoor hij, Spinoza, zijn hoed niet afneemt. Zijn kritiek op Plato en Aristoteles wordt elders terloops geformuleerd. Waarom is Socrates Spinoza's tegenpool? Zou het niet zijn omdat Socrates, ondanks al zijn goede bedoelingen en ook rake demaskering van vooroordelen, te zeer zijn onwetendheid proclameerde in zijn bekende slogan: ‘Het enige dat ik | |||||||
[pagina 64]
| |||||||
weet is dat ik niet weet’? In ieder geval zou Spinoza deze uitspraak nooit willen of kunnen onderschrijven, Spinoza die zeker weet twee attributen, de denking en de uitgebreidheid, adequaat te kennen. De spookgeschiedenissen van Boxel worden thuisgebracht bij de reeks fictieve entiteiten die Plato en Aristoteles er op na hielden; ook deze zijn voor Spinoza niets meer en niets minder dan spookbeelden, die ons geen steek verder brengen in ons begrip van zaken. Met de suppositie van de transcendente ideeën en de diverse substantiële vormen gaat men, Kantiaans gesproken, over de schreef van het rationeel toelaatbare: het zijn fantasieprodukten. Concluderend mogen we zeggen, dat we veel, heel veel geleerd hebben uit de correspondentie tussen de wat naïeve, ouderwetse, nogal orthodoxe Hugo Boxel en de nuchtere, bereidwillige, scherp analyserende en pakkend formulerende Spinoza. Dat is onze winst. Hugo Boxel echter loopt stuk op de onverzettelijke rots van helderheid. Niets lijkt hij op te pikken of mee te nemen van de hem zo royaal toegeworpen gedachten. Boven alles wou hij gelijk krijgen. Hoe graag zou ik mij verdiepen in zijn verdere levensloop! Naar mijn weten is daar nog geen onderzoek naar verricht. Zou er niet toch enige werking van Spinoza's brieven te bespeuren zijn in Boxel's verdere leven en zijn eventuele geschriften? Het kan haast niet anders. |
|