| |
| |
| |
Aya Zikken
Vrouwenlevens in Kerala
Om drie uur 's nachts, liggend op drie stoelen in de wachtkamer van het vliegveld Colombo, herinner ik me een paar regels poëzie in het Urdu. Ondanks de doorwaakte uren staan ze me scherp voor de geest:
Peechay bee johnny natoor
Johb'hee hei pass vekee iqbal
En dat betekent:
Toekomst bestaat niet. We hebben er geen weet van. Verleden is voorgoed verdwenen. Wat werkelijk blijft is het nu. Dat is het. Dat is het!
Tijdens een stil middaguur in heet Batavia zijn me deze dichtregels door mijn Indische vriendinnetje Didi gedicteerd. Ik was dertien. Vóór dit ogenblik in Colombo heb ik er nooit aan getwijfeld dat het poëzie was in zuiver Urdu. Nu denk ik opeens dat het net zo goed Sanskriet kan zijn of zeeman-Javaans of de persoonlijke geheimtaal van Didi. Het maakt niet uit. Het gaat om de betekenis. Wat blijft is het nu. Dat is het. Dat is het!
Het enorme land India ligt op vijftig minuten vliegafstand van de stad Colombo op Sri Lanka. Ik kan al voelen hoe het zijn klauwen uitstrekt en mij opnieuw in beslag neemt. Ik zal in India weer een ander mens zijn dan ik in Nederland ben - losser, vrijer, minder beschaamd over emoties, en vrijwel ontdaan van verleden en toekomst, met alleen het kostbare nu in mijn handen.
| |
Mohana
Om twaalf uur in de middag stap ik in het vliegtuig naar Zuid-India en tegen enen loop ik door de vertrekhal op het vliegveld van Trivandrum naar buiten. Een dichte drom in wit geklede mensen hangt over de dranghekken. De afhalers. Zal ik tussen hen Mohana herkennen? Ik heb met haar gecorrespondeerd en heb haar alleen op een foto gezien. Geen hand geven, even glimlachend je hoofd buigen, repeteer ik bij mijzelf. Aan handenschudden doen ze hier niet.
Ze komt naar voren, een prachtige vrouw met lang zwart loshangend haar, een rode stip op het voorhoofd. Ze legt een bloemenkrans om mijn hals en duwt haar achtjarige zoontje Vighnesh naar me toe. Hij geeft me een lichtroze lotusbloem, nog half in knop. De menigte barst los in gejubel, er is gelach, handgeklap. Het is duidelijk dat ik een belangrijk persoon ben. Ze kennen me wel niet maar ik ben van harte welkom. De chauffeur van de door Mohana gecharterde autorickshaw heeft een brede lach voor mij en het namaste-gebaar. Ik hef gauw mijn tegen elkaar gevouwen handen in zijn richting maar hij bukt zich al om mijn twee reistassen in zijn wagentje te zetten. Mohana fluistert iets tegen hem.
‘Àchah! Àchah!’ roept hij, achter het stuur springend.
Later hoor ik dat dit wil zeggen: ‘Okay! Het komt in orde!’ Maar op dat ogenblik klinkt het alsof hij zijn voertuigje als een paard berijdt: ‘Hort sik!’
Geen geredetwist over het al of niet aanzetten van de meter. Die staat al aan en het probleem dat de meeste buitenlanders hebben met hun taxichauffeurs en rickshawrijders, bestaat nu niet. De mij overbekende dialoog blijft achterwege:
‘Zou je de meter willen aanzetten?’
‘Deze keer niet, Madam.’
‘Waarom dan niet?’
‘No meter-time, Madam.’
‘Waarom is het geen metertijd?’
‘Het is nu toch regentijd?’ (Of: het is nu ochtend, avond, Onamfeest, droge tijd).
Voor een buitenlander is dit moment nooit metertijd. Maar Mohana is een Indiase vrouw en haar instructies worden gegeven in het Malayalam, de plaatselijke taal. Voortaan gaat zonder morren de meter aan.
| |
| |
| |
De palmenwijk van Pètah
De straten zijn overvol door de drukte rond de Onamfeesten. Onam is een oogstfeest en val officieel aan het einde van de regentijd. Op het ogenblik is de moesson echter nog in volle gang, het regent dat het giet. Juist voor die Onamfeesten ben ik dit jaar naar Kerala gekomen; maar ook om een tijdje te wonen in een echt India's gezin en om iets meer te horen over de zwarte magie van de Parayans en om Ma Amrita Ananda uit het vissersdorpje Vallickavu te omhelzen.
De Amma (foto: Aya Zikken)
Ma Amrita wordt meestal Amma genoemd, de Moeder. Ze is de enige (levende) verlichte vrouw in India, ze spreekt alleen Malayalam en ze maakt contact zonder woorden, door mensen in haar armen te sluiten. Dat idee trekt me aan. Vind je iemand aardig, verspil geen woorden, sluit hem in je armen. Staat hij je tegen, probeer hem niet te veranderen, stoot hem van je af. Geen eindeloos gepraat, met de uitgespaarde tijd kun je honderden boeken lezen. Ik stel me veel voor van een ontmoeting met Ma Amrita, maar ze schijnt moeilijk te vinden te zijn.
Het huis van Mohana is van steen en hout. Het heeft een verdieping en er staat een hoge muur omheen. Het ligt midden in een enorme plantentuin. Je komt er via een voetpad dat op dit ogenblik bestaat uit diepe plassen, gescheiden door walletjes roodbruine aarde. Aan het pad staan een paar huizen maar ze liggen verscholen tussen palmen en ander groen. Je ziet ze haast niet. Het weggetje wordt 's avonds afgesloten door een hoog traliehek met hangslot.
Het is een beschermd wijkje, een heel eind buiten het drukke centrum van Trivandrum, in de buurt Pètah. Er wonen uitsluitend families van de Nairkaste. Oorspronkelijk waren de Nambudiri's (Brahmanen) de hoogste kaste van de priesters. Ze hadden een strikte militaire code, je zou ze kunnen vergelijken met de Japanse samurai. Misschien doordat krijgslieden elk ogenblik kunnen sneuvelen, verloopt in Kerala het erfrecht via de vrouwelijke lijn. Er ontstond dus een soort matriarchaat. Het hoofd van de familie bleef altijd de man, de Karnavar, maar een familieboom werd nagerekend via de vrouwelijke naam. De laatste jaren is er veel veranderd in India, dus ook in deze zuidelijke staat Kerala. Toch hebben vrouwen hier een grotere mate van vrijheid en zelfstandigheid dan in de rest van India.
Lang was het de gewoonte dat een
| |
| |
Nairfamilie diensten bewees aan de tempelpriesters en zelfs de oudste dochter als tempeldanseres en prostituée afstond aan de Namudiri's.
Mohana is de oudste dochter van een Nairfamilie. Ze werd als driejarige al opgeleid voor danseres en danste als vijfjarige in de tempels. Een invloedrijke grootvader wist haar te redden van het lot van tempelprostituée, maar ze heeft er wel een hoge prijs voor moeten betalen. Op vijftienjarige leeftijd werd ze uitgehuwelijkt aan een veel oudere man die dronk en haar bij tijd en wijle behoorlijk aftuigde. Mohana is van hem weggelopen, heeft een officiële scheiding weten te krijgen, iets wat haar in een minder geëmancipeerde staat misschien niet was gelukt. Ze is hertrouwd en na de dood van haar tweede man is ze voor de derde maal getrouwd en de vrouw geworden van een buitenlander. Voor al deze vrijheden die ze zich toeëigende heeft ze in haar persoonlijke leven pijnlijk moeten boeten. Familie, vrienden en buren wilden haar niet meer kennen. Ze werd een outcast.
Mohana Onamburrah (foto: Aya Zikken)
| |
Privacy, waarom eigenlijk?
In Mohana's huis krijg ik op de bovenverdieping een eigen kamer. Er staat een bed zonder lakens maar met een paarsig kleed erover. Er staat een rek waarover ik mijn kleren kan hangen. Er zijn twee plastic stoeltjes waarin we kunnen zitten als Mohana 's ochtends om zes uur met thee mijn kamer binnenkomt om mij haar dromen te vertellen. Er zit geen glas in de ramen, ik kijk uit op koningspalmen en blauwe winde. Er is een badkamer met douche en hurk-wc. Er is een groot dakterras waar je 's avonds kunt zitten bij volle maan. Overdag is het er te heet, ondanks de overhangende palmen.
Voor Indiase begrippen is het een huis met veel privacy, maar dat kan niet verhinderen dat de hele nacht door luide muziek naar binnen dringt vanuit de dichtbijgelegen tempel. Ik heb daar moeite mee.
Al om half acht de volgende morgen staat een jonge man voor de deur, een vriend van Mohana's echtgenoot die in het buitenland is. Rajiv komt van buiten de stad en wil hier blijven logeren. Maar Mohana vindt dat zoiets niet kan in een huishouden van louter vrouwen. Vighnesh is nog te klein om als chaperon te dienen.
Het valt me op dat deze Rajiv door het huis loopt alsof hij er de eigenaar van is. Hij snuffelt in alle papieren, opent albums, leest brieven. Hij wil ook naar mijn kamer maar Mohana verspert hem de weg. Hij is verontwaardigd: ‘Alleen even naar haar kleren kijken, en naar haar schoenen! Heeft ze een fles jenever meegebracht?’
Knorrig gaat hij ten slotte aan tafel zitten en drinkt zijn thee. Hij laat me een boek zien van de Indiase schrijver Sattaya Ray en vertelt dat er in de staat Kerala een schrijversgenootschap is opgericht dat boeken uitgeeft in eigen beheer. Schrijvers krijgen veertig procent. Hij ziet wel dat ik daar van opkijk en verklaart dat Kerala de meest progressieve staat van India is. ‘In andere staten heb je zo'n schrijversvereniging niet.’
Even later zegt hij: ‘Geef me je fototoestel. Ik wil een paar opnamen maken.’
Ik weiger botweg, uit solidariteit met Mohana. Rajiv voelt zich nu echt gedwarsboomd door
| |
| |
twee vrouwen. Hij stopt Sattya Ray weer in zijn tas en haalt een dichtbundel te voorschijn. Hij slaat die open en streept een kort vers aan:
Remembered, she will bring remorse
seen, she makes the mind unclear
touched, she nearly drives you mad
why call such a creature dear?
Het is van Bhartrihari, uit 600 AD, zie ik. Ik kan niet nalaten tegen Rajiv te lachen.
Mohana nodigt ons aan tafel. Zelf eet ze niet. Ze bedient haar gasten. Er zijn chapati's met curry. We eten met onze vingers. Boven de eettafel zoemt een fan. Een uiltje vliegt naar binnen en gaat ons onbeweeglijk zitten aankijken vanaf Mohana's pooka-tafel met de godbeelden en de offerandes. Buiten in de tuin roept een mynavogel met de stem van Mohana: ‘Aya! Aya!’ en even later: ‘Naughty boy! Naughty boy!’ Het is een wilde vogel maar hij pikt met gemak alles op wat Mohana met haar krachtige stem de tuin inroept.
Terwijl we eten houdt Mohana zich op de achtergrond. Ze beweegt zich onhoorbaar op blote voeten. Mijn disgenoot Rajiv citeert uit de dichtbundel nog meer dichtregels die moeten bewijzen dat vrouwen nietswaardige wezens zijn. Ik vond hem eerst wel grappig maar nu begint hij me te ergeren. Omdat ik hier een gast ben, beperk ik me ertoe een paar dichtregels van de Indiase dichter Dhammapada in mijn herinnering te roepen. Hij spoort de reiziger aan alleen te blijven als hij niet iemand ontmoet die zijn meerdere is of anders minstens zijn gelijke. Want ‘with a fool there is no fellowship’.
Na de maaltijd wassen we onze handen bij het fonteintje. Ik moet Rajiv voor laten gaan, hij verwacht niet anders. Dat kost me geen moeite. Ik heb in lang niet met zo'n verblindend knappe man aan tafel gezeten. Opeens begrijp ik iets van het welwillende geduld waarmee sommige mannen hun domme maar beeldschone blondjes bekijken.
| |
Onrecht
Rickshawrijder Vikraman rijdt ons naar het dorp Vattapara. We stappen uit als het pad onberijdbaar wordt en klimmen een heuvel op die bestaat uit losse, onder je voeten wegrollende stenen. Op de top staat een ruim houten huis. Het heet Rock Palace, vertelt Mohana, het is het huis dat haar grootvader haar heeft nagelaten. Voorlopig woont er nog een tante in en ik kan het huis daarom niet van binnen bekijken, want tante doet niet open: ze wil Mohana niet binnenlaten. Wet of geen wet, voor haar is Mohana een hoer. Ze heeft de hele familie te schande gemaakt. Jammer, ik had graag meer willen weten over grootvader Kopikuttan, een man die het leven van Mohana sterk heeft beïnvloed en haar heeft aangeraden haar eigen weg te gaan. Een ongebruikelijke houding voor een man in India.
We zwerven wat rond over het royale stuk grond dat bij het huis hoort: veel cocospalmen en cashewnootbomen.
Mohana plukt een takje van de Thulasiplant. Draag je de paarse bloesems op je hart, dan stilt dat de hevigste liefdespijn. Ze vertelt de legende erbij: Een kuise vrouw wordt verkracht door een incarnatie van de God Shiva, die heimelijk de gedaante van haar echtgenoot heeft aangenomen. Als de vrouw merkt dat ze bedrogen is, werpt ze zichzelf in het vuur. Uit de as groeit een plant met trosjes paarse bloemen. Getrokken in heet water en gedronken als thee, hebben ze een geneeskrachtige uitwerking. Een vrouw die deze thee drinkt, krijgt de gelegenheid het onrecht dat haar is aangedaan te wreken.
‘En wat is de uitwerking als ik die thee drink zonder dat mij onrecht is aangedaan?’
‘Maar elke vrouw wordt toch onrecht aangedaan?’ antwoordt Mohana verbaasd. Ze trekt een paar jonge planten uit om in haar tuin te zetten. Met de dag zie ik haar tuin veranderen. Ook zijzelf verandert iedere dag: andere haardracht, andere kleding - jurken, sari's, spijkerbroeken. In Mohana zijn zoveel persoonlijkheden als er tochten zijn te maken rond haar huis.
In het Nairwijkje gaan we te voet. Kousen en schoenen worden thuisgelaten want alles staat onder water door de aanhoudende regens. We lopen met een stok voor ons uit, niet alleen om niet in onzichtbare putten te vallen maar ook om de kleine waterslangen op de
| |
| |
vlucht te jagen. In alle huisjes hoort men ons plonzend aankomen en iedereen komt beleefd naar buiten om kennis te maken. Overdag zijn alleen de vrouwen thuis, de mannen zijn naar de velden.
Een paar maal ga ik terug naar de oude vrouw Sirika, die zegt over de honderd jaar oud te zijn. Eens was zij een tempeldienares en de favoriet van alle priesters, een vrouw van grote schoonheid. Toen ze oud werd, werkte ze als schoonmaakster in en om de tempels en nu woont ze alleen in een huisje van haar familie en verkoopt thee onder de heilige banyanboom. Zo kan ze zichzelf net bedruipen.
Sirika (foto: Aya Zikken)
Als ik een foto van haar neem, grijpt ze met een sierlijk gebaar een slip van haar oude sari beet en zet elegant één voet iets naar voren. Het deert haar niet dat haar langgerekte rimpelige rechterborst langs haar magere lichaam afhangt tot aan haar middel. Ze doet geen moeite haar jakje zo te schikken dat de borst wordt bedekt. Nog steeds durft ze trots te zijn op zichzelf.
| |
Heilige banyanbomen
Meestal laten we ons luxueus rondrijden in de rickshaw van Vikraman die ons de hele dag begeleidt, ons tot gids dient, ons de hand reikt bij een moeilijke klim en die planten uitgraaft voor de tuin van Mohana. Op het heetst van de dag zoekt hij een schaduwrijke waringboom waar we een uurtje kunnen slapen en hij haalt koffie voor ons bij het dichtstbijzijnde stalletje. Hij brengt ons naar kleine verscholen tempeltjes en als wij naar binnen gaan past hij op onze schoenen.
Wat ik een waringin noem, heet hier in India een banyan-tree. Het is een boom met tientallen luchtwortels, die soms zo dik zijn als een boomstam en die zich diep in de aarde dringen. In India is het een heilige boom. Je vindt hem vaak bij de tempels. In de noordelijker gelegen provincie Andhra Pradesh, in het dorpje Thimmamma Marrimanu, is een banyanboom van 550 jaar oud. Hij is uitgegroeid tot een klein woud dat meer dan twee hectare beslaat. Het dorpje is genoemd naar een vrome vrouw die haar leven wijdde aan haar zieke man en die uiteindelijk sati pleegde, zoals dat hier genoemd wordt: toen haar man stierf liet ze zich samen met hem verbranden. Uit een van de stokken die werd gebruikt voor de brandstapel groeide later die banyan-tree die vrijwel onsterfelijk lijkt.
Vikraman weet ons alles met naam en toenaam te vertellen en is niet te beroerd om op informatie uit te gaan bij de dorpelingen als wij hem iets vragen wat hij niet weet. Ik heb hem eens voor zo'n hele dag werken, van 's ochtends acht tot 's avonds acht, het bedrag van acht gulden gegeven, al wees zijn meter veel minder aan. Mohana zei dat ik niet zo royaal moest zijn want dan zou ik de markt bederven.
Vikraman brengt ons ook naar een oude
| |
| |
houten tempel die diep in de bossen ligt, naast een prachtige doodstille lotusvijver. Hier bracht grootvader Kopikuttan Mohana als kind heen om te dansen in de tempel. Ze kent nog alle tempeldansen en wijst me de plek waar zij met de ‘devadades’ (de tempeldienaressen) zat te wachten tot de priesters hen kwamen roepen. Uit de contacten met die vrouwen en door de vele verhalen over hun leven in de tempel, zijn de schilderijen ontstaan die zij mij zal laten zien bij thuiskomst.
Schilderij van Mohana Kumari (foto: Aya Zikken)
| |
Zwarte magie
Op een dag ga ik er alleen met Vikraman op uit. We rijden vijf uur voordat we halt houden. Vikraman zal me langs een smal voetpad dat de heuvels in loopt, bij een hut in het bos brengen waar tot voor kort nog Parayans woonden. Die wil ik immers zien? Het is verder lopen dan ik dacht en na twee uur klauteren stel ik lafhartig voor het maar op te geven en terug te gaan naar de achtergelaten rickshaw. Maar Vikraman is dodelijk beledigd door wat hij ziet als gebrek aan vertrouwen in hem en ik strompel maar weer verder over omgevallen boomstammen, door ondiepe riviertjes, nog verder de heuvel op, totdat de bomen en struiken zo dicht op elkaar staan dat ze een laatste stukje oerwoud vormen in dit overgecultiveerde gebied.
Vikraman wijst naar een hut. Het ziet er niet uit als een woning. Meer als een schuilhut die met door elkaar gevlochten takken twee bomen met elkaar verbindt. Een beetje slordig. Wat haastig in elkaar geslagen. Hoewel we ons stil hebben gehouden, is onze komst toch opgemerkt. Er komt een kleine gerimpelde man te voorschijn uit de deuropening die zeker niet hoger is dan een meter. Hij geeft een schorre schreeuw en opeens komen er nog meer kleine magere mensen uit de hut. Ik zie ze alleen in een flits, ze verdwijnen meteen in het omliggende bos. Na die ene waarschuwende kreet hebben de Parayans - als ze dat tenminste zijn - geen geluid meer laten horen. Hun vlucht is snel en stil verlopen.
Nu hun hut toch leeg is, wil ik wel even op onderzoek uitgaan, misschien een foto nemen; maar als ik een stap naar voren doe, sist Vikraman als een slang en duwt hij me, haast ruw, de heuvel af. Hollend komen we terug bij het open veld.
‘Ze kunnen schieten,’ hijgt Vikraman. ‘Met pijl en boog. Pssssjt! En dood ben je!’
Maar daarna bekent hij dat hijzelf eigenlijk nog nooit met een Parayan heeft gesproken. Pas als we na uren lopen weer in de rickshaw zitten, wil Vikraman wel iets kwijt over de Parayans. Ze zijn de oorspronkelijke inwoners van India en er zijn er niet zo heel veel meer van. Meestal willen ze hun primitieve leven in de bossen niet opgeven. Ze zijn bijzonder schuw. Maar ze behoren niet tot de kaste van de Paria's zoals veel mensen denken, ze zijn anders gebouwd.
| |
| |
‘Je moet oppassen voor ze. Ze stelen kinderen,’ zegt Vikraman.
‘Maar wij zijn geen kinderen,’ zeg ik geruststellend.
‘Ze stelen niet alleen kinderen. Ze eten ook het vlees van de heilige koe. En ze doen aan zwarte magie. Ze doen aan Odi.’
‘En wat is Odi dan?’
‘Odi is de kunst jezelf onzichtbaar te maken. Een Parayan kan zich veranderen in een dier. Een tijger of een stier. In die gedaante draaft hij dan driemaal om een huis heen waar een mooie jonge vrouw woont. Door zijn toverkracht raakt zij bedwelmd. Ze wordt gedwongen naar buiten te gaan. Geen mens die daar iets tegen kan doen. Haar familie raakt in diepe slaap en als zij 's ochtends wakker worden, is de jonge vrouw onvindbaar. Veel later zien ze haar bewusteloos op flinke afstand van het huis onder een boom liggen. Als ze bijkomt weet ze nergens meer van. Geloof me, Madam, Parayans dat zijn vreselijke mensen.’
| |
Het feest van Onam
Een bekend gezegde in India is: ‘Elke dag is een heilige dag en er zijn 500 feesten in 365 dagen.’
Onam is een uniek Keralafeest ter ere van Mahabali, een legendarische vorst die, als een soort Sinterklaas, eenmaal per jaar op bezoek komt: in het seizoen Chingam (eind augustus/ begin september) op de dag van Thiru Onam. Die dag valt samen met het begin van de padi-oogst.
Het is een uitgesproken familiefeest. Het land hoort er nu mooi groen bij te liggen want de regens horen achter de rug te zijn. De zon hoort te schijnen en het platteland staat vol wilde bloemen die door honderden kinderen worden verzameld voor het maken van een atham, een cirkel van bloemen of een piramide van bloemen, ter ere van Mahabali en de goden. De deuren van de huizen worden versierd met bloemkransen en als - zoals nu - ondanks het begin van de Onamfeesten, de regen van geen ophouden weet, dan koopt men de bloesems op de overdekte markt. Men doet het wat zuiniger aan en maakt gezamenlijk één grote piramide van bloesems per straat. Als het goed is moet de cirkel of piramide samengesteld zijn uit verschillende bloemsoorten, want er zijn veel godheden en elke god heeft zijn eigen voorkeur. Er komen dus lagen bloesems in uiteenlopende soorten en kleuren: geel en oranje van de lontana, wit van de jasmijn, rood van de hibiscus, geel van de tagara, blauw van de klokjeswinde en paars van de geneeskrachtige thulasi.
De voorbereidingen voor het feest beginnen tien dagen van te voren. Het zijn niet alleen voorbereidingen door de versiering van het dorp maar ook voorbereidingen en inkopen voor het belangrijkste evenement, de Thiruvona Saddhya, de Onamlunch, geserveerd op pisangbladeren. Er wordt gewikt en gewogen. Welke geschenken zal men elkaar geven? In ieder geval moet er iets geels zitten aan het cadeau, al is het maar een geel streepje. Dat brengt geluk.
Dan zijn er nog de voorbereidingen voor de feestspelen, voor de beroemde bootraces bijvoorbeeld, de Chundan Vallom, waarbij honderd luid zingende mannen lange boten in de vorm van een slang de zee oproeien. Ook moeten in alle tuinen schommels worden opgehangen voor de kinderen en er moet verf worden gemengd voor het beschilderen van de mensen die straks in de processies de tijgerdans zullen meedansen. Er moet geoefend worden voor de vele voorstellingen van de kathakali-dans.
Voor de Thiruvona Saddhya, de Onamlunch, ben ik uitgenodigd bij de ouders van Mohana. We bereiken hun woning langs een steil trappenstraatje. Het is vrij donker binnen maar er draait een koele fan. Mohana's moeder heeft de maaltijd al klaar. Als we thee hebben gedronken met veel suiker en melk, wordt de tafel gedekt met stukken pisangblad. De moeder doopt haar vingers in een kommetje water en strijkt met vochtige handen elk blad glad en stofvrij. Dan komt op elk palmblad een feestelijk hoopje rijst te liggen met daaromheen hoopjes kleurige curry in geel en bruin en oranje. De moeder bedient, ze eet niet mee. De vader loopt zwaar geurend naar jasmijn door de kamer. Het was zijn liefste wens voor Onam, dus heb ik voor hem een flesje parfum gekocht, gewikkeld in geel papier.
| |
| |
| |
De heilige moeder
Er was me al verteld dat de Moeder moeilijk te vinden zou zijn. Er wordt voor haar weinig reclame gemaakt: men gaat er vanuit dat iemand haar vanzelf vinden zal als de wens daartoe maar groot genoeg is. Aan die overtuiging heb je weinig houvast als je in een auto zit met een stuk of wat vrienden die er allemaal een eigen mening op na houden. Ten slotte vinden we haar toch, gewoon door om de vijf minuten te stoppen en aan elke willekeurige voorbijganger te vragen: ‘De Amma? Waar woont de Amma?’
We belanden uiteindelijk in een vissersdorpje, ergens in de backwaters van Kerala, een heel eind ten noordoosten van Quilon. De vegetatie wordt schaarser. De palmbomen zien er hier krom en verpieterd uit. De huisjes zijn armoediger, de kleuren somberder, de wegen slechter. En hoe valer en triester de omgeving, hoe meer vertrouwen ik krijg in de authenticiteit van de Amma. Want dat zit er bij mij ingeheid: heilig staat gelijk aan arm; bij een vloot Rolls Royces heb ik moeite mijn geloof te handhaven. Terwijl ik toch best weet dat het een en het ander heel goed kunnen samengaan. Daar moet ik aan denken als het stoffige weggetje opeens eindigt bij een parkeerplaats waar een paar blinkend witte touringcars staan.
Vanaf de weg moet je een smal pad op en één ogenblik hoop ik nog dat ik zo bij het armoedige hutje zal komen waar de heilige Moeder op een simpel matje op mij zit te wachten. Maar dat hutje blijkt niet te bestaan. Een enorme ashram is in aanbouw en staat in de steigers. Gelukkig zit de Amma op dat moment nog in een vrij eenvoudige loods. Die is al stampvol en we moeten in de rij staan, in de volle zon. Ik ben niet goed in die dingen. Zelfs geen vijf minuten hou ik het vol. Ongeduldig loop ik weg, om de loods heen. Daar vind ik een opening waardoor ik zo naar binnen kan stappen. En daar zit ze, vlakbij, op een klein podium, bezig met het omhelzen van de menigte.
Iedereen werpt zich op de knieën en schuifelt zo naar haar toe. Ik wil me meteen alweer omdraaien. Maar er komt een organiserende vrouw achter het podium vandaan. Ze pakt me bij mijn schouder en trekt me naar voren. Ik kan nog net mijn schoenen uitschoppen. In paniek denk ik: ja, ik zal daar gek zijn, op mijn knieën zeker! Dan sta ik, met mijn handpalmen tegen elkaar ter hoogte van mijn voorhoofd, tegenover haar. Opeens ben ik midden in de omhelzing. Een hand klopt me op de schouder, streelt mijn arm. Ik hoor sussende, geruststellende geluiden, alsof er een klein kind wordt getroost.
En het gekke is - al zijn mijn ogen droog, ja kom nou! - dat ik opeens besef dat ik toch wel degelijk een snikkend kind ben dat getroost wil worden door de nooit falende moeder, die moeder waar we allemaal naar zoeken. De omhelzing duurt hooguit twee minuten maar de troost is onmiskenbaar.
Daarna kom ik terecht op een bankje vlak achter het podium. Ik zit bijna tegen haar rug aan. Ze blijft de een na de ander omhelzen, oude mensen, jonge mensen, mannen, vrouwen.
Zo over haar schouder gezien lijkt het me voornamelijk een vermoeiend karwei en ik bewonder haar uithoudingsvermogen. Wat me echter heel diep treft is iets dat eigenlijk niets te maken heeft met de Amma zelf.
Langs haar heen kijk ik naar een knielende mensenmenigte die de armen houdt uitgestrekt naar de Moeder. Nooit eerder zag ik zoveel wanhoop, hoop, verwachting en behoefte aan troost op naakte mensengezichten.
Ik ben er behoorlijk kapot van.
|
|