NASA zocht naar middelen om astronauten lange tochten door het heelal te kunnen laten maken. Met dat zombiepoeder zouden ruimtereizigers in een soort winterslaap gebracht kunnen worden.
Behalve tot de verbeelding sprekende ingrediënten als gemalen scheenbeenderen en paddepis, bleek het mengsel een flinke hoeveelheid extract van de datura-plant te bevatten. Dat vermocht aan de Amerikaanse universiteit nauwelijks verbazing wekken. De datura is familie van dezelfde boom waaronder, zoals de legende wil, een Amerikaan, ene Rip van Winkle, ooit bewusteloos raakte. Rip kwam twintig jaar later pas weer bij.
Op bestelling van de familie, uit bloedwraak, of ter bestraffing na een misdaad, krijgt het slachtoffer de poedervloek heimelijk toegediend. De priester strooit het spul over zijn drempel of in de kraag van zijn hemd. De verdoemde raakt in coma. Hartslag en ademhaling vallen weg tot niet registreerbaar niveau. Ogen, armen en benen verstarren. Hij wordt dood verklaard en begraven. Na de plechtigheid verschijnt de priester op het kerkhof, met een spa over zijn schouder. Hij brengt het ‘lijk’ bij met daturin, een plantje dat in Haïti concombre zombi wordt genoemd. De bijwerkingen van dat tegengif zijn verschrikkelijk. Het leidt tot zware hallucinaties en het slachtoffer verliest al z'n herinneringen. Een zombie staat op uit het graf, traag van begrip en apatisch. Hij leeft in een schemertoestand, verward, gedesoriënteerd en, mits voortdurend volgestopt met z'n medicijn, volstrekt willoos.
Sarah prevelt vijf Wees Gegroetjes voordat ze het slot op de kastdeur losdraait. Een klaaglijke kreun klinkt en we rillen simultaan. De lucht die uit de aardedonkere diepte stroomt is heet, vochtig en bedorven.
Sarah's verstand staat stil bij onze aandrang er binnen te stappen. ‘Voelen jullie het onraad dan niet?’ smeekt ze.
Haar consent komt met tegenzin. We dienen de zombie achterstevoren te benaderen, om het kwaad geen kans te geven via maag en darmen toe te slaan.
Als een hoopje lorren zit de ellendige figuur ineengezakt op een zak rijst. Zijn hoofd ligt op z'n knieën, zijn ledematen slierten over de vloer. Het wezen is besmeurd met klodders klei: de vloer is gesmolten door regenwater dat door scheuren in de muur is binnengelekt. Kakkerlakken schieten weg onder de gestrekte, knokige zombie-benen.
Dennis heeft lang op dit moment gewacht. Hij slaat een arm om het slappe lichaam: ‘Ik ben een vriend van over het grote water,’ fluistert hij het wezen ontroerd in het oor.
‘Halloooo!’ toetert Jan tegelijkertijd in het andere gehoororgaan. ‘Wakker worden!’
Het schepsel kreunt, maar verroert zich niet. Jan grijpt een magere pols en telt hartslagen. ‘I have come to talk to you, my friend,’ kweelt Dennis.
‘Pols normaal,’ meldt Jan. ‘Lichaamstemperatuur ook.’
‘Ruik eens aan hem,’ suggereert Louis. ‘Echte zombies horen te stinken naar het graf waar ze uitgekropen zijn.’
‘Ik wil een wens doen,’ raspt Dennis geëmotioneerd. Teder streelt hij een zombie-hand.
‘Mag je je wens eigenlijk ook in het Engels doen?’ vraagt hij, onzeker opeens.
‘Natuurlijk, dat maakt een zombie niks uit,’ antwoordt Louis. Hij trekt intussen het hoofd van de manspersoon omhoog aan het haar. Hij assisteert Jan bij een pupilreflex-onderzoek.
‘Geef een aansteker, ik zie niks,’ zegt de student, ingespannen turend onder het ooglid dat hij omhoog houdt aan de wimpers.
‘Attention! Zombies vrezen vuur!’ waarschuwt Sarah.
Te laat: het vlammetje flakkert. De zombie rukt zich los van zijn belagers, grommend als een dier, en kruipt tegen de muur om zich er zo plat mogelijk tegen aan te drukken.
‘Jullie maken hem nog wakker. Zijn jullie gek geworden?’ loeit Sarah, meer verbijsterd dan kwaad.
Dennis verheft zijn stem om boven haar luidkeelse bezwaren uit te komen: ‘Ik heb vijanden! Ik wil dat je met ze afrekent. Met één in het bijzonder. You know who!’ Zonder twijfel refereert hij aan zijn ex: de scheiding had een voor Dennis ongunstig verloop, had ik uit eerdere conversaties met hem begrepen.
‘U heeft genoeg gezien! Kom eruit, nu!’ Sarah's ogen gloeien. Ze heeft haar stinkende