| |
| |
| |
Jaqueline de Gier
Een experiment
Dagboek uit Macedonië
Maandag 11 december 1990 - Skopje. Weer: sneeuw, koud, afwisselend vriezen en dooien. Vliegveld dicht, wegen afgesloten. Algemeen straatbeeld: modderige sneeuw, autobussen vast in de sneeuw en heel veel moedeloze koppen.
Ik kwam gisteravond rond elf uur in Skopje aan en ik weet nu al dat het me hier niet gaat bevallen. Je zou kunnen zeggen dat ik reeds bij aankomst mijn vertrek begon te plannen. (Dat is geen slecht begin voor een verhaal: //Het was bij aankomst in Skopje, hoofdstad van de Socialistische Republiek Macedonië, etc, etc, land van... etc, dat ik mijn vertrek begon te plannen.// En dan alleen maar al die pogingen beschrijven om weg te komen). Ik was duidelijk niet voorbereid op deze culture-shock, laten we het dat maar noemen. Ik ben aan het Midden-Oosten gewend, aan de codes tussen de seksen die iedereen kent en grotendeels respecteert. Je voelt je daarbij nooit bedreigd; er is altijd iemand die de boosdoener terugfluit. Maar dat gebeurt hier niet, in deze onderbuik van Europa.
Mijn eerste indruk is dat dit een onberekenbare snorrencultuur is. Ik ga hier weer gesodemieter mee krijgen, met al die liberalen die zo gecharmeerd zijn geweest van communisme met een element van Hollywood en voor wie Joegoslavië, net als Fidel's Cuba, een pelgrimsoord was. Ik ben godzijdank nooit een communist geweest, dus voor mij is de zelfmoord ervan geen trauma.
De eerste Macedoniërs die ik tegenkwam, zagen eruit als zigeuners uit een Hollywoodfilm. Ze hingen rond in de transit-lounge van Belgrado. Ze hadden zware walrussnorren en ze deden wat mannen allang niet meer behoren te doen: ze vroegen me hoe laat het was, ze vroegen om een vuurtje, ze vroegen of we elkaar niet ergens eerder hadden gezien.
Er zit een macho-boodschap aan die snor vast. Het is ook een militaire snor. Je ziet hem op schilderijen met Habsburgse cavalerie-officieren. Stalin had er een, Saddam heeft er een.
Ik heb vandaag doorgebracht met mijn gebruikelijke verkenningsomzwerving, etalages kijken. Ik ging naar de Kale, de oude citadel die uitzicht biedt over de bazaar en de stad. Het is een toeristen-attractie. Terwijl ik stond te kijken hoorde ik ineens geritsel achter me. Ik werd bekeken door een jonge man. Hij stond in een poort en rookte. Hij had een donkere huid, kort zwart haar. Hij droeg het rituele zwarte leren jasje, jeans en witte sokken in instapschoenen. Hij maakte klakkende geluiden met zijn tong. Toen floot hij en een andere man dook op vanachter een bosje. Zijn ogen flitsten gewelddadig. Hij klakte eveneens met zijn tong. Hij bewoog zich naar een andere poort over een smal pad dat naar beneden, naar de weg leidde, en versperde mijn vluchtroute. Deze pose was vloeiend, filmisch, bedreigend, van een Passolini-karakter, de houding van iemand die vast en zeker vals vecht.
Hij stond er even en verdween toen. Er waren nog meer geluiden, verschillende fluittonen en ik voelde dat dit een code-taal was. Ik zette het op een lopen, hard, duidelijk veel harder dan hij had verwacht, want er was een kreet van verbazing voordat deze engerd van de muur af sprong en de achtervolging inzette. Ik vloog de bazaar in en schudde hem af. Terwijl ik me in een schoenenwinkel schuilhield zag ik hem voorbijrennen; hij stopte op de kruising en flitste met die smerige ogen om zich heen. Je kon zien dat mensen bang voor hem waren, maar hij had het niet op hen gemunt, maar op mij. Zonder enige reden.
| |
Rotsnorren
Ik zal weer mijn uiterste best moeten doen om mijn vooroordelen jegens de Balkan niet te veel door te laten schemeren in mijn
| |
| |
schrijven. (En het wordt steeds erger.) Aardig toch dat ik de reputatie heb de dingen sec, onbevooroordeeld op te schrijven. Wat stond er ook weer in die NRC-recensie toen Ali uitkwam... Wie zo onbevooroordeeld et cetera kan schrijven, verdient een groot publiek. Hallo groot publiek... ik heb ontzaglijk de schurft aan de Balkan, en vooral aan Griekenland! Een paar aardige Grieken daargelaten. Maar het heeft geen zin om je verhaal te beginnen met: Macedonië is een land van zang en dans, bergen, mythen en rotsnorren.
‘Hallo groot publiek... ik heb ontzaglijk de schurft aan de Balkan, en vooral aan Griekenland! Een paar aardige Grieken daargelaten. Maar het heeft geen zin om je verhaal te beginnen met: Macedonië is een land van zang en dans, bergen, mythen en rotsnorren.’
Weer geprobeerd Rasim te bellen. Rasim is een familie-vriend van Rudjr, die weer de beste vriend van Maxime (broer) is en zoals dat gaat ben ik dus zeg maar en famille uitgenodigd om bij de Niksic-familie te logeren. Ik heb hem gebeld, maar iedere keer neemt een vrouw de telefoon op. Rasim Niksic, roep ik, dan giechelt ze en hangt op. Ik logeer dus nu in het Grand Hotel, een socialistische slaapfabriek. Er staat een miserabele snor in de receptie, zo iemand die de pest in heeft als er een gast arriveert. Het goeie van kapitalisme is toch: echte klantenservice en keuze. Je kunt je eigenlijk maar het beste net als Patrick op een Zen-manier opstellen en toch af en toe je snuit op een gezellige dinner-party laten zien en pontificeren over al die dooie koeien op tafel. Ik heb hem gebeld en gezegd dat het niet makkelijk is voor een vegetariër in de Balkan. ‘Al die snorren eten rauw vlees.’
Tijdens de vlucht naar Belgrado raakte ik in gesprek met Aline, de Franse zaken-attaché in Belgrado. Het was het soort gesprek, zeer persoonlijk, eerlijk en meteen to the point, waarvan je voelt dat het een vriendschap wordt. Dat gebeurt in vliegtuigen. Je bent aan elkaar overgeleverd (je zit naast een wildvreemde man en als je uitstapt zou je zo met hem trouwen).
Aline was begin veertig, zeer precies gekleed in een blauw broekpak met daaronder een witte zijden coltrui. Ze had kort haar. Ze at niet, dronk alleen water. Ze was nieuw in Joegoslavië; ze had jarenlang in Londen gewoond en was zoveel van die stad gaan houden, dat ze haar flat niet heeft verkocht. Ze gaat om de zoveel weken terug om cultureel bij te tanken. Ze vroeg: is er een man in je leven? Dat klinkt zo schitterend dramatisch en geladen: ‘Is er een man in je leven?’ Ja, zei ik. Even het een en ander over Chris verteld en dat ik alweer bijna tien jaar getrouwd ben. Dat verbaasde haar. Ik zei dat ik jong getrouwd was, toen ik hem nog maar een week kende. ‘Wat fantastisch!’ zei ze. Ook een bijzondere reactie. Ik zei: ‘Is er een man in jouw leven?’ Ze kreeg tranen in haar ogen en ik wist dat ze mij die vraag voornamelijk gesteld had om
| |
| |
over haar grote liefde te praten. Hij was drie maanden geleden overleden aan een hartaanval. Hij was een Pool, die piloten trainde. Ze waren nooit getrouwd maar ze waren wel vijftien jaar samen geweest.
Aline vroeg of ik bij haar in Belgrado wilde komen logeren. En zij zou naar Skopje komen.
Ik zit hier linguïstisch in het duister. Ik had gedacht met Duits uit de voeten te kunnen, omdat de Duitsers zich lang met de regio bemoeid hebben. Maar dat is dus fictie. Tweede taal hier is Albanees. De mensen verstaan Turks en Bulgaars en spreken Macedonisch, een taal waarvan ik het bestaan niet eens vermoedde. Hij blijkt internationaal niet erkent te worden. Ik heb de receptionist gevraagd mijn boodschap voor Rasim te vertalen en dat heeft hij met heel veel tegenzin gedaan.
| |
Koninkrijk
Ik ben op zoek naar Lupco Gorgievski, die zegt dat hij Macedonië gaat bevrijden. Er is me verteld dat ik hem in de bergen kan vinden, waar hij zich het meest thuisvoelt, met zijn mensen. Ik heb hem op tv gezien: begin twintig, donkerbruin schouderlang haar en een volle baard. Hij werd toegejuicht door een een clubje boeren met jachtgeweren.
Het idee van Macedonië als een land met een toekomst, een parlement en een eigen nationale luchtvaartmaatschappij, een leger en fighter-jets - waar Lupco het steeds maar over heeft - is nooit bij me opgekomen. Macedonië was voor een land uit de oudheid. Alexander de Grote kwam er vandaan en wat mij betreft was het nog altijd een koninkrijk uit de klassieke oudheid, een streek waar je mannelijkheid werd bevestigd als je een wild zwijn aan je speer wist te rijgen. Het hoorde volgens mij thuis in de fictionele en spectaculaire wereld van Mary Renault's Alexander Trilogy. Maar nu, met een sprong van een goeie tweeduizend jaar, is er Lupco Gorgievski en de Macedonische bevrijdingsstrijd. Lupco heeft in de kranten gezegd: ‘Wij zijn de oudste natie ter wereld’, en: ‘Wij zijn de afstammelingen van Alexander’. Wat krijgen we nou! Er zijn bergstammen in de Hindu Kush - lang, blond, blauwe ogen - die ook menen Alexanders nazaten te zijn, - zij het op de folkloristische manier waar National Geographic door wordt aangetrokken. Maar Lupco heeft een universitaire graad. Hij studeerde vergelijkende literatuurwetenschap. Hij is een inspirerend schrijver, hij heeft al een gedichtenbundel gepubliceerd - Apocalypse - en een roman is onderweg. Hij lijkt op een volksdanser uit de Balkan (of een terrorist uit Bulgarije) maar je kunt moeilijk zeggen dat hij lijdt aan tribal sentimentality.
Meer dan eenderde van het geografische gebied Macedonië ligt nu in Zuid-Joegoslavië in de vorm van de socialistische republiek Macedonië, een van de officiële nationaliteiten in de getergde federatie. Ik weet niet precies wat hier gaat gebeuren, maar het vakantieland Joegoslavië met de goedkope ski-vakanties en nudistenstranden zit diep in de shit.
Ik heb de etnische aspiraties hier niet op de voet gevolgd, maar ik heb aantekeningen gemaakt over de Macedonische nationalistische renaissance en hun listige claim van afkomst. Deze claim - een bloedband met een legendarische generaal en veroveraar die in de 4e eeuw voor Christus leefde en nu een alibi is voor strijd, voor oorlog zelfs - is stof voor pure komedie.
Maar te oordelen naar de nationalistische propaganda op de muren is het geen komedie waar Lupco zich mee bezighoudt. Nationalistische kaarten tonen Macedonië verenigd en giftig groen gekleurd. Inclusief Thessaloniki, dat door de nationalisten Solun genoemd wordt, en de Olympusberg - holy shit, daarmee maak je die Grieken wild! - is de toekomstige staat zelfs groter dan het koninkrijk uit de oudheid, of het gebied dat onder het corrupte Turkse bewind viel. Er zitten ook een paar kloosters bij in Servië, waarvan de Macedoniërs zeggen dat ze van hen zijn, en een schijf Albanië, een andere oude vijand. De Albaniërs beweren weer afstammelingen te zijn van de Illyriërs, strijders, meester-piraten, traditionele rovers. De Albaniërs vormen de tweede, grootste bevolkingsgroep hier en hebben hun eigen geografische aspiraties, die
| |
| |
vooralsnog alleen tot uiting komen tijdens voetbalwedstrijden vol knokpartijen.
De Macedonische nationale identiteit is een netelige kwestie. Om een historische lijn op te eisen met een koning die vier eeuwen voor Christus leefde, en om die overlevering in stand te houden, moet je eerst een en ander verzinnen. De geschiedenis biedt daarbij geen steun. Hedendaagse Macedoniërs - een naam die ze van Tito kregen - zijn Slaven en de Slaven kwamen naar de Balkaneilanden in de 7e eeuw na Christus. Ze maakten onderdeel uit van een migratiegolf van Barbaren. Ze kwamen om te vechten, met zijn honderdduizend of zo. Ze overvielen Thessaloniki en vestigden zich vooral in Macedonië, maar ze lieten overal hun genetische sporen na in Griekenland (Ik stel ze me zo voor als langharig, gekleed in berevellen, zwaarbehaard tegen de kou natuurlijk, drinkend uit schedels, bewapend met knuppels en hun vrouwen aan het haar achter zich aan trekkend).
Volgens Lupco is het correct om een verband te leggen met Alexander en daar wil ik het met hem over hebben. Want hoe zit het dan met die acht eeuwen dat ze hier niet waren? Worden op deze manier de nazaten van sommige barbaarse stammen niet geheel ten onrechte in de glans van een glorieus koninkrijk geplaatst? Hebben we hier misschien te maken met twee miljoen oplichters?
| |
Moorden
Een onproduktieve dag vandaag. Zo gaat dat meestal de eerste dagen. Ik heb Nova Makedonia gebeld en gevraagd of er hier iemand is die Engels, Frans, Duits, Italiaans of Arabisch spreekt. Er werd even overlegd aan de andere kant en toen kwam er een vrouw aan de telefoon die Engels sprak. Ik legde uit wat mijn plannen waren, waarop zij begon te giechelen. De vrouw heet Meri en ze is misdaadreporter. We hebben een afspraak gemaakt. Dat is in ieder geval iets.
De verwarming hier doet het niet. Ik zit nu in mijn slaapzak. Ik heb vannacht met mijn kleren aan geslapen.
Woensdag.
Rasim belde vanmorgen even voor achten en stond net na achten beneden in de lobby. Hij is midden veertig, strak geknipt grijs haar, klein, conservatief gekleed in een donkere jas. Hij heeft diepe groeven in zijn gezicht. Ooit was hij op de vlucht voor de moordeskaders van de Joegoslavische geheime dienst, hetgeen die groeven verklaart. Rasim is zeer formeel en dat is niet een houding die hij gemakkelijk van zich afschudt. Van huis uit is hij advocaat, misschien heeft dat er ook mee te maken. Hij stelde me voor aan allerlei mensen in de bazaar waar de Albaniërs wonen, maar hij deed het als een burgemeester op zijn ronde.
Ik logeer nu bij de Niksic Familie, dat wil zeggen, in de flat die Rasim in de stad aanhoudt; hijzelf woont buiten. Hij had me verteld dat de flat leeg was, maar er blijkt ook een broer van hem te wonen, een vrachtwagenchauffeur die nu ergens in de Balkan rijdt. Ik was enigszins bezorgd: had Rasim zijn broer wel ingelicht, voor het geval hij onverwacht thuis kwam en een onbekende vrouw in zijn woning aantrof? Maar ik hoefde me geen zorgen te maken, had Rasim gezegd, zijn broer was immers een gentleman.
Ik ben met Meri mee geweest op reportage. Er was een incident. Een Macedonische school was ondergekliederd met Albanese slogans. Meri is begin dertig, mollig met een plezierig rond gezicht. Ze giechelt nerveus en voor een misdaadreporter is ze nogal verlegen. Tijdens een van die giechels vertelde ze dat ze eigenlijk geen echte misdaadverslaggever is. Het kranten-comité, een communistische organisatie, had haar op de misdaad gezet.
‘Vinden er veel moorden plaats?’ vroeg ik. ‘Niet veel voorpagina-moorden. Het is meer een kwestie van routine. Mannen drinken teveel, vechten, doden. Mannen zijn dronken, gaan naar huis, slaan hun vrouw dood. Dat soort moorden,’ giechelde Meri. ‘En dan zijn er nog de zigeuner-moorden, de wraak-moorden en de bloedwraak.’
‘Zijn dat voorpagina-moorden?’
‘Hangt ervan af hoe ze moorden. Als ze ge- | |
| |
woon schieten niet, maar als ze messen gebruiken...’
‘Wat is het verschil?’
‘Met messen doen ze dingen... daar laten ze boodschappen mee achter.’
‘Op het lichaam?’
‘Op het lichaam.’
Een tijdje geleden was er een dode vrouw gevonden bij een ruïne bij de Kale. Zij was Meri's eerste voorpagina-moord. ‘Ze was blond, een buitenlandse, denk ik. Er zijn hier wel blonde vrouwen, maar die zijn geblondeerd. Ze was erg lang. In de buurt van het lijk vonden ze een plattegrond. Mensen gaan naar de Kale voor het uitzicht over de stad. Het is alsof je over Dallas uitkijkt.’
Daar denk ik anders over. Ik was naar de Kale gegaan voor het uitzicht. Ik wilde een idee krijgen hoe het nieuwe Skopje, gebouwd na de aardbeving van 1963, dankzij de buitenlandse hulp van miljoenen dollars, zich uitstrekte. Het was geen goed uitzicht. Het blijft een stad die door communisten gebouwd is - oerlelijk. Ik vertelde Meri wat ik ervan vond. Ze giechelde lang en zei: ‘Je moet nooit alleen naar de Kale gaan. Daar wonen de zigeuners, dat zijn gangsters.’ Had ik het pad genomen dat ik aanvankelijk in gedachten had gehad, dan was ik zo hun kamp ingelopen. En dat was niet ver van de plek vandaan waar de blonde vrouw was gevonden achter een berg rommel. ‘Die vrouw was zwaar mishandeld. Ze weten nog steeds haar identiteit niet; er worden meerdere buitenlandse vrouwen vermist. Ze was verkracht, door een hele bende. Honderden keren was ze gestoken, overal, in de borsten, in het gezicht, het hart, de ogen.’
Ik kon niet tegen dat giechelen nu. Ik vroeg of ze er mee wilde ophouden.
| |
Nachtmerries
Donderdag.
Weer met Meri en vriendinnen op pad. Eva ontmoet, een supporter van Lupco. Zij is medisch journalist en draagt een bontjas van konijnenvellen. Wat is er volgens Eva zo bijzonder aan Lupco? Kort en goed komt het er op neer dat hij alle Albanezen eruit wil gooien. En zij is het daar van harte mee eens. Ze heeft nachtmerries van Albanezen. Ik heb een lijst gemaakt van al haar nachtmerries, ik wil die gebruiken in mijn verhaal.
Terwijl we zaten te praten in een café, kwam de adjunct-hoofdredacteur bij ons zitten, een Macedonische Turk. Onder de tafel greep hij haar vol in het kruis.
Ali was thuis toen Rasim en ik 's avonds terugkwamen. Hij heeft de bouw van een worstelaar en ziet eruit als een simpele man zonder veel opleiding. Hij zat in de keuken waar hij ook slaapt. Hij keek televisie en werkte een maaltijd naar binnen bestaande uit brood, geitekaas en een vettige worst die op Churizo lijkt. De Albanese wodka dronk hij rechtstreeks uit de fles. Alleen omdat zijn oudere, veel formelere broer in de keuken kwam, haalde hij glaasjes tevoorschijn.
Rasim nam er een. Het rook volgens mij naar pure alcohol dus ik liet mijn glaasje staan. Rasim vertelde dat zijn broer deze worst en wodka onderweg oppikte als hij met zijn vrachtwagen reed.
Door Rasims wereldse houding en uiterst beschaafde stijl leeft hij blijkbaar in een andere wereld dan ik. Waar hij in Ali een gentleman wil zien, zie ik een vrachtwagenchauffeur. We hebben geen gemeenschappelijke taal. We delen niet meer dan twee woorden: Gut en Neij. De kamer waar ik logeer heeft een slaapbank met daarop een nylon schapevacht. Er is een glazen uitstalkast met kopjes en andere kitsch waar Ali duidelijk erg trots op is. Hij liet me een opgezette krokodil zien. ‘Krokodil, Afrika, Gut.’
Ik heb een afspraak met Lupco voor morgen. Het kan zijn dat hij een beetje laat is, want hij is fax-machines en kantoorstoelen kopen.
| |
Horror
Zondag, Thessaloniki.
Ik weet niet wat ik moet doen. Ik moet uit Macedonië weg. Ik wil naar huis bellen maar dan zit Chris binnen de kortste keren hier. En als ik Maxime (broer) bel. dan komt hij met
| |
| |
zijn Kroatische vriend naar Skopje en krijgen we een moordpartij. Ik heb Patrick gebeld. Verdomme, ik moet toch met iemand praten, maar ik kon eerst alleen maar huilen. Toen hakkelde ik: ‘Rasims broer heeft geprobeerd me te wurgen. Ik heb alles aan stukken geslagen. Ik wilde zijn hersens inslaan.’ Patrick heeft Chris nu toch gebeld, ondanks de belofte dat niet te doen, maar die gasten zijn dikke vrienden. En nu willen ze allebei komen.
Ik ben helemaal beurs en paars en mijn keel is zo opgezwollen dat mijn hoofd rechtstreeks op mijn romp lijkt te zitten. Ali viel me van achteren aan, totaal onverwacht. Het gebeurde in een flits en met zo'n kracht, dat ik eerst niet wist wat me tegen de grond had geslagen. Ali had me bij de schouders gegrepen en me met het volle gewicht van zijn lichaam neergedrukt. Tot dat moment had niets in zijn gedrag ergens op gewezen, was er niets geweest waardoor ik in paniek had hoeven raken.
Maar de horror werd me nu in enkele seconden duidelijk. Ik was bezig het slachtoffer van een verkrachting te worden. Ik schreeuwde Neij! Hij hield me in een vaste greep en drukte zijn mond op de mijne - de stank van worst, de ziek makende smaak van vet. Ik vocht. Hij hield een hand op mijn keel en met de andere greep hij naar mijn borsten. De angst, de adrenaline, de vloeistoffen die door mijn hersenen schoten, maakten me duizelig. Hij liet een paar keer los, viel me weer aan. Ik viel tegen de muur voordat ik de tafel raakte. Ik schreeuwde en huilde. Ik smeekte.
‘Ali viel me van achteren aan, totaal onverwacht. Het gebeurde in een flits en met zo'n kracht, dat ik eerst niet wist wat me tegen de grond had geslagen.’
En juist dit smeken maakte hem zo woest dat hij me eerst in het gezicht begon te slaan en toen zijn vuisten gebruikte. Hij begon me te kelen. Hij was vol razernij. Hij liet mijn borsten nu los en drukte zijn geslachtsdeel tegen me aan; hij probeerde zijn gulp te openen. Ik was aan het stikken.
Ineens stond hij op en wankelde weg. Ik pakte de telefoon, maar de lijn was dood. Ik deed alsof ik zijn broer ging bellen. Ali kwam weer op me af. Ik pakte een vaas van de salontafel, een solide klomp glas. Het drong blijkbaar tot hem door dat je daarmee een schedel kunt inslaan. Ik dreigde, voelde me sterker nu ik wist dat het me niet ging overkomen. Hij deinsde terug, de keuken weer in. Daar stortte hij in elkaar. Verslagen door de wodka.
Rasim vond me 's ochtends vroeg met de vaas in een hand, uitgeput, in een soort trance. Ik wist al wat mensen zouden zeggen: waarom is ze niet naar buiten gerend? Ik had daar domweg geen kracht meer voor gehad. Rasim was geschokt. Ik schreeuwde dat hij mij had bedrogen. Dat ik zijn uitnodiging had geaccepteerd in goed vertrouwen. Dat ik naar de politie zou gaan.
Rasim zei: ‘Hij was dronken... het was een experiment.’
‘Een experiment!’ Ik greep de vaas en zwiepte hem de glazen kast in. Alles om me heen sloeg ik aan stukken, de hele flat wilde ik afbreken.
|
|