| |
| |
| |
Anne Kuiper
Marmo rosso
Net over de Duitse grens begint het te regenen. Hard en minder hard, maar veel. Het deert ons niet, we zijn opnieuw onderweg naar ‘ons’ dorpje boven in de marmerbergen van Italië. Daar kunnen we ons beeldhouwamateurisme enige tijd inwisselen voor het echte kunstenaarsgevoel, temidden van alle mogelijke soorten steen en gereedschap.
In Zwitserland regent het ook. Terwijl de rode en de blonde dame achterin liggen te maffen, bespreken Harm en ik een nieuwe route. We zijn de enige twee die de bus kunnen besturen. Vermoeidheid heeft ons na een hele dag rijden nog niet te pakken, we voelen er niets voor om in Zwitserland te overnachten. De dames wilden ook wel door, als wij dat konden. Om vier uur 's ochtends staan wij daarom totaal versleten in een oude Italiaanse badplaats, vlak na Genova. Er is geen strand waar wij op kunnen slapen, de zee gaat over in stenen waar de golven op stuk slaan. De pittoreske huisjes blijken met de kwast aangebracht voegwerk en ornamenten te hebben. We moeten nog een uur langs kustweggetjes om op een strand te kunnen slapen. Zeil uitleggen, slaapzakken erop, erin.
Het is hier veel warmer dan in Duits- en Zwitserland en al snel brand ik uit de slaapzak en ga op zoek naar koffie en een wc: ongesteld, onhandig. Ik drink een heuse cappuccino tussen heuse Italianen aan de bar. In het dorp volg ik mijn neus en maag naar de bakker. Het is lastig om de Italiaanse vrouwen duidelijk te maken dat ze niet zo moeten voordringen. Ik bestel vier broodjes met het uiterlijk van krentenbollen. De dames en Harm zijn wakker en lusten ook wel een krentenbol. Gretig beginnen wij te eten. Al gauw druipt olie uit onze mondhoeken. Olijfolie. De krenten blijken stukjes olijf te zijn. We hebben voorlopig genoeg gegeten.
Ik rijd het laatste stuk, van Genova tot Azzano. Even neem ik een verkeerde afslag, een weg niet veel breder dan de auto. Aan de rechterkant een gele streep, grenzend onder de streep: de zee. De weg loopt dood. We overleggen om niet langer langs de kust te rijden, maar terug te gaan naar de snelweg. Overmoedig geworden door slaapgebrek en omdat de stal nu vlakbij is, rijd ik ook meteen de haarspeldweg naar Azzano omhoog. De laatste kilometers duren eindeloos. Aan de andere kant van de berg loopt een veel minder kronkelige dus kortere maar wel veel steilere weg. Die is nog wel te gebruiken als je de berg af wilt, maar de berg op is een stuk moeilijker. Temeer daar die weg bedoeld is voor de vrachtwagens die beladen met marmer naar beneden moeten.
| |
Inboorlingen
Lotte is er niet maar heeft een boodschap achtergelaten bij bar Michelangelo, waar wij automatisch het eerst heengaan. Lotte is ons voorbeeld: een fulltime beeldhouwster, die ook nog eens een keer een groot deel van het jaar in Italië kan werken. Zij is ook degene die voor ons een huisje in Azzono geregeld heeft en die in den beginne voor ons zal tolken.
Barman Sandro herkent Harm, zijn moeder herkent een van de dames. ‘Vino, vino, vino, vino,’ zegt ze. ‘Fiasco,’ voegt ze er aan toe en geeft met haar handen de maat aan van de huiswijnflessen. Sandro geeft ons zijn speciale homemade aperitivo, het begin van onze jaarlijkse alcoholische periode.
In Bar Clara, de andere bar in Azzano, spreken ze nog steeds niets anders dan Italiaans. Wij spreken alles behalve Italiaans. Achter Clara moet ons huisje liggen. We krijgen eerst chocola aangeboden. Even voelen we ons de inboorlingen die onze voorouders van spiegeltjes en kralen voorzagen, maar ten slotte is het de man duidelijk waar we voor komen. Hij neemt ons mee naar de eigenaar, wiens huis aan ons huis vast zit. De eigenaar is niet thuis of in slaap, doet in ieder geval niet open. ‘Grazie,’ zeggen we tegen de man van Clara en bestellen meteen maar een vino.
Na nog een aantal vino's is Lotte er. Ze regelt
| |
| |
dat wij in ons huis kunnen. We verbazen ons over de opmerkelijke indeling, twee slaapkamers die via aparte trappen bereikt moeten worden. Op een van de slaapkamers bevinden zich douche en toilet. ‘Alsof alleen mensen die op deze slaapkamer verblijven recht hebben op hygiëne,’ zegt de rode dame. De beide dames leggen meteen beslag op de kamer. ‘Vanavond eten jullie bij ons,’ zegt Lotte en verlaat het strijdtoneel.
| |
Hondje
Lotte en haar eveneens beeldhouwende Chileens-Italiaanse vriend Pedro wonen in een oude watermolen buiten het dorp. Bijna alle buitenlanders in Azzano en wijde omgeving vinden uiteindelijk de weg naar deze kunstenaarswoning. Ook vanavond is het gezelschap internationaal. Ter tafel zitten al twee vrouwen uit Amerika en een man uit Oostenrijk. De Amerikaansen vinden alles in Italië beautiful, vooral het marmer is marvellous en de tools are exceptionally.
De werk- en verblijfplaats van de Oostenrijker
De Oostenrijker is vooral met zichzelf ingenomen. ‘I've travelled all around the world, don't you think that's interesting?’ legt hij de dames voor. ‘Every now and then I just have to go to Azzano. I put my little dog and my tipi in my little car and drive off.’ De dames hangen aan zijn lippen. Het is natuurlijk ook verbazingwekking dat iemand met een oude Eend zo hoog in de bergen kan komen.
Zijn hondje probeert tijdens de maaltijd diverse benen uit. De meeste benen zijn daar niet van gediend, alleen het linkerbeen van zijn baas wil wel. De bovenkant van die baas is gefixeerd op onze dames. Hij kampeert nog hoger op de berg, waar vroeger de kabelbaan begon voor de cavatori, de mannen die het marmer uithakten. ‘So romantic, especially when it raines.’ Dat kan ik me voorstellen, met zo'n hondje. De dames hebben het nodig om het een keer te zien.
Om middernacht lopen we terug naar het
| |
| |
dorp. Er zijn geen straatlantaarns, maar het is volle maan. Ik hoor in de verte van alle kanten honden blaffen.
‘Dat is de volle maan,’ zegt de rode dame.
‘Misschien is het het Oostenrijkse hondje dat vol verlangen staat te blaffen bij een kampvuur en van wie het geblaf eindeloos weerkaatst wordt door de bergen,’ zeg ik.
's Nachts droom ik dat ik de Oostenrijker van model verander met rode klei om met hem naar bed te kunnen gaan. In werkelijkheid deel ik het bed met Harm, die ook deze nacht vrij snel en enthousiast aan een snurksessie begint. Niets helpt. Op een gegeven moment houdt het op en kan ik gaan slapen. Vroeg in de morgen begint het opnieuw. Van narigheid ga ik het bed uit.
| |
Discussie
Er gaat een dag voorbij met discussies over vrije wc-beschikbaarheid. Dat is met twee dames die of aan het tutten of aan het slapen zijn, een hot item geworden.
‘Jullie zijn erger dan Italianen,’ zeg ik. ‘Bij het laatste wegrestaurant waar we 's nachts gestopt zijn, stond een container buiten, die verbouwd was tot toiletruimtes, twee voor mannetjes, twee voor vrouwtjes. In mijn wc waren op verschillende hoogten kleine ronde gaatjes geslagen in één van de zijwanden. Dat hangt niet rustig. Dus voor ik de gaten vol propte met wc-papier, wou ik even weten waar ze op uit keken. De schrik was groot toen ik merkte dat er iemand door een gat naar mij keek, vanaf de mannetjestoiletkant.’
‘Wat heeft dat met onze wc te maken?’
‘Ik ben hier niet eens in de gelegenheid om zelfs maar bij het wc-papier in de buurt te komen.’
De discussie eindigt als de blonde dame door de Oostenrijker opgepikt wordt om zijn tent en zijn vuur te bekijken en wij naar Michelangelo gaan voor een warme hap. In de bar treffen we Lotte en Pedro met een Nederlands stel, Karel en Wil. Ze zijn heel rechts en heel moe. Wil is van een galerie waar Lotte voor werkt. Hij heeft eerst tandheelkunde gedaan en doet nu heao, ziet er ook zo uit. Karel wil alles weten van mij over stenen kopen en hakken, ik kom haast niet aan eten toe. Het smaakt ook niet zo, we hebben rosta mista en volgens mij heeft ma Michelangelo de resten vlees uit de zondagse soep gevist en geroosterd. Het is taai en vet en vol osso. Maar de wijn is prima. En nadat een paar flessen geleegd zijn, krijg ik Italiaanse les van Pedro. Alles wat op tafel staat, moet benoemd worden: coltello, forchetta, piatto, aceto, saliera, bicchieri.
De mensen hier gaan ervan uit dat Harm een marito is, de vraag is alleen: de marito van wie? In de bar wordt hij steevast benaderd met de vraag ‘Wie ligt er bij jou in bed, de blonde, de bruine of de rode?’ Het hele dorp weet dat er in ons huis maar twee tweepersoonsbedden zijn. Niemand van ons draagt een ring, dat maakt de zaak ook al niet duidelijker. ‘We wisselen af,’ zeggen we, ‘de marito snurkt namelijk zo, terribile.’
Harm wil graag dat ik hem nog een nacht een kans geef. Eigenlijk had hij gisterochtend al gezegd dat hij wel beneden ging slapen. Dat heb ik geweten. Ik slaap een uur rustig, daarna houdt het snurken niet meer op. En niets helpt, fluiten, schelden, schudden. Als hij in zijn slaap ook nog tegen mij aan wil kruipen en een been om mij heen klemt, is voor mij de maat vol. Ik trek mijn slaapzak tussen laken en sprei, en been de slaapkamer uit. Ik zit zo vol adrenaline dat ik Harm wel wakker móet maken. Ik win, Harm gaat in de woonkamer slapen. Voor siësta's mag hij nog wel de slaapkamer in.
| |
Stenen
Wij vrouwen gaan op zoek naar een veldje. We zijn dan wel in Italië, maar we hebben nog geen plek gevonden waar we kunnen hakken. En we hebben nog geen stenen. Achter ons huis is een veldje waar we wel op zouden willen hakken en het lukt om dat duidelijk te maken aan de opgespoorde eigenaar. Helaas wil de man het niet hebben... Wij gaan naar Michelangelo, wie weet welke mannetjes met veldjes daar zitten. En ja, hoor, er zit een Belgische Italiaan, die wel wat weet. ‘Mijn neef heeft een groot stuk, verderop het dorp uit.’ Wij vrezen dat dat de klas van Peter
| |
| |
de Verschrikkelijke moet zijn. Peter de Verschrikkelijke is een Duitser die sinds een paar jaar in de zomer voor veel geld de leegstaande huisjes in het dorp huurt en die voor nog meer geld verhuurt aan cursisten, die voor hun dure geld ook nog een slechte, dat wil zeggen uit de beekbedding opgeviste steen en een beetje beeldhouwles krijgen.
‘Nee, nee,’ zegt de Belg, no tedesco. En het kost ook niks.’ Op aanraden van de Oostenrijker hadden wij er meteen bij vermeld dat wij wel wilden betalen.
Nu gaan we Harm halen, want eerst willen we een stuk steen. Daarvoor moeten we helemaal naar beneden, naar Pietrasanta. Harm is nog niet verder dan de wc gekomen en lijkt weinig zin te hebben om zich een beetje te haasten. Wij dringen aan: ‘Straks is het siësta en kunnen we nergens meer terecht. Moeten we tot vier uur wachten en dan is de dag zowat om.’ Het lukt ons om net voor twaalven in Pietrasanta te zijn. Ik moet eerst naar het postkantoor, geld halen. Ik wil een groot stuk steen en goede beitels.
Om een pen vragen, dat gaat nog: ‘Mag ik een penna?’ Maar dan wil de man achter het loket de betaalkaart hebben. Ik heb de pen nog niet gekregen, en ik denk dat hij hem zelf wil invullen. Van de schrik en ook vanwege het gemak schakel ik over op Engels. ‘I have to do it myself.’ De Italiaan naast mij kijkt mij belangstellend aan. Privacy moet hier nog uitgevonden worden, als je niet toevallig de enige klant bent, weet je je altijd omringd door Italianen aan het loket.
Ik geef toch maar de betaalkaart. De man pakt een plastic zakje. Daar blijkt een bril in te zitten. Hij lijkt even na te denken of dit de goede bril is en zet hem dan op. ‘Postsjek?’ zegt hij dan, blij dat hij het heeft herkend. Ik krijg de sjek terug plus een penna. Ik vul alles in en schuif de handel terug. Mijn paspoort wordt op even nauwkeurige wijze bestudeerd. Daarna volgt overleg met een andere postambtenaar. Die knikt ja. Na enige tijd krijg ik het geld. De blonde dame is boos. ‘Nu zijn we zeker te laat voor de steenhandelaar.’
De steenhandelaar die wij op het oog hebben, blijkt slechts een uur pauze te houden. We mogen alvast stenen uitzoeken. De dames kunnen niets vinden, ik moet me beheersen, zie zoveel moois. Harm heeft een stuk rosso franche uitgezocht en ik een groot stuk rode travertino. De echte, dus ongestopte. De blonde dame slaagt bij de volgende studio met een stuk rosso levante, van dat spul waarvan vroeger in herenhuizen de haarden werden gemaakt. Drie studio's later slaagt de rode dame met een stuk colle mandina, ook een rode variant. Later zullen wij uitvoerig ondervraagd worden over het verband tussen rood en rood.
Na de steenhandelaren volgt de gereedschapswinkel. We worden er helemaal opgewonden van. Bij de stenenhandelaren kregen we al de zenuwen van al dat moois, en ook hier beginnen onze klieren verschrikkelijk te werken. Ik heb me ingehouden en een puntbeitel voor travertino en een drietand gekocht.
| |
Een prachtige plek
Terug in Azzano begint de zoektocht naar de man van de neef van het veldje en het veldje zelf. Wij kunnen geen van beide vinden, zien alleen een strook bij Peter de Verschrikkelijke die aan de beschrijving voldoet. Bij dat veldje staat een dikke man die de neef blijkt te zijn. Het gaat inderdaad om een stukje land van het veld dat Peter de Verschrikkelijke van de dikke man huurt. Het is weliswaar een apart hoekje maar midden in een kudde Duitsers, nee bedankt. En het kost bovendien maar liefst 100.000 lire per week. Als Pedro dat later hoort, is hij woest. ‘De man verkoopt zelfs zijn reet voor lires, gesteld dat iemand die zou willen hebben.’
We gaan naar La Capella, een plaatsje drie kilometer van Azzano, misschien is daar een plaatsje voor ons. La Capella is een plek die keurig aangegeven wordt door naamborden. Er is maar één huis met één levende bewoner, de pastoor. Er staat dan ook een kerk in La Capella. Tegenover de kerk is de begraafplaats. Achter de kerk staat een oudere kerk, die deuren dak en ramen mist. Michelangelo zou voor deze oude kerk ooit het roosvenster gemaakt hebben. Het is een ideale plek om te hakken, weten we nog. In de open kerk is al een groep tedesci bezig, maar er is nog een een campo, met kastanjebomen. De nuncia is ech- | |
| |
ter niet thuis, maar op huisbezoek in Seravezza. Als we er later op de dag nog een keer heen gaan, horen we dat het veldje niet bij de kerk hoort, maar van een geitenhoeder uit Fabiano is, een dorpje iets lager tegen de berghelling, te bereiken via een bergpad dat achter de oude kerk begint.
Geitenhoeders zijn lastig te vinden overdag, ze zijn immers met hun geiten op pad. Wij dalen af naar Fabiano. De bar is dicht, maar het winkeltje is open. Beide zaken worden gerund door dezelfde mevrouw, dus als de ene open is moet de andere wel dicht zijn. Ik vraag naar Federico con capri. Dat schijnt heel grappig te zijn. Maar ze begrijpt het wel. ‘Ah, Federico con pegori.’ Si, die weet ze wel. Ze troont ons mee de winkel uit, en schreeuwt iets met Federico erin naar een van de eeuwige mannetjes op de bankjes op de piazza. Dat is niet Federico, blijkt als wij dichterbij komen. De man staat gewoon op een strategische hoek en wijst naar een vrouw aan het eind van een steegje. Federico is haar marito. ‘Signora, una questono, la campo di castagni a La Capella, possiamo le usare?’
Het veldje in La Capella
Het mag. Uitzinnig rennen wij langs de piazza, stomverbaasd aangeken door de mannetjes. Ik had van de vrouw begrepen dat Federico later zou komen om het te regelen, maar bij nader inzien denk ik toch dat ze zei dat Federico des ochtends bij de geiten in de bergen is. Maar Federico komt inderdaad later, namelijk na drie weken.
We hebben een prachtige plek nu om te werken. We laden de bokken uit de auto en brengen ze naar ons veldje. De twee kleinste stenen kunnen we zo uitladen. Ik ben het eerst bij de bokken. Als ik de steen erop gezet heb, hoor ik de rode dame zeggen: ‘Hee, hou jij deze even tegen?’ Ik kijk op en zie dat ze bedacht heeft dat ze haar colle mandina wel van de helling kan laten rollen. Ons veldje ligt een paar terrassen lager dan het pad. Op zich niet zo'n gek idee. Maar de rode dame heeft een steen in de vorm van een wiel. En ons veldje ligt niet onder aan de helling, integen- | |
| |
deel. Ze heeft hem op de ronde kant staan als ze hem een zetje geeft. Ik kan hem net ontwijken. De steen rolt vrolijk verder en komt een heel eind benedenwaarts tot stilstand. We moeten door brandnetels en bramen om hem weer te pakken te krijgen. Nu moeten we hem een heel eind omhoog tillen. Op een gegeven moment vindt de rode dame dat ze de steen wel alleen kan tillen, als ik haar dan tegen de helling opduw. Binnen twintig seconden glijdt ze uit. ‘Duw dan ook niet zo hard tegen me aan.’ Ik kan haar nog bij de broek grijpen, maar de steen rolt weer naar beneden, ditmaal uit zicht. ‘Zo komen we nooit aan hakken toe,’ zeg ik. Scheldend over de schuldvraag, beginnen we opnieuw een zoek- en reddingstocht.
| |
Ruzie
De buurman komt kijken wat er zo lekker ruikt, als wij op onze piazza zitten te smikkelen. ‘Spaghetti alla Hollandese,’ zeggen wij spontaan. ‘Wat zit daar allemaal in? Want die profuma, che belle.’ Wij sommen alles op, in het Italiaans. De man denkt dat we echt Italiaans kunnen verstaan, ook als het in hoge snelheid wordt uitgebracht. Daar hebben we nog wat moeite mee. Het schijnt hem niet te deren, hij blijft praten.
Hij is de eigenaar van ons huis. Vóór ons hebben er vrienden van Pedro ingezeten. Een van de vrouwen had een beeld voor hem gemaakt. Eerst laat hij ons nog de adressen zien van de dames, ergens in Hamburg. Daarna haalt hij een roodgebakken gekleid hoofd uit zijn huis. Het heeft haar in dikke klonten, waarvan hij er een aantal afslaat als hij het beeld weer naar binnen wil dragen. De man schrikt er niet eens van, maar raapt ze op en zet ze geroutineerd tussen de andere haarklonten. Hij komt niet meer naar buiten, maar gaat tekeer tegen een persoon die wij nog nooit hebben gezien.
Het is toch een vreemde man, zesendertig en een babyface, pens, holle rug, een handje op de buik, het andere afhangend ter hoogte van zijn hart. En een castratenstemmetje. Het verhaal gaat dat hij homo is en hier in het dorp zijn ei niet kwijt kan. De ruzies zijn niet bedoeld voor onze oren, maar we vragen ons toch af of hij niet een spel met zichzelf opvoert.
De avond ontaardt in een fikse ruzie. De blonde dame is op een scène met mij uit. ‘Jij wilt niet met ons samenwerken, jij wilt concurreren. Jij wilt de mooiste steen en je hebt de colle mandina expres naar beneden laten rollen.’ De rode dame en Harm proberen te sussen. Iedereen krijgt met iedereen ruzie. We weten de boel uiteindelijk bij te leggen, geven het restje volle maan de schuld. Toch raak ik het gevoel niet kwijt dat ik op mijn hoede moet zijn.
| |
Ziekenhuis
We komen moeilijk op gang, hebben een kater van gisteravond.
We wisselen bijna geen woord tijdens het hakken. Harm komt pas 's middags. Zijn steen ligt nog in de auto. Als die macho maar niet de steen in zijn eentje gaat tillen, denk ik. Even later staat hij bij ons, met een vertrokken gezicht. ‘Er is iets niet goed gegaan. Bij het optillen van de steen hoorde ik mijn lies kraken.’
Wij willen hem meteen afvoeren naar het hospedale, maar daar wil hij niks van weten. Harm wil het nog even aanzien. Bij de eerste stap die hij doet valt hij al om van de pijn. De blonde dame en ik vergeten onze ruzie en rennen naar de kerk, bellen de pastoor uit zijn woning. ‘Dottore, dottore,’ roepen wij en voeren het stuk ‘Harm en de steen’ op. De man begrijpt in ieder geval dat Harm niet meer kan caminare en belt zonder omhaal een ambulance. Dan gaat hij met ons mee naar Harm.
De ambulance maakt gebruik van zwaailicht en sirene. Zoiets trekt natuurlijk de aandacht van een bus vol dorpelingen, die net langs de kerk komt. Vanzelfsprekend is er een bushalte bij de kerk, en maar weinigen blijven zitten. Zo wordt Harm onder het toeziend oog van velen op de brancard gesjord en door vele handen omhooggedragen. Hij schudt alle kanten op. Degenen die niet een handvat van de brancard hebben kunnen bemachtigen, lopen in een zwaan-kleef-aan-processie achter
| |
| |
de brancard aan. De veertig tedesci in de oude kerk daarentegen vertrekken geen spier en blijven onverstoord doorhakken.
De rode dame gaat met Harm mee in de ambulance, de blonde dame en ik gaan er in onze bus achteraan. De ambulance neemt de kortste route naar het hospitaal in het dorpje bijna onder aan de berg. Wij komen klem tussen de vangrail en een tegenligger die niet verwacht had dat vlak achter de ambulance een andere auto zou racen.
Harm is al uitgeladen als wij bij het hospedale in Seravezza aankomen. Er is geen portier, wel zitten er een aantal mensen te wachten, die begrijpend naar het einde van de gang wijzen. Ik realiseer me dat we er wel opvallend moeten uitzien. Lange slanke vrouwen, in shorts en hemdjes, onder het stof en met dikke werkschoenen aan en een verwilderde uitdrukking op het gezicht.
Aan het einde van de gang is een soort binnenplaats, met aan de linkerkant een open deur. De EHBO. Daar gaan wij naar binnen. Geen Harm, maar wel mensen die op hun beurt wachten. Een mevrouw schreeuwt onhoorbaar en onophoudelijk, terwijl ze naar haar buik grijpt. Een ander wijst op een deur. Als ik voorzichtig de deur opendoe, komt de rode dame naar buiten.
‘Hij moet in ieder geval één of twee dagen blijven. Er moeten foto's gemaakt worden om te kijken of de lies gebroken is. Zo ja, dan volgt operatie.’ Daar worden wij wel even sip van. Even later wordt Harm naar buiten gereden. Wij gaan allemaal mee naar de radiologia. Ook in het ziekenhuis baart de ene man met de drie vrouwen opzien. Wij op onze beurt vinden het opmerkelijk dat de keuken en de operatiezaal naast elkaar liggen, dat er een zuster met handschoenen aan en een haarnet op wel met een peuk in de mondhoek loopt, terwijl er overal bordjes non fumare hangen. Na de radiologia wordt Harm naar de zaal gereden. Hij komt op een zaal met zes bedden, waarvan er drie bezet zijn, alle door stervende mensen. Weinig opwekkend. De zusters moeten hem in bed tillen, daarvoor zal hij zich uit moeten kleden. Wij vrouwen moeten de zaal uit, ook het overige bezoek verlaat de zaal en achter ons worden de twee grote deuren gesloten. Het is hier vanzelfsprekend dat alle niet-personeel en niet-patiënten de zaal verlaten zodra er een medische handeling verricht wordt, de dokter komt of als er een stukje man/vrouw bloot komt te liggen: er zijn geen gordijnen rond de bedden.
Harm heeft geen pyjama en de zuster vraagt beleefd of hij het niet frio heeft. Want zoveel bloot, terwijl er vrouwen op bezoek zijn, dat kan niet. We spreken af dat de rode dame bij Harm blijft en de blonde dame en ik teruggaan naar boven om onder anderen een pyjama te halen.
Het is zo'n klein oud en ouderwets ziekenhuis. De lift bijvoorbeeld is alleen voor personeel bedoeld en werkt dan ook alleen op een sleutel. Daar hebben we gauw wat op gevonden. Ik heb een zuster er een schaarpunt in zien steken, dus, redeneren wij, dan moet het ook met de autosleutels gaan. Het werkt. Daar maken we de volgende keren handig gebruik van, tot ontsteltenis van de portier, als hij er zit tenminste.
We rapen alles wat nuttig kan zijn voor Harm bij elkaar. Hij heeft geen pyjama, in plaats daarvan nemen we zijn fietsoutfit. Onderweg komen we Pedro tegen, die meteen mee wil als hij van het ongeluk hoort. Hij wacht met ons op het avondbezoek van de dokter. Er is maar één arts die in alle zalen de ronde moet doen, ongeacht waarvoor een patiënt in bed ligt. Als de dokter op een zaal komt, heeft alle bezoek de zaal al verlaten en zijn de deuren gesloten. Alleen het bezoek van de patiënt die aan de beurt is mag in de zaal, dat wil zeggen als het familie is.
We horen de arts tekeergaan tegen de familie van de oude stervende man tegenover Harm. De dokter maakt het zo bont dat de dochter van de man huilend de zaal uitrent, even later gevolgd door de vrouw van de oude man. Ook snikkend. Gelukkig komt er dan een echte zuster, een non, met een schommel van een heupwerk, geheel in het bianca, om het leed te verzachten. Het lijkt of het haar vertrouwd is: net na de arts de ronde doen, speurend naar leed om een handjevol van gods troost te kunnen geven.
Pedro geeft de dokter weerwoord. De lies blijkt niet gebroken te zijn, alleen geforceerd. Harm hoeft niet geopereerd te worden, maar
| |
| |
heeft wel een dag of vijf absolute rust nodig. Morgenochtend mogen wij hem ophalen.
De marmergroeve
| |
Nu - morgen
Vandaag is onze buurman/huiseigenaar bezig met een opknapbeurt van de douche. De douche zit in een hoek van ons huis, maar hoort niet bij ons en heeft een buitentoegang. De man is al een dag of twee bezig. De eerste dag ging verloren aan het zorgvuldig met kranten bedekken van de vloer. De tweede dag werd besteed door met een hogedrukspuit het bovenste deel van de muren wit te kalken. Helaas kwamen daarbij ook het raam, de kozijnen, de tegels en de deur behoorlijk onder hogedrukverf te staan, zodat hij vandaag nodig heeft om al het overtollig wit er af te krabben.
De blonde dame en ik gaan nog een uurtje hakken voor we Harm gaan halen. De rode dame wil haar kleren wassen en dan een feestlunch maken. Als we aan het hakken zijn, komt een van de eeuwige barmannetjes langs. Hij is bij Harm geweest en vindt dat hij op een slechte zaal ligt. ‘Een doorgangszaal naar de dood.’
‘Maakt niet uit, we gaan hem zo halen.’
Barman kijkt bedenkelijk: ‘Dat kan alleen tussen tien en twaalf uur.’
We gaan op pad en zijn er om half twaalf. Harm ligt nog helemaal in bed geplakt, ziet er niet uit alsof hij naar huis gaat. De arts was al geweest, wel tien seconden lang, en had niets over naar huis gegaan gezegd. Wel waren hem zes buisjes bloed afgenomen en was er een ECG gemaakt. We vragen alle zusters of hij niet meekan.
‘Nee, nee. Possibele oggi, possibele domani.’ Wat een onzin, hij mocht toch mee? We vragen hoe laat de dokter komt. ‘Tussen 5 en 6.’ ‘Dan zullen we er weer zijn.’
Harm krijgt intussen zijn lunch opgediend. Iedere patiënt dient hier zelf zijn bestek en servet mee te nemen. Daar had Harm niet aan gedacht, dus wij regelen een plastic setje en gaan teleurgesteld naar huis. Daar wacht de rode dame met een heerlijke lunch en een voor vier personen gedekte tafel. Wij halen het vierde bord weg.
Des middags komt Pedro kijken bij het hakken, hij geeft ons de nodige aanwijzingen. De Oostenrijker is er ook en meent interessante dingen te zeggen over het gereedschap die geenzins kloppen. Hij is zeer geïnteresseerd in de rode klei waar wij onze modellen van maken. Als hij van de blonde dame een stuk klei heeft los weten te praten, druipt hij af.
Pedro is boos en verbaasd dat Harm nog niet thuis is. ‘Puur voor het geld,’ zegt hij, ‘en het bloed wordt ook verkocht. De dottore had gezegd dat hij niets mankeerde, alleen het tranquille aan moest doen en dat hij naar huis mocht.’
Opgefokt hakken wij nog even door en leggen dan het werk neer om Harm te redden. Onder zijn ziekenhuisraam op de derde verdieping schreeuwen we al: ‘Harm, we komen je redden!’ Zinloos, blijkt even later, want me- | |
| |
neer heeft de walkman aan. We stormen langs de portier naar de lift, voeren de autosleuteltruc op. We stormen de zaal binnen, rukken Harm de koptelefoon van zijn hoofd en schreeuwen bijna: ‘Je bloed wordt verkocht.’ Harm is beduusd. ‘Waar hebben jullie het over?’
We zijn net op tijd. De dottore is vlak bij de zaal van Harm. Wij blijven bij het bed staan als dottore binnenkomt. De dottore vraagt of hij pijn heeft. ‘Poco,’ zegt Harm en dottore loopt door. ‘Ach,’ zegt Harm, ‘die praat zo een beetje met iedereen en komt dan serieus kijken.’ De dottore praat inderdaad met iedereen, maar serieus komen kijken laat hij achterwege. ‘Ho ho,’ zegt Harm, net voordat de arts de zaal verlaat, ‘kan ik niet a la casa?’
‘We staan te trillen van felheid. Alle aanwezigen in de zaal trillen mee. Een grote mond opzetten tegen een dokter, dat is gewaagd. En als dat gebeurt door drie vrouwen ten behoeve van één man, dan is dat ongehoord.’
‘No, no, domani,’ zegt dottore.
‘Pourqoi?’ willen wij weten. De Italiaanse taal is ons even ontschoten.
‘Mijn pen doet het niet.’
Ik denk nog dat het aan mijn Italiaans ligt, maar hij herhaalt het. Ik geef hem mijn pen. Daar moet de dottore hartelijk om lachen. Zijn pen doet het wel, maar hij kan niet schrijven omdat de administratie heden al gesloten is. Dan kan hij Harm niet uitschrijven. Dus, dat wordt domani, domani, zoals wij ongetwijfeld zullen begrijpen.
‘Maintenant,’ houden wij vol. We staan te trillen van felheid. Alle aanwezigen in de zaal trillen mee. Een grote mond opzetten tegen een dokter, dat is gewaagd. En als dat gebeurt door drie vrouwen ten behoeve van één man, dan is dat ongehoord.
Na een tijdje maintenant-domani gepingpong geeft dottore toe en vraagt ons te wachten, hij gaat eerst zijn ronde afmaken. Hij moet nog twee zalen, in zijn tempo kost dat vijf minuten. Wij sporen Harm aan zich in de tussentijd aan te kleden. Het bezoek is te benieuwd naar de afloop om bij deze handelingen de zaal uit te gaan. Wij pakken intussen Harms tas in.
Nu komt het bezoek in beweging, dit is toch zeker wel een klein schandaal. Ook aanwezigen in andere zalen worden op de hoogte gebracht. Door een haag van nieuwsgierigen rijden wij Harm naar het kantoor van dottore. Harm mag pas mee als hij zijn handtekening onder een verklaring zet waarin staat dat hij de eerstvolgende maandag de ziekenhuiskosten zal betalen.
Wij laden Harm en een aantal flessen wijn in en rijden in triomf naar boven.
|
|